Uitspraak 201500339/1/R1


Volledige tekst

201500339/1/R1.
Datum uitspraak: 4 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, wonend te Weert,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Weert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Hushoverweg 30" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2015, waar [appellant A] en anderen, bijgestaan door mr. A.J.M. van Son, werkzaam voor Beusmans & Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans en drs. M.N. Cramers-Haldermans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bij monde van [belanghebbende A] en bijgestaan door mr. R.G.J. Deuss, advocaat te Weert.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de Wilhelmus-Hubertusmolen (hierna: molen) aan de Oude Hushoverweg 30 te Weert waarbij een restaurant met terrassen, een uitbreiding van het bijbehorende parkeerterrein en evenementen mogelijk worden gemaakt. Aan de molen en de omringende gronden is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Aan de gronden tussen deze bestemming en de Noordkade is de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat het beroep voor zover ingesteld door [appellant B] en [appellant C], niet-ontvankelijk is. Wat betreft [appellant B] stelt de raad dat zij eerst in de brieven van 18 juni 2015, 22 juni 2015 en 15 juli 2015 wordt genoemd als appellante. Voorts stelt de raad dat [appellant C] geen zienswijze heeft ingediend.

3.1 Het plan is 4 december 2014 ter inzage gelegd, zodat de beroepstermijn van 6 weken aanving op 5 december 2014 en eindigde op 15 januari 2015. Op 14 januari 2015 heeft mr. A.W.C.M. Jansen beroep ingesteld namens [appellant A], [appellant D] en [appellant C] waarbij een machtiging van deze personen is overgelegd. In de brieven van 18 juni 2015, 22 juni 2015 en 15 juli 2015 heeft Jansen naast de namen [appellant A] en [appellant D] de aanduiding [appellant C]/[appellant B] gebruikt. Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld, dat [appellant C] en [appellant B] beiden appellant zijn.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 30 april 2014 in zaak nr. 201304143/1/R1), brengt de in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Gelet hierop is het beroep van [appellant A] en anderen voor zover ingesteld door [appellant B], niet-ontvankelijk.

3.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant C] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat [appellant B], de echtgenote van [appellant C], samen met [appellant E], [appelant F] en [appellant G] een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht, omdat in het algemeen een rechtsmiddel dat is aangewend door één echtgenoot niet kan worden toegedicht aan de andere echtgenoot. Nu uit de bewoordingen en de ondertekening van de zienswijze van [appellant B] en anderen, noch anderszins blijkt dat [appellant B] heeft beoogd deze zienswijze mede namens [appellant C] in te dienen, kan deze niet aan hem worden toegedicht. Het beroep van [appellant A] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant C], is niet-ontvankelijk.

Belanghebbendheid

4. De raad betoogt dat [appellant D] vanwege de afstand van zijn woning op het perceel [locatie] tot het plangebied geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat vanwege een blinde gevel van de woning er vanuit de woning geen zicht is op het plangebied.

4.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

4.2. Niet in geschil is dat het perceel [locatie] van [appellant D] op ongeveer 60 m van het plangebied is gelegen. Het is aannemelijk dat hij vanaf zijn perceel zicht heeft op het plangebied. Gelet hierop en in aanmerking genomen de aard van de toegestane activiteiten in de molen en de mogelijkheden om binnen de bestemming "Verkeer" evenementen te houden, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het belang van [appellant D] niet rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. [appellant D] is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant D], ontvankelijk is.

Bekendmaking en terinzagelegging

5. [appellant A] en [appellant D] voeren aan dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), omdat hij het bestreden besluit versneld heeft bekendgemaakt en ter inzage heeft gelegd. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten en vormt geen grond voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Watertoets

5. [appellant A] en [appellant D] betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding en dat een watertoets niet noodzakelijk is. In dit verband wijzen [appellant A] en [appellant D] op het vorige bestemmingsplan "Weert-Noord en Graswinkel 2010" waarin het plandeel dat nu de bestemming "Verkeer" heeft, de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "groen" had, hetgeen met zich bracht dat geen voorzieningen voor autoverkeer, inclusief parkeervoorzieningen waren toegestaan.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen gevolgen heeft voor de waterhuishouding, omdat er sprake is van een geringe toename van de verharding met ongeveer 272 m2 in het stedelijk gebied.

5.2. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met het bestuur van de betrokken waterschappen.

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

5.3. Wat het overleg met het waterschap betreft heeft de raad ter zitting gesteld dat met het waterschap is afgesproken dat geen overleg nodig is, indien de toename van het verharde oppervlak minder bedraagt dan 2.000 m2. Daargelaten de vraag of in dit geval de verplichting tot overleg met het waterschap ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is geschonden, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 8 februari 2012 inzake nr. 201100875/1/R2 dat deze bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van een betrokken gemeente, zodat artikel 8:69a van de Awb in zoverre aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.

In de toelichting is aangegeven dat het plan voornamelijk voorziet in een wijziging van het gebruik van de molen. Voorts is vermeld dat het toekomstige parkeerterrein de bestemming "Verkeer" had en al deels was verhard. Deze toelichting is weliswaar summier maar niet onjuist. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding om ervan uit te gaan dat sprake is van strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Bro. Het betoog faalt.

Evenementen

6. [appellant A] en [appellant D] betogen dat ten onrechte geen beperkingen zijn gesteld aan de aard en het aantal evenementen dat binnen de bestemming "Verkeer" is toegestaan.

6.1. Ter zitting hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B], tezamen verhuurder van de molen en de grond en in het plangebied, gesteld dat het nooit de bedoeling is geweest dat het mogelijk is op de gronden met de bestemming "Verkeer" evenementen te organiseren. De raad heeft zich bij dit standpunt aangesloten. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

Geluidhinder

7. [appellant A] en [appellant D] betogen dat de raad om geluidhinder te voorkomen in het plan had moeten voorzien in een grotere ruimtelijke scheiding tussen het voorziene horecabedrijf, een restaurant, en de nabijgelegen woningen, omdat sprake is van een rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering". Daarbij heeft [appellant A] onder meer gewezen op de geluidhinder die hij in zijn tuin ondervindt van het gebruik van het terras van het voorziene restaurant.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen geluidhinder is te verwachten omdat voldaan wordt aan de richtafstand uit de VNG-brochure. Hierbij is de raad ervan uitgegaan dat sprake is van een gemengd gebied zodat voor bedrijven in categorie 1 van de brochure, waaronder een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden valt, een richtafstand van 0 m geldt. De raad is voorts van mening dat het voorziene restaurant kan voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, omdat geen rekening behoeft te worden gehouden met stemgeluid, nu het terras van het voorziene restaurant niet is gelegen op een binnenterrein als bedoeld in genoemde regeling en de geluidgrenswaarden gelden op de gevel van woningen. Voor zover rekening wordt gehouden met het stemgeluid is de raad van mening dat de tuin van [appellant A], in elk geval het grootste deel daarvan, op zodanige afstand van het plangebied is gelegen dat daar geen ernstige hinder van het voorziene restaurant zal worden ondervonden.

7.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels valt onder horeca van categorie 2 een eetgelegenheid, een winkel gebonden casu quo een winkelondersteunend bedrijf, dat gericht is op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, een restaurant, een tearoom, lunchroom, konditorei en/of een afhaalcentrum

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;

b. uitsluitend horecabedrijven in horeca van categorie 2 ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";

c. terrassen;

d. één woning ter plaatse van de aanduiding "wonen";

e. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige Rijksmonument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek"; een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

7.3. De afstand van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" tot de gevel van de woningen van [appellant A] en [appellant D] bedraagt respectievelijk ongeveer 15 m en 60 m.

In de VNG-brochure valt een restaurant onder milieucategorie 1. Voor bedrijven in milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 10 m tot de gevel van een woning in een rustige woonwijk. In geval van een gemengd gebied - een gebied met een matige tot sterke functiemenging - geldt een richtafstand van 0 m.

Onder een ‘rustige woonwijk’ wordt in de brochure verstaan: "een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer."

Onder ‘gemengd gebied’ wordt in de brochure verstaan: "een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

Aan de voorzijde van de molen en de woningen van [appellant A] en [appellant D] bevindt zich de Oude Hushoverweg. Parallel aan de Oude Hushoverweg ligt de Eindhovenseweg, een drukke weg, die de aan weerszijden van de Zuid-Willemsvaart gelegen delen van Weert verbindt. Op ongeveer 25 m ten westen van de woningen van [appellant A] en [appellant D] bevindt zich een rotonde. Op ongeveer 50 m ten zuiden van hun woningen zijn kantoorgebouwen gesitueerd. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Gelet hierop wordt wat betreft de situering van het restaurant ten opzichte van de woningen van [appellant A] en [appellant D] aan de richtafstand uit de VNG-brochure voldaan. Het betoog faalt.

7.4. [appellant A] en [appellant D], die een akoestisch rapport van DPA Cauberg-Huygen hebben overgelegd, erkennen dat het voorziene restaurant kan voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, indien geen gebruik wordt gemaakt van een terras.

Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voorziet in de mogelijkheid van een terras. De afstand van het terras tot de tuin die een diepte heeft van ongeveer 30 m, varieert van ongeveer 15 m bij de woning van [appellant A] tot ongeveer 3 m ter plaatse van de uitloop van de tuin.

Volgens het door de raad overgelegde akoestisch rapport van Windmill heeft een vol terras - 35 personen - een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van maximaal 46 dB(A) etmaalwaarde en een maximaal geluidniveau (LAmax) van 49 dB(A) tot gevolg ter plaatse van de woning van [appellant A], waarbij rekening is gehouden met stemgeluid en geen rekening is gehouden met het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen. Deze geluidniveaus zijn lager dan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde geluidgrenswaarden in de dagperiode. In het achterste deel van de tuin op 3 m van het plangebied bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) 50 dB(A) etmaalwaarde en het maximaal geluidniveau (LAmax) 63 dB(A). De geluidniveaus ter plaatse van de woning van [appellant D] zijn aanzienlijk lager. Het akoestisch onderzoek van DPA Cauberg-Huygen dat ten dele op andere uitgangspunten is gebaseerd, zoals de aanname dat sprake is van een rustige woonwijk en dat op het terras sprake zal zijn van muziekgeluid, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van Windmill niet berust op deugdelijk onderzoek.

Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte ervan uit is gegaan dat het voorziene restaurant met terras kan voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene restaurant geen ernstige geluidhinder in de tuin van [appellant A] tot gevolg heeft. Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

8. [appellant A] en [appellant D] betogen dat de raad in het onderzoek naar de luchtkwaliteit zich ten onrechte heeft gebaseerd op de CROW-publicatie 256 "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden" in plaats van op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voorts zijn zij van mening dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van evenementen.

8.1 De raad stelt zich op het standpunt dat uit de in de plantoelichting opgenomen berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de lucht. Wat betreft het verkeer is de raad uitgegaan van de CROW-publicatie 256 omdat hierin - anders dan in de CROW-publicatie 317 - cijfers voor de verkeersgeneratie zijn opgenomen. Wat betreft evenementen is de raad van oordeel dat het plan in zoverre geen nieuwe ontwikkeling inhoudt omdat het plandeel met de bestemming "Verkeer" in het bestemmingsplan "Weert-Noord en Graswinkel 2010" deze bestemming ook had en volgens de planregels van dat bestemmingsplan binnen die bestemming ook evenementen waren toegestaan.

8.2. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, aannemelijk dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.

Ingevolge artikel 5.16, derde lid, vindt met betrekking tot de effecten van de desbetreffende ontwikkeling geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats indien de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) draagt de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bij, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide (NO2) niet de 3%-grens overschrijdt.

8.3. Nu de CROW-publicatie 317 voor een restaurant geen verkeersgeneratiecijfers vermeldt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de raad wat betreft de verkeersgeneratiecijfers niet mocht uitgaan van de CROW-publicatie 256. Gelet op hetgeen in 6.1 is overwogen, kan buiten beschouwing blijven welke betekenis evenementen hebben voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Het betoog faalt.

Parkeren

9. [appellant A] en [appellant D] betogen dat niet duidelijk is welk parkeerkencijfer ten grondslag ligt aan het berekende aantal van 16 benodigde parkeerplaatsen. Voorts is volgens hen onduidelijk of het plandeel waaraan de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend groot genoeg is voor 16 parkeerplaatsen.

9.1. De raad heeft voor de berekening van de parkeerbehoefte de CROW-publicatie 317 gehanteerd. Daarbij is de raad ervan uitgegaan, dat het plangebied ligt in een matig stedelijk gebied in de schil van het centrum. Volgens de raad wordt met het beoogde aantal van 18 parkeerplaatsen ruimschoots voorzien in de parkeerbehoefte van het restaurant en van de in de molen gesitueerde woning.

9.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

9.3. Het plandeel met de aanduiding "Verkeer" heeft betrekking op een oppervlakte van ongeveer 500 m2 Het is aannemelijk dat er voldoende ruimte is voor in elk geval 18 parkeerplaatsen. Voorts heeft de raad de omgeving in redelijkheid kunnen kwalificeren als matig stedelijk gebied in de schil van het centrum als bedoeld in de CROW-publicatie 317. De publicatie geeft aan dat de parkeerbehoefte in geval van een matig stedelijk gebied in de schil van het centrum 8 tot 10 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte (hierna: bvo) bedraagt.

De raad is wat betreft het restaurant in de molen uitgegaan van 115 m2 bvo. Voor zover [appellant A] en [appellant D] hebben betoogd dat het terras ook in aanmerking moet worden genomen, overweegt de Afdeling dat in de CROW-publicatie 317 bvo wordt gedefinieerd als de oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau(s). De verdere systematiek van de publicatie biedt evenmin aanleiding voor het uitgangspunt dat in een geval als dit een terras in beginsel in aanmerking moet worden genomen in de berekening van het bvo. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bvo onjuist heeft berekend.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het voorziene aantal parkeerplaatsen toereikend is. Het betoog faalt.

Verkeersaantrekkende werking

10. [appellant A] en [appellant D] betogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij ervan uitgaat dat het voorziene restaurant een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het voorziene restaurant een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft. Volgens de raad leidt de beperkte toename van het verkeer niet tot onaanvaardbare verkeerskundige problemen, omdat de toegang tot het parkeerterrein is gelegen aan de Noordkade, die een lage verkeersintensiteit heeft.

10.2. [appellant A] en [appellant D] hebben niet onderbouwd waarom gegeven de niet betwiste lage verkeersintensiteit op de Noordkade de verkeersaantrekkende werking van het voorziene restaurant leidt tot ongewenste verkeerskundige gevolgen. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] aanvoeren, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen, dat de verkeersaantrekkende werking van het restaurant niet leidt tot ernstige verkeerskundige gevolgen. Het betoog faalt.

Horecabeleid

11. [appellant A] en [appellant D] betogen dat het plan zich niet verdraagt met het beleid "Gastvrij Weert! Horecabeleid 2011-2014" (hierna: horecabeleid gastvrij), vastgesteld op 3 mei 2011 door het college van burgemeester en wethouders.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het oog op de instandhouding van de molen ervoor is gekozen om horeca mogelijk te maken. Dit is volgens de raad in overeenstemming met de op 25 november 2014 vastgestelde beleidsnota inzake ‘Planologische afwijkingsmogelijkheden’ volgens bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: beleidsnota afwijkingsmogelijkheden)

11.2. Het horecabeleid gastvrij heeft als uitgangspunt dat de vestiging van horeca categorie 1 (natte horeca) en categorie 2 (droge horeca) is toegestaan in de binnenstad. In de zin van het beleid is sprake van horeca categorie 2. Buiten het centrum is deze horeca alleen toegestaan in panden waar al horeca is gevestigd. Planologisch zijn alleen nog nieuwe horecagelegenheden toegestaan in het winkelcentrum Moesel. In het horecabeleid gastvrij dat is gebaseerd op de destijds geldende bestemmingsplannen, wordt verwezen naar de mogelijkheid van ontheffing van het beleid.

In de beleidsnota afwijkingsmogelijkheden die is opgesteld ten behoeve van besluitvorming in het kader van het Besluit omgevingsrecht, is aangegeven dat ten behoeve van horeca 2 in een monument kan worden afweken van het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid. Niet betwist is dat de molen een rijksmonument is.

Mede in aanmerking genomen dat het horecabeleid gastvrij de mogelijkheid open laat, dat van de genoemde beperkingen voor de vestiging van nieuwe horeca wordt afgeweken, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling met toepassing van de beleidsnota afwijkingsmogelijkheden in redelijkheid kunnen afwijken van het horecabeleid gastvrij wat betreft de beperkingen voor de vestiging van horeca. Het betoog faalt.

Terrassenbeleid

12. [appellant A] en [appellant D] betogen dat het plan zich niet verdraagt met het terrassenbeleid dat is opgenomen in de Beheersvisie Binnenstad Weert.

12.1. De Beheersvisie Binnenstad Weert heeft, zoals de raad terecht stelt, geen betrekking op het plangebied. Het betoog faalt.

Realisering van de bestemming

13. [appellant A] en [appellant D] betogen dat, nu het gehele plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" de aanduiding "horeca van categorie 2" heeft gekregen en het plan ertoe strekt de vestiging van een restaurant mogelijk te maken, het niet mogelijk is de in artikel 3.1, eerste lid, onder a, van de planregels genoemde maatschappelijke functies te verwezenlijken.

13.1. Aan de gronden waarop de molen is gesitueerd, was in het vorige bestemmingsplan "Weert-Noord en Graswinkel 2010" de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. In het plan is aan de gronden ook de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. De binnen de bestemming maatschappelijk toegestane functies komen overeen met de onder het vorige bestemmingsplan toegestane functies. De maatschappelijke functie en educatieve functie van de molen komen tot uitdrukking in het in stand houden van de werking van de molen en het geven van rondleidingen in de molen. De raad heeft rekening houdend met de mogelijkheden van de molen de functies uit het vorige plan gehandhaafd en de planologische mogelijkheden verruimd door met het oog op het voorziene restaurant de aanduiding "horeca van categorie 2" op te nemen.

13.2. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel, dat raad aldus heeft gehandeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

Privacy

14. [appellant A] en [appellant D] betogen dat een horecabedrijf met een buitenterras een inbreuk op de privacy tot gevolg heeft.

14.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstand van ongeveer 3 m van een terras tot de uitloop van de tuin van [appellant A] geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy oplevert. Voorts is de raad van mening dat wat betreft het perceel van [appellant D] geen sprake kan zijn van een inbreuk op de privacy omdat de afstand ongeveer 60 m bedraagt.

14.1. De afstand van het plangebied tot de woning en een groot deel van de tuin van [appellant A] bedraagt ongeveer 15 m. Een uitloop van het achterste deel van de tuin ligt op een afstand ongeveer 3 m van het plangebied. Nu het gaat om een stedelijke omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy in de woning en de tuin van [appellant A] tot gevolg heeft. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat het plan wat betreft het perceel van [appellant D] geen inbreuk op de privacy oplevert. Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

15. [appellant A] en [appellant D] betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vast staat. In dit kader wijzen zij erop dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met planschade.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is.

15.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. Daarvan is hier geen sprake. De Afdeling overweegt dat de raad op 24 september 2014 met de eigenaren van de molen een overeenkomst heeft gesloten voor de vergoeding van planschade. [appellant A] en [appellant D] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze overeenkomst niet kan worden nageleefd. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Conclusie

16. In hetgeen [appellant A] en [appellant D] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3.2 van de Awb. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Proceskosten

17. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant B] en [appellant C];

II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weert van 26 november 2014 voor zover het betreft artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Weert tot vergoeding van bij [appellant A] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Weert aan [appellant A] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman, en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Slump w.g. Melse
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015

191.