Uitspraak 201304143/1/R1


Volledige tekst

201304143/1/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Losser,
2. [appellant sub 2], wonend te Overdinkel, gemeente Losser,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Glane, gemeente Losser,
4. [appellant sub 4], wonend te Overdinkel, gemeente Losser,
5. [appellant sub 5A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Duotrans B.V. (hierna: [appellant sub 5A] en Duotrans), wonend onderscheidenlijk gevestigd te Overdinkel, gemeente Losser,
6. [appellant sub 6], wonend te Losser,
7. [appellante sub 7], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B] (hierna: de maatschap), gevestigd te De Lutte, gemeente Losser,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Apollo VIII Projekt- en Ontwikkelingsmaatschappij B.V. (hierna: Apollo VIII), gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,

en

de raad van de gemeente Losser,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en Duotrans, [appellant sub 6], de maatschap en Apollo VIII beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R. Scholten, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 3] en anderen, in de persoon van [appellant sub 3], [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, [appellant sub 5A] en Duotrans, in de persoon van [appellant sub 5A], bijgestaan door mr. J.F. Sabaroedin, advocaat te Enschede, [appellant sub 6], bijgestaan door J. Klompmaker, werkzaam bij Ad Fontem, de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, Apollo VIII, vertegenwoordigd door [directeur] van Apollo VIII, en de raad, vertegenwoordigd door H.A.M. Plegt, G.H. Kwekkeboom en A.G.J. Nijland, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in het planologisch-juridisch regime voor het buitengebied van de gemeente.

Het beroep van [appellant sub 1]

4. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" aan zijn perceel is toegekend, nu zijn gronden niet nodig zijn voor de herinrichting van de Dinkel.

4.1. Het perceel van [appellant sub 1] is gelegen aan de [locatie 1]. Aan het perceel is onder meer de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" toegekend.

4.2. De raad heeft erkend dat de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" ten onrechte aan de desbetreffende gronden is toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" voor het perceel [locatie 1], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 2]

5. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de woonbestemming voor het perceel [locatie 2], voor zover het plan toelaat dat op deze gronden op een afstand van minder dan 50 m tot zijn perceel [locatie 3], geurgevoelige objecten worden opgericht. Volgens [appellant sub 2] leidt deze planregeling tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van zijn melkrundveehouderij, vanwege de op grond van de Wet geurhinder veehouderij (hierna: Wgv) voorgeschreven afstand van minimaal 50 m tussen zijn veehouderij en een geurgevoelig object.

5.1. Volgens de raad was op het perceel [locatie 2] in het verleden een agrarisch bedrijf gesitueerd. Ongeveer tien jaar geleden is de agrarische bedrijfsvoering gestaakt. Het gebruik van het perceel [locatie 2] voor woondoeleinden betreft een bestaande situatie die reeds aanwezig was voordat het perceel [locatie 3] bestemd werd voor agrarische doeleinden. De raad stelt verder dat als al sprake is van een nieuwe ontwikkeling op het perceel [locatie 2], een woonbestemming voor het perceel niet zal leiden tot beperkingen voor de veehouderij van [appellant sub 2]. De afstand tussen de bestaande woning op het perceel [locatie 2] en de stal op het perceel [locatie 3] bedraagt ongeveer 120 m. Hiermee wordt ruim voldaan aan de normafstand van 50 m als vastgelegd in de Wgv, aldus de raad.

5.2. Aan het perceel [locatie 3] is in het plan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", met de functieaanduiding "intensieve veehouderij" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan […];

b. een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";

[…].

Ingevolge lid 5.2, onder b, mogen de gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd.

[…].

5.3. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" toegekend. Aan de gronden ter plaatse van de bestaande woning, in het westelijke deel van het perceel, is tevens de aanduiding "karakteristiek" toegekend.

Ingevolge artikel 33, lid 33.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - Voormalig boerderij" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg;

[…]

met de daarbij behorende

j. gebouwen;

k. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

[…].

Ingevolge lid 33.2.1 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:

a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b. het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één […];

[…]

e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

[…].

Ingevolge lid 33.4, aanhef en onder d, wordt onder strijdig gebruik begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning.

Ingevolge lid 33.6, onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek".

Ingevolge lid 33.6, onder c, kan de onder a genoemde vergunning slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken.

5.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening 1991", vastgesteld door de raad op 25 augustus 1992, was aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Agrarisch bouwblok" toegekend.

5.5. Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt in die wet onder geurgevoelig object verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan […] mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.

Ingevolge artikel 2 betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9 van de Wgv.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder b, bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

5.6. Het perceel [locatie 2] is gesitueerd ten noordwesten van het perceel [locatie 3] op een afstand van ongeveer 40 m van het bestemmingsvlak.

5.7. De Afdeling overweegt dat het toekennen van een woonbestemming aan het perceel [locatie 2] in planologisch opzicht als een nieuwe ontwikkeling gekwalificeerd dient te worden. De omstandigheid dat het perceel [locatie 2] feitelijk reeds in gebruik was voor woondoeleinden ten tijde dat aan het perceel [locatie 3] een agrarische bestemming werd toegekend is in zoverre niet relevant. De enkele verwijzing naar de feitelijke situatie ten tijde van het vaststellen van het plan ontslaat de raad derhalve niet van de verplichting de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een woonbestemming voor het perceel [locatie 2] inzichtelijk te maken.

5.8. Het standpunt van de raad dat in onderhavig geval ruim wordt voldaan aan de ingevolge de Wgv geldende afstand van 50 m, zodat [appellant sub 2] niet behoeft te vrezen voor beperkingen, ziet op de bestaande bedrijfsvoering. De afstand van ongeveer 120 m, waar de raad zich op beroept, betreft de feitelijke afstand tussen de woning op het perceel [locatie 2] en de veestal op het perceel [locatie 3]. De Afdeling overweegt dat voor de vraag naar de eventuele gevolgen van een woonbestemming voor het perceel [locatie 2] voor de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van [appellant sub 2] de planologische mogelijkheden beslissend zijn.

Voor het perceel van [appellant sub 2] geldt dat bedrijfsgebouwen overal op het bestemmingsvlak gerealiseerd kunnen worden. De minimale afstand tussen de westelijke grens van het bestemmingsvlak van [appellant sub 2] en de gronden van het perceel [locatie 2], waaraan een woonbestemming is toegekend, bedraagt ongeveer 40 m. De Afdeling stelt vast dat het plan zich niet verzet tegen het oprichten van geurgevoelige objecten op het gedeelte van het perceel [locatie 2] dat gelegen is op een afstand van minder dan 50 m tot het bestemmingsvlak voor de intensieve veehouderij van [appellant sub 2]. De woning op het perceel [locatie 2] is weliswaar aangewezen als "karakteristiek", hetgeen tot gevolg heeft dat deze in beginsel niet gesloopt zal mogen worden, maar dit laat onverlet dat de planregeling de sloop van de bestaande woning en herbouw op een andere locatie op het perceel niet expliciet uitsluit. Ook laat het plan toe dat vrijstaande bijgebouwen worden opgericht op een afstand van minder dan 50 m tot het perceel [locatie 3] en dat op deze gronden geurgevoelige objecten kunnen worden opgericht.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat het plan kan leiden tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van [appellant sub 2]. Nu de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom een eventuele beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij aanvaardbaar is, berust het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet op een deugdelijke motivering.

6. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de bestemming "Verkeer - Fietspad" voor de gronden ten zuiden van het perceel [locatie 3]. Volgens hem voorziet het plan op deze gronden in een nieuw fietspad in de directe nabijheid van een reeds bestaand fietspad. [appellant sub 2] vreest dat het gebruik van het fietspad leidt tot zwerfvuil en de verspreiding van veeziekten vanwege loslopende honden.

6.1. Volgens de raad voorziet het plan in een vervangend fietspad, omdat de gronden van het tracé van het bestaande fietspad in gebruik worden genomen als oever bij de Dinkel. Het bestaande fietspad gaat derhalve teniet. De gevolgen voor [appellant sub 2] van het gebruik van het nieuwe fietspad zullen niet wezenlijk anders zijn dan de gevolgen van het gebruik van het bestaande fietspad, aldus de raad.

6.2. [appellant sub 2] heeft zijn betoog dat het gebruik van het nieuwe fietspad zal leiden tot zwerfvuil en de verspreiding van veeziekten vanwege loslopende honden niet nader onderbouwd. Hij heeft niet gesteld dat hij reeds vanwege het gebruik van het bestaande fietspad ernstige hinder ondervindt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van het voorziene fietspad niet zal leiden tot de door de [appellant sub 2] gevreesde gevolgen.

7. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte aan een deel van zijn gronden met de bestemming "Agrarisch - 2" tevens de dubbelbestemming "Waarde - Natuur en landschap" heeft toegekend. Op deze gronden zijn geen natuurwaarden aanwezig. De dubbelbestemming beperkt het agrarisch gebruik van de gronden, aldus [appellant sub 2].

7.1. Volgens de raad maken de agrarische gronden van [appellant sub 2] waaraan de dubbelbestemming "Waarde - Natuur en landschap" is toegekend deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Op deze gronden wordt in de toekomst nieuwe natuur gerealiseerd. De dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregime met het oog op een toekomstig gebruik als natuurgebied. In de planregels is expliciet opgenomen dat op gronden met een agrarische enkelbestemming het agrarisch gebruik prevaleert, aldus de raad.

7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden bestemd voor agrarische cultuurgrond.

Ingevolge artikel 43, lid 43.1, zijn de voor "Waarde - Natuur en landschap" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, wat in ieder geval de verplichting inhoudt van behoud van areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden. Daar waar de bestemming "Waarde - Natuur en landschap" samenvalt met de bestemming "Agrarisch - 1" of "Agrarisch - 2" prevaleert het agrarische gebruik.

Ingevolge lid 43.2 wordt onder strijdig gebruik met deze bestemming begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor activiteiten die significante effecten op de natuurlijke waarden zullen of kunnen hebben. Daar waar de bestemming "Waarde - Natuur en landschap" samenvalt met de bestemming "Agrarisch - 1" of "Agrarisch - 2" is onder strijdig gebruik niet begrepen het normale agrarische gebruik.

Ingevolge lid 43.4, onder a, geldt dat indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is benodigd, dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming "Waarde - Natuur en landschap", uitsluitend toelaatbaar zijn mits door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden als bedoeld in lid 43.1.

Ingevolge lid 43.4, onder b, is de in lid 43.4, onder a, bedoelde vergunning niet vereist voor werken of werkzaamheden die betrekking hebben op het normale agrarische gebruik, daar waar de bestemming "Waarde - Natuur en landschap" samenvalt met de bestemming "Agrarisch - 1" of "Agrarisch - 2".

7.3. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Natuur en landschap" aan de gronden van [appellant sub 2] waaraan tevens een agrarische enkelbestemming is toegekend, niet zal leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Zij overweegt daartoe dat in de planregels is bepaald dat in geval de dubbelbestemming samenvalt met een agrarische enkelbestemming, het agrarische gebruik van de gronden prevaleert. Het normale agrarische gebruik van gronden van [appellant sub 2], waaraan tevens de dubbelbestemming is toegekend, wordt niet aangemerkt als strijdig gebruik. Ook heeft [appellant sub 2] bij een normaal agrarisch gebruik van zijn gronden geen vergunning nodig voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. [appellant sub 2] heeft verder niet aangevoerd welke concrete beperkingen van de gebruiksmogelijkheden hij vreest.

8. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte aan een deel van zijn gronden de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" heeft toegekend. In het voorheen geldende bestemmingsplan hadden deze gronden een agrarische bestemming. De dubbelbestemming leidt tot een ernstige beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden.

8.1. Volgens de raad is aan een deel van de gronden van [appellant sub 2] met de bestemming "Agrarisch - 2" tevens de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" toegekend. Het betreft hier de gronden die deel uitmaken van het overstromingsgebied van de Dinkel. Deze dubbelbestemming leidt niet tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van [appellant sub 2], aldus de raad.

8.2. Ingevolge artikel 45, lid 45.1, zijn de voor "Waterstaat - Waterbergingsgebied" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. de tijdelijke berging van water;

b. de waterhuishouding;

[…].

Ingevolge lid 45.2.1 mogen op of in deze gronden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Ingevolge lid 45.2.2 mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:

- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.

8.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van de dubbelbestemming "Water - Waterbergingsgebied" aan gronden van [appellant sub 2] met de enkelbestemming "Agrarisch - 2" niet zal leiden tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Zij overweegt daartoe dat voornoemde dubbelbestemming voornamelijk tot doel heeft om bij een eventuele overstroming het gebruik van de gronden in de nabijheid van de Dinkel als tijdelijke waterberging planologisch te faciliteren. De dubbelbestemming heeft geen wezenlijke gevolgen voor de reeds op grond van de enkelbestemming beperkte bouwmogelijkheden van de agrarische gronden. De dubbelbestemming stelt geen beperkingen aan het toegelaten gebruik van de gronden van [appellant sub 2].

9. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een bouwvlak ten behoeve van een recreatiewoning op zijn gronden in de nabijheid van het perceel [locatie 4]. Op deze gronden staat een oud tramstel dat gebruikt wordt voor recreatiedoeleinden, aldus [appellant sub 2].

9.1. Volgens de raad is het tramstel in de jaren dertig van de vorige eeuw op de desbetreffende locatie geplaatst. Nadien is het tramstel voorzien van een fundering en dak. Het tramstel werd vroeger gebruikt als theehuisje in het bos. Thans is het tramstel niet in gebruik. De door [appellant sub 2] gewenste recreatiewoning ter plaatse van het tramstel is in strijd met het gemeentelijke en het provinciale beleid, aldus de raad.

9.2. Niet in geschil is dat voor het plaatsen en aanpassen van het tramstel geen vergunning is verleend.

9.3. [appellant sub 2] heeft ter zitting toegelicht dat het tramstel incidenteel overdag gebruikt wordt door een kunstschilder. De Afdeling is van oordeel dat zelfs indien een dergelijk gebruik aangemerkt zou kunnen worden als recreatief, [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tramstel gebruikt wordt als recreatiewoning. De raad heeft toegelicht dat het gemeentelijke en het provinciale beleid zich verzetten tegen het toevoegen van solitaire recreatiewoningen in het buitengebied. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een recreatiewoning ter plaatse van het bestaande tramstel in strijd is met het beleid. De raad heeft in redelijkheid af kunnen zien van het toekennen van de door [appellant sub 2] gewenste mogelijkheid om ter plaatse een recreatiewoning op te richten.

10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 5.8 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 5.8 alsnog toereikend te motiveren waarom een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van

[appellant sub 2] vanwege de bestemming voor het perceel [locatie 2] aanvaardbaar is dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. De raad behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet toe te passen, indien hij een nieuw besluit neemt.

Het beroep van [appellant sub 3] en anderen

11. De raad voert aan dat het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door de bewoners van Glane, niet-ontvankelijk is.

11.1. In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift ondertekend wordt en ten minste bevat:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

In artikel 6:6 is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.

Ingevolgde artikel 6:8, vierde lid, vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, ter inzage is gelegd.

De terinzagelegging van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 11 april 2013 en geëindigd op 22 mei 2013.

11.2. [appellant sub 3] en anderen hebben mede namens de bewoners van Glane beroep ingesteld, zonder dat de namen van deze personen zijn meegedeeld.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200410561/1), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

Binnen de beroepstermijn was niet duidelijk door welke bewoners van Glane mede beroep is ingesteld. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door de bewoners van Glane, niet-ontvankelijk.

12. De raad voert voorts aan dat het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk is nu zij geen zienswijze hebben ingediend.

12.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich ten aanzien van [appellant sub 3A] niet voor. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3A] niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van [appellant sub 3B] wordt het volgende in aanmerking genomen. [appellant sub 3] en anderen hebben ter zitting onweersproken gesteld dat [appellant sub 3B] door het ruilplan voor het herverkavelingsblok Elsbeek-Overdinkel, anders dan in het ontwerpruilplan was voorzien, gronden grenzend aan het bestreden plandeel met de bestemming "Verkeer - Fietspad" in eigendom zal verkrijgen. Het besluit tot vaststelling van het ruilplan is op 16 mei 2013 genomen, derhalve na afloop van de zienswijzetermijn voor het ontwerpbestemmingsplan die eindigde op 7 augustus 2012. Aldus is het belang van [appellant sub 3B] pas na de termijn voor het indienen van een zienswijze rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken geraakt. Gelet op het voorgaande kan het hem redelijkerwijs niet worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], is ontvankelijk.

13. [appellant sub 3] en anderen verzetten zich tegen de verplaatsing van het Lagafietspad naar een afstand van ongeveer 25 m van de Dinkel. Zij wensen de huidige situatie waarbij het fietspad naast de Dinkel is gesitueerd, te behouden. Hiertoe voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat door verplaatsing van het fietspad naar 25 m afstand van het water er vanaf het fietspad geen direct zicht meer is op de waterspiegel van de Dinkel. Verder heeft de verplaatsing onvoldoende draagvlak onder de bevolking en wijzen [appellant sub 3] en anderen erop dat de raad een motie heeft aangenomen waarin het college van burgemeester en wethouders is opgedragen zich in te zetten voor het behoud van het huidige fietspad.

[appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het geen verplichting vanuit de Kaderrichtlijn Water is om de herinrichting van de Dinkel op deze wijze uit te voeren en het bestaande fietspad te verwijderen. Lidstaten zijn vrij in de invulling van de verplichtingen. Voorts wijzen [appellant sub 3] en anderen op het besluit tot aanwijzing van gronden die tot de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) behoren. De gronden ten zuiden van de Glanestraat grenzend aan de Dinkel zijn in dit besluit niet aangewezen als EHS en meandering van de Dinkel is gelet hierop geen verplichting, aldus [appellant sub 3] en anderen.

Door de herinrichting van de Dinkel vrezen [appellant sub 3] en anderen dat poelen met stilstaand water ontstaan. Verder zal door de nieuwe inrichting vaker overlast door zwerfafval en van stank en ongedierte optreden vanwege een verderop gelegen Duitse zuiveringsinstallatie. Ook brengt de herinrichting van de Dinkel met zich dat aangrenzende gronden last zullen krijgen van onkruid. Het bestemmingsplan voorziet ten onrechte niet in maatregelen ter voorkoming hiervan.

Verder vrezen [appellant sub 3] en anderen dat indien de gemeente de gronden voor het nieuwe fietspad niet kan verwerven, de fietsverbinding geheel zal verdwijnen. Ook vrezen zij voor een verslechterde veiligheidssituatie op het nieuwe fietspad door wegspoeling en verzakking.

Voorts is ten onrechte een breder pad ter plaatse van het Rotermansbos voorzien dan onder het vorige planologisch regime mogelijk was. [appellant sub 3] en anderen verzetten zich tegen de houtkap die nodig is voor een breder fietspad.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat verplaatsing van het fietspad noodzakelijk is vanwege de herinrichting van de Dinkel. Door de herinrichting krijgt de Dinkel meer ruimte om binnen de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" te meanderen. Aldus worden frequente overstromingen tegengegaan. Bij het nieuwe fietspad is rekening gehouden met de bestaande waardevolle natuur- en landschapselementen, zoals het Rotermansbos. Ter plaatse van het Rotermansbos sluit het nieuwe fietspad in noordelijke richting weer aan op het oude fietspad. Ter plaatse van de gronden in het Rotermansbos heeft de raad naast het huidige pad, ook de naastliggende bermen en beplanting bestemd als "Verkeer - Fietspad". Het Rotermansbos wordt hierdoor echter niet aangetast, aldus de raad.

Voorts stelt de raad dat het huidige fietspad pas zal worden verwijderd wanneer het nieuwe fietspad gerealiseerd is. Voor zover dat nodig is, zal de gemeente de gronden die nodig zijn voor het realiseren van het nieuwe fietspad onteigenen.

Wat betreft veiligheid en verzakking stelt de raad dat meandering van de rivier slechts zal plaatsvinden op gronden met de bestemming "Waterstaat - Herinrichting beek". Ter plaatse van aangrenzende achtertuinen van bewoners van Glane zullen de gobimatten niet worden verwijderd of zal de oever op een andere wijze worden vastgelegd.

Verder verwijst de raad wat betreft de uitvoeringsaspecten naar de procedure voor het verlenen van de vergunningen.

13.2. Ter plaatse van het huidige fietspad, gelegen langs de Dinkel ten zuiden van Losser, is de bestemming "Verkeer - Fietspad" toegekend. Eveneens is aan de gronden ter plaatse van het nieuwe fietspad de bestemming "Verkeer - Fietspad" toegekend. Aan de rivier de Dinkel is de bestemming "Water" toegekend. Voorts is aan de Dinkel en aan overwegend beide zijden van het water de dubbelbestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" toegekend. Ter plaatse van het Rotermansbos is het fietspad direct naast de bestemming "Water" gesitueerd. Het plandeel met de bestemming "Verkeer - Fietspad" heeft daar een breedte van ongeveer 6 m.

Ingevolge artikel 27, lid 27.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Fietspad" aangewezen gronden bestemd voor:

a. fietspaden;

b. infrastructurele voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers;

c. bermsloten, bermen en beplanting;

met daarbij behorende:

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 44, lid 44.1, zijn de voor "Waterstaat - Herinrichting beek" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. herinrichting en meandering van de nabijgelegen beek, dan wel rivier;

b. de tijdelijke berging van water;

c. waterhuishouding;

met daarbij behorende:

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.3. De Afdeling overweegt dat nog daargelaten of vanuit de Kaderrichtlijn Water verplichtingen bestaan om de Dinkel her in te richten, het de raad vrijstaat om ter voorkoming van overstromingen planologische maatregelen te treffen. Voor zover [appellant sub 3] en anderen wijzen op het besluit tot aanwijzing van de EHS, overweegt de Afdeling dat dit besluit van 3 juli 2013 dateert, zodat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft kunnen houden.

De Afdeling overweegt dat de raad de verschillende belangen heeft afgewogen. De enkele stelling dat onvoldoende draagvlak bestaat bij de plaatselijke bevolking voor de herinrichting van de Dinkel, wat daar ook van zij, leidt niet tot het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het plan zo heeft kunnen vaststellen.

Verder overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling is van oordeel dat de verslechtering van het uitzicht op de Dinkel voor fietsers vanwege de herinrichting niet zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen daaraan een zwaar gewicht had moeten toekennen.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat beheersmaatregelen ten onrechte niet in de planregels zijn geborgd, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de effecten van de herinrichting van de Dinkel zodanig zijn dat het opnemen van beheersmaatregelen in de planregels als voorwaardelijke verplichting uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben betoogd ten aanzien van de vrees voor overlast ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat die overlast zodanig zal zijn dat de raad daaraan een zwaar gewicht had moeten toekennen.

De raad heeft toegezegd dat de fietsverbinding als zodanig blijft bestaan, het huidige fietspad zal pas worden verwijderd wanneer het nieuwe fietspad is gerealiseerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het nieuwe fietspad mogelijk niet gerealiseerd zal worden, nu de raad heeft verklaard dat indien dat nodig zal zijn, de gronden die benodigd zijn voor het fietspad, zullen worden onteigend. Verder overweegt de Afdeling dat het huidige fietspad als zodanig is bestemd. In zoverre staat het plan niet in de weg aan behoud van het huidige fietspad. De raad heeft toegelicht dat het fietspad zodanig zal worden aangelegd dat geen ernstige verzakkingen en wegspoeling van gronden ter plaatse van het fietspad zullen optreden. [appellant sub 3] en anderen hebben hun betoog ter zake niet nader onderbouwd. Er is geen grond om dit standpunt van de raad onjuist te achten.

Wat betreft de gronden ter plaatse van het Rotermansbos overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat door toekenning van de bestemming "Verkeer - Fietspad" het huidige fietspad inclusief de naastliggende bermen en beplanting als zodanig is bestemd. De raad heeft verklaard dat het Rotermansbos niet zal worden aangetast. Nu de bestemming "Verkeer - Fietspad" ook bermen en beplanting mogelijk maakt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ter plaatse van het Rotermansbos de naast het fietspad liggende bermen en beplanting heeft kunnen bestemmen als "Verkeer - Fietspad".

14. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

15. In de zienswijze heeft [appellant sub 4] zich uitsluitend verzet tegen de toekenning van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek erf" aan haar perceel [locatie 5].

Het beroep van [appellant sub 4], gericht tegen de vaststelling van de grootte van het bouwvlak voor haar perceel en artikel 31, lid 31.2.2, van de planregels waarin onder meer is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen maximaal 250 m2 mag bedragen, steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, nu haar zienswijze betrekking had op een ander besluitonderdeel. Anders dan [appellant sub 4] ter zitting heeft betoogd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de zienswijze mede was gericht tegen de in beroep bestreden besluitonderdelen. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 4] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 5A] en Duotrans

16. [appellant sub 5A] en Duotrans betogen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Weverstraat 6 te klein is vastgesteld en wijzen in dit verband op een overeenkomst met de gemeente.

16.1. Aan het perceel Weverstraat 6 is onder meer de bestemming "Bedrijf" toegekend. De gronden grenzend aan dit plandeel hebben, voor zover relevant, de bestemming "Agrarisch - 1".

16.2. De raad heeft erkend dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" groter had moeten zijn dan in de verbeelding is opgenomen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op het perceel Weverstraat 6, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

16.3. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe te onderzoeken aan welke gronden op het perceel Weverstraat 6 ten onrechte niet de bestemming "Bedrijf" is toegekend en aan de hand hiervan het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

Het beroep van [appellant sub 6]

17. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek erf" voor zijn perceel [locatie 6] in Losser. Tevens komt hij op tegen de aanduiding "karakteristiek" voor zijn voormalige woning in het zuidoosten van het perceel. Volgens [appellant sub 6] leiden voornoemde aanduidingen tot een ernstige beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden. Dit klemt te meer nu hij het voornemen heeft om in het kader van de herontwikkeling van zijn perceel de bestaande bebouwing te slopen en te vervangen. Het nieuwe bedrijfsgebouw is reeds gerealiseerd. De voormalige woning, die ten gevolge van de aanduiding "karakteristiek" in beginsel niet gesloopt zal kunnen worden, zal na herontwikkeling van de gronden niet passend zijn op het perceel. [appellant sub 6] stelt verder dat ook de eigenaren van het naburige perceel [locatie 7] het voornemen hebben om op hun gronden een nieuwe woning te bouwen. Het contrast tussen het bestaande gebouw en de nieuwe bebouwing op de twee percelen wordt daardoor nog groter. In het licht hiervan is de meerwaarde van het behoud van de voormalige boerderij gering, aldus [appellant sub 6].

[appellant sub 6] voert verder aan dat de aanwijzing van zijn voormalige woning als karakteristiek haar grondslag vindt in een advies van Het Oversticht. De raad heeft in andere gevallen besloten om dit advies niet te volgen. Onduidelijk is waarom de raad in bepaalde gevallen het advies van Het Oversticht heeft gevolgd en in andere gevallen niet. [appellant sub 6] wijst in dit verband op de omstandigheid dat de raad in het ontwerpplan, overeenkomstig het advies van Het Oversticht, het voornemen had om ook aan percelen met een agrarische bestemming de aanduidingen "karakteristiek" en "karakteristiek erf" toe te kennen. Bij het vaststellen van het plan heeft de raad echter besloten om daarvan af te zien.

Volgens [appellant sub 6] verzetten eigendomsverhoudingen zich tegen het aanwijzen van de voormalige woning op zijn perceel als "karakteristiek". De voormalige woning maakt samen met de woning op het naburige perceel deel uit van één gebouw. Dit gebouw kan derhalve alleen behouden worden met de medewerking van de eigenaren van het perceel [locatie 7], aldus [appellant sub 6].

17.1. Volgens de raad berust de aanwijzing van het erf van [appellant sub 6] als "karakteristiek erf" op een omissie. Bij het vaststellen van het plan is besloten om geen regels op te nemen die het gebruik van karakteristieke erven regelen. De aanduiding "karakteristiek erf" voor het perceel van [appellant sub 6] is in zoverre zinledig en dient geschrapt te worden uit de verbeelding.

De aanwijzing van de voormalige woning van [appellant sub 6] als "karakteristiek" leidt volgens de raad niet tot een ernstige beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden. De voormalige woning kan worden gebruikt overeenkomstig de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld als kantoor of opslagruimte. De aanwijzing "karakteristiek" berust op een beoordeling van de architectonische en cultuurhistorische waarde van het gebouw, verricht door een ter zake deskundig bureau.

De raad stelt verder dat het voornemen bestond om een regeling in het bestemmingsplan op te nemen voor de bescherming van alle waardevolle gebouwen en erven in het buitengebied. Bij het vaststellen van het plan is echter besloten om dit voornemen niet door te voeren op percelen met een agrarische bestemming. Het aanwijzen van agrarische erven en gebouwen als "karakteristiek" zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare beperking van de exploitatiemogelijkheden van agrarische bedrijven.

De raad stelt verder dat eigendomsverhoudingen niet van belang zijn voor de aanwijzing van een waardevol gebouw als karakteristiek.

17.2. Aan het perceel [locatie 6] is in het plan de bestemming "Bedrijf", met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek erf" toegekend. Op het perceel is de klompenmakerij van [appellant sub 6] gevestigd. Aan de gronden ter plaatse van de voormalige woning van [appellant sub 6] is in het plan de aanduiding "karakteristiek" toegekend. De voormalige woning maakt deel uit van een boerderij die gedeeltelijk is gesitueerd op het naburige perceel [locatie 7] en feitelijk heeft gefunctioneerd als een twee-onder-een-kapwoning. Het gedeelte van het gebouw dat gesitueerd is op het naburige perceel is thans nog wel in gebruik als woning.

17.3. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een bedrijf, dat al dan niet aan het buitengebied gebonden is en dat is genoemd in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen "Staat van bedrijven" onder de categorieën 1 en 2, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;

[…]

s. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden in de vorm van karakteristieke erven en panden; de kenmerken hiervan zijn beschreven in de inventarisatie van karakteristieke erven en panden in de gemeente Losser die als bijlage 1 bij de regels is opgenomen;

[…]

Ingevolge lid 7.6, onder a, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek".

Ingevolge lid 7.6, onder b, is het in lid 7.6, onder a, vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

Ingevolge lid 7.6, onder c, kan de in lid 7.6, onder a genoemde vergunning slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm veroorzaken.

17.4. Wat betreft de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek erf" voor het perceel [locatie 6], is de Afdeling van oordeel dat nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

17.5. Ten aanzien van de aanwijzing van de voormalige woning van [appellant sub 6] als karakteristiek oordeelt de Afdeling als volgt. Bij het voorbereiden van het plan heeft Het Oversticht in opdracht van de raad een inventarisatie verricht van de waarden van erven en gebouwen in het buitengebied van Losser. De resultaten van de inventarisatie zijn vastgelegd in het rapport "Karakteristieke erven en panden in de gemeente Losser" van januari 2012 (hierna: Inventarisatierapport"). In het kader van de inventarisatie zijn erven bij boerderijen en afzonderlijke gebouwen op agrarische en niet-agrarische percelen beoordeeld. Het beoordelingssysteem voor erven bij boerderijen was gebaseerd op zes criteria. Niet-agrarische bedrijfsgebouwen, zoals woningen, zijn uitsluitend beoordeeld aan de hand van het criterium "architectonische en cultuurhistorische waarde". Het maximum aantal te behalen punten voor dit aspect bedroeg drie. Voor een aanwijzing van een niet-agrarisch gebouw als "karakteristiek" waren minimaal twee punten benodigd.

Op de percelen [locatie 7] en [locatie 6] was voorheen één agrarisch bedrijf gevestigd. Bij de inventarisatie van de aanwezige waarden zijn de twee percelen als één beoordeeld. De voormalige boerderijwoning, die thans op de perceelgrens is gesitueerd, heeft het maximum aantal punten van drie gekregen voor het aspect "architectonische en cultuurhistorische waarde". Dit puntenaantal betekent dat de beoordeelde waarde "compleet aanwezig" is.

17.6. Het betoog van [appellant sub 6] dat Het Oversticht de voormalige boerderij ten onrechte als karakteristiek heeft aangemerkt, vanwege de omstandigheid dat het gebouw uiterlijk bezien niet passend is binnen de voorgenomen ontwikkeling van de percelen [locatie 7] en [locatie 6] volgt de Afdeling niet. Zoals hiervoor in 17.5 is overwogen volgt uit het Inventarisatierapport dat het besluit om een gebouw op een niet-agrarisch perceel als "karakteristiek" te kwalificeren uitsluitend afhankelijk is van de architectonische en cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebouw. De ruimtelijke samenhang met het perceel of de overige gebouwen in de nabijheid speelde bij deze beoordeling geen rol. Anders dan [appellant sub 6] betoogt, is de beslissing van de raad om bij agrarische bedrijven af te zien van het toekennen van de aanduiding "karakteristiek" aan gebouwen ingegeven door de gevolgen van een dergelijke aanduiding voor de agrarische bedrijfsvoering en niet door twijfels over de door Het Oversticht verrichte waardebepaling van de desbetreffende agrarische gebouwen. Voor het overige heeft [appellant sub 6] de door Het Oversticht verrichte beoordeling inhoudelijk niet bestreden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad in redelijkheid het Inventarisatierapport ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan.

17.7. [appellant sub 6] heeft zijn betoog dat de aanwijzing van de voormalige woning als "karakteristiek" de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden ernstig beperkt niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat [appellant sub 6] het voornemen heeft om de voormalige woning te vervangen door een nieuw bijgebouw en dat de aanwijzing afbreuk doet aan zijn vrijheid om het perceel naar eigen inzicht in te richten is daartoe onvoldoende.

17.8. De Afdeling overweegt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Slechts indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanige belemmerende aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen

De omstandigheid dat de voormalige woning van [appellant sub 6] deel uitmaakt van een gebouw dat gedeeltelijk gesitueerd is op het naburige perceel [locatie 7] en dat de voormalige boerderij daarom alleen kan worden behouden met de medewerking van de eigenaren van het naburige perceel kan niet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke belemmering die aan een verwezenlijking van het plan in de weg staat. Het gebouw is reeds gerealiseerd, zodat niet gesteld kan worden dat het plan wat dit onderdeel betreft niet uitvoerbaar is binnen de planperiode. Verder geldt dat de aanwijzing als "karakteristiek" tot gevolg heeft dat een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen getoetst dient te worden aan artikel 7, lid 7.6, onder c, van de planregels. Nu het gebouw in zijn geheel als "karakteristiek" is aangewezen, is hetzelfde beschermingsregime van toepassing op het gedeelte van het gebouw dat gesitueerd is op het naburige perceel. Ook voor de buren van [appellant sub 6] geldt derhalve dat zij hun deel van de voormalige boerderij niet kunnen slopen zonder de noodzakelijke omgevingsvergunning.

17.9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de raad in redelijkheid het gebouw op de percelen [locatie 7] en [locatie 6], waarvan de voormalige woning van [appellant sub 6] deel uitmaakt, heeft kunnen aanwijzen als karakteristiek.

18. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd wat betreft de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek erf" voor het perceel [locatie 6].

Het beroep van de maatschap

19. Het beroep van de maatschap richt zich tegen het niet voorzien in een groter bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" voor het perceel [locatie 8]. De maatschap heeft al eerder de wens tot uitbreiding kenbaar gemaakt aan de gemeente en een bouwplan ingediend. Gelet hierop had de raad volgens de maatschap de aanvaardbaarheid van de uitbreiding dienen te beoordelen en daartoe onderzoek moeten laten verrichten.

19.1. Aan de gronden ter plaatse van het perceel [locatie 8] zijn onder meer de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "reconstructiewetzone - verwevingsgebied" toegekend. De oppervlakte van dit bouwperceel bedraagt ongeveer 17.625 m2.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

[…]

b. een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";

[…].

19.2. Ingevolge artikel 2.9.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: Omgevingsverordening) dienen bestemmingsplannen voor gebieden die zijn opgenomen in het reconstructieplan, wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, in overeenstemming te zijn met het reconstructieplan.

19.3. In paragraaf 5.6.2 van het reconstructieplan staat dat bestaande bedrijven met intensieve veehouderij hervestigings- en uitbreidingsmogelijkheden dienen te houden. De gemeenten krijgen een belangrijke rol bij uitbreidings- of hervestigingsverzoeken. Zij kunnen met de betrokken ondernemers bezien of er alternatieven zijn voor een uitbreiding of hervestiging op een andere, meer geschikte locatie. Het bouwblok zal maximaal 1,5 ha groot mogen zijn.

19.4. Onbetwist is dat de oppervlakte van het toegekende bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "intensieve veehouderij" reeds groter is dan de in het reconstructieplan maximaal toegestane oppervlakte voor een intensieve veehouderij. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat vergroting van het bestemmingsvlak zich niet verdraagt met het reconstructieplan. Derhalve is de gewenste vergroting van het bestemmingsvlak in strijd met artikel 2.9.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gewenste uitbreidingsplannen nader had dienen te onderzoeken.

Voor zover de maatschap betoogt dat ten onrechte geen uitbreiding wordt toegestaan van het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" zonder de toekenning van de aanduiding "intensieve veehouderij", overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van concrete uitbreidingsplannen van de maatschap waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening diende te houden.

20. Voorts verzet de maatschap zich tegen de toekenning van de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" ter plaatse van het perceel [locatie 9]. De maatschap wenst de agrarische bestemming te behouden, nu de maatschap het perceel niet gebruikt voor woondoeleinden, maar het perceel voor agrarische doeleinden wil gebruiken.

20.1. De raad heeft het perceel een woonbestemming gegeven omdat het perceel gedurende een aantal jaren niet meer in gebruik is als agrarische bedrijfslocatie. In dit verband wijst de raad erop dat voor dit perceel geen milieuvergunning voor een inrichting van kracht is.

20.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 9] de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" toegekend.

Ingevolge artikel 33, lid 33.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - Voormalig boerderij" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg;

[…].

20.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

De Afdeling overweegt dat het perceel gedurende een aantal jaren niet meer als agrarische bedrijfslocatie in gebruik is en voor het perceel ook geen milieuvergunning voor een inrichting van kracht is. Gelet hierop heeft de raad, nu niet van planologische bezwaren daartegen is gebleken, in redelijkheid van het feitelijke gebruik van het perceel mogen uitgaan. Derhalve ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" aan het perceel heeft kunnen toekennen.

21. Verder kan de maatschap zich niet verenigen met de toegekende bestemmingen aan haar percelen aan de Haweg ongenummerd en [locatie 10]. De maatschap wenst voor deze percelen de bestemming "Wonen" onderscheidenlijk de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Volgens de maatschap is de gemeente op de hoogte van haar plannen voor deze percelen en had de raad onderzoek moeten laten doen naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. De maatschap wijst erop dat haar wensen overeenstemmen met de ruilverkavelingsplannen waarbij de gemeente ook betrokken is. De gewenste woning op de Haweg dient ter vervanging van de burgerwoning op het perceel [locatie 10].

21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planologische aanvaardbaarheid van de door de maatschap gewenste ontwikkelingen nog niet is vastgesteld. In dit verband stelt de raad dat een notitie "Reikwijdte en detailniveau" wordt opgesteld en een milieueffectrapport dient te worden gemaakt. Voorts loopt er nog een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Verder zijn de situering van gebouwen, het aantal dienstwoningen en de landschappelijke inpasbaarheid nog niet uitgewerkt.

21.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 10] de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het perceel aan de Haweg is de bestemming "Agrarisch - 1" toegekend.

Ingevolge artikel 31, lid 31.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, dan wel mantelzorg;

[…].

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden bestemd voor:

a. agrarische cultuurgrond;

[…];

met daaraan ondergeschikt:

g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:

- de lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen;

- de rationele verkaveling en het open karakter;

[…].

21.3. De Afdeling acht het, met het oog op actualisatie van verouderde bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2013 beslag diende te krijgen, aanvaardbaar dat de raad het uitgangspunt hanteert om slechts concrete ruimtelijk onderbouwde plannen in het bestemmingsplan te verwerken.

Onbetwist is dat voordat de raad kan besluiten over de ruimtelijke aanvaardbaarheid en voordat medewerking kan worden verleend aan de door de maatschap gewenste ontwikkelingen, nog een aantal onderzoeken zal moeten worden uitgevoerd en de ontwikkelingen nog verdere uitwerking behoeven. Gelet hierop was er nog geen sprake is van een ruimtelijk onderbouwd plan. Overigens is in deze zaak, anders dan in de door de maatschap aangehaalde zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2011, zaak nr. 201001164/1/R3, geen sprake van een principetoezegging om mee te werken aan de gewenste ontwikkelingen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een de bestemming "Wonen" aan het perceel [locatie 10] en de bestemming "Agrarisch - 1" aan het perceel aan de Haweg, toegekend.

22. Voorts verzet de maatschap zich tegen de toegestane inhoud voor recreatiewoningen op het perceel [locatie 11]. De maatschap wenst dat in de planregels een afwijkingsmogelijkheid van 700 m3 wordt opgenomen. De afwijkingsmogelijkheid tot 10% acht de maatschap onvoldoende vanwege de specifieke situatie ter plaatse.

22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een maximale inhoud van 300 m3 voor recreatiewoningen op een kampeerterrein toereikend is en dat het voorts wenselijk is om de kleinschaligheid van de recreatiewoningen te waarborgen.

22.2. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Kampeerterrein" aangewezen gronden bestemd voor:

[…];

b. stacaravans en recreatiewoningen;

[…].

Ingevolge lid 19.2.2, aanhef en onder b, van de planregels geldt dat de inhoud van een recreatiewoning ten hoogste 300 m3 bedraagt.

22.3. De niet nader gemotiveerde stelling van de maatschap dat sprake is van een specifieke situatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een inhoud van 300 m3 toereikend is voor het gebruik van een recreatiewoning. Hierbij betrekt de Afdeling voorts dat de raad heeft toegelicht dat op andere plekken binnen de gemeente een inhoud van 250 m3 voor recreatiewoningen wordt aangehouden en dat de toegestane inhoud op dit perceel reeds groter is. Voorts heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het waarborgen van de kleinschaligheid van recreatiewoningen op een kampeerterrein dan aan het belang van de maatschap om grotere recreatiewoningen te kunnen realiseren.

23. Gelet op het voorgaande is het beroep van de maatschap ongegrond.

Het beroep van Apollo VIII

24. Apollo VIII kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan haar perceel aan de Voswinkelweg met kadastraal nummer H8822 de bestemming "Agrarisch - 2" is toegekend. Apollo VIII wenst een woonbestemming.

Apollo VIII betoogt dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat het provinciale beleid zich tegen een woning op het perceel verzet. Hiertoe voert Apollo VIII aan dat een deel van het perceel als stedelijke laag is aangemerkt en dat het overige deel is aangemerkt als mixlandschap waarin zowel natuur, landbouw, water en wonen kan plaatsvinden.

Ook het gemeentelijke beleid verzet zich volgens Apollo VIII niet tegen het mogelijk maken van een woning op haar perceel. Zo is het perceel in het gemeentelijke stuk "Verdichting van dorpsranden en dorpslinten" dat een bijlage is bij de kadernota "Buitengebied Losser" niet aangemerkt als waardevol doorzicht, noch als waardevolle open ruimte. In een eerdere versie van het gemeentelijke stuk was het perceel nog wel als waardevol doorzicht aangemerkt. Na een zienswijze van Apollo VIII heeft het perceel deze aanduiding niet meer. Door deze aanpassing had Apollo VIII erop mogen vertrouwen dat woningbouw mogelijk zou zijn. Voorts zal de woning volgens Apollo VIII het zicht op het omliggende landschap bij de rotonde aan de Enschedesestraat niet beperken waarover in het voornoemde stuk is opgemerkt dat dit zicht als bijzonder wordt aangemerkt. De stelling van de raad dat het perceel grenst aan een waardevolle open ruimte mag volgens Apollo VIII, gelet op het voorgaande, geen rol spelen.

Verder wijst Apollo VIII op het naastgelegen perceel dat eveneens gedeeltelijk als stedelijke laag en gedeeltelijk als mixlandschap is aangemerkt en waaraan wel een woonbestemming is toegekend. Voorts wijst Apollo VIII op het perceel [locatie 12] waaraan een woonbestemming is toegekend terwijl dit perceel verder van de uitvalswegen van Losser is gelegen dan het perceel van Apollo VIII. Bovendien wijzen deze woningen erop dat rondom het perceel van Apollo VIII sprake is van lintbebouwing.

24.1. De raad stelt dat het mogelijk maken van een woning op het perceel van Apollo VIII in strijd is met de Omgevingsverordening, nu het perceel in de zogenoemde groene omgeving ligt en niet wordt voldaan aan de voorwaarden die voor bouwen in de groene omgeving gelden.

Voorts verzet ook het gemeentelijke beleid zich tegen een woning op het perceel, nu het perceel buiten de dorpsrand is gelegen en de gemeente in principe slechts medewerking verleent aan woningbouw binnen de dorpsranden. In dit kader verwijst de raad naar de nota "Verdichting van dorpslinten en dorpsranden" waarin onder meer staat dat voor verdichting in principe de onbebouwde percelen in aanmerking komen voor zover die binnen de begrenzing van de dorpsrand liggen en niet zijn voorzien van de aanduiding "waardevolle open ruimte".

24.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel van Apollo VIII, gelegen aan de Voswinkelweg, de bestemming "Agrarisch - 2" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor agrarische cultuurgrond.

24.3. Ingevolge artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;

- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Ingevolge artikel 2.1.1, onder g, wordt onder stedelijke functies verstaan wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.

Ingevolge artikel 2.1.1, aanhef en onder f, moet onder bestaand bebouwd gebied worden verstaan de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening/artikel 10 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.

Ingevolge artikel 2.1.1, aanhef en onder h, moet onder groene omgeving worden verstaan de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

24.4. Aan het perceel van Apollo VIII was in het voorheen geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming toegekend. Gelet hierop is de raad ervan terecht uitgegaan dat het perceel tot de groene omgeving behoort in de zin van artikel 2.1.1, aanhef en onder h, van de Omgevingsverordening.

Voorts heeft de raad, gelet op artikel 2.1.1, onder g, van de Omgevingsverordening, zich terecht op het standpunt gesteld dat het mogelijk maken van een woning een stedelijke ontwikkeling betreft die een extra ruimtebeslag legt op de groene omgeving.

In hetgeen Apollo VIII heeft aangevoerd is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de voorwaarden van artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is voldaan. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening zich verzet tegen het mogelijk maken van woningbouw op het perceel van Apollo VIII, zodat geen medewerking kon worden verleend aan woningbouw op het perceel van Apollo VIII.

Hetgeen Apollo VIII overigens met betrekking tot het gemeentelijke beleid heeft aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.

24.5. Over de door Apollo VIII gemaakte vergelijking met het perceel aan de [locatie 12] en het perceel aan de Voswinkelweg wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze percelen verschillen van het aan de orde zijnde perceel omdat de naastgelegen woning aan de Voswinkelweg en de woning aan de [locatie 12] reeds bestaande woningen betreffen die als zodanig zijn bestemd, anders dan het perceel van Apollo VIII waar nog geen woning is gerealiseerd. In hetgeen Apollo VIII heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door Apollo VIII genoemde percelen niet overeenkomen met het thans aan de orde zijnde perceel.

24.6. Gelet op het voorgaande is het beroep van Apollo VIII ongegrond.

Verwerken uitspraak in landelijke voorziening

25. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

26. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 6] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft de gevorderde verletkosten overweegt de Afdeling dat een forfaitair aantal van zes uur voor vergoeding in aanmerking komt.

Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4], [appellante sub 7] en Apollo VIII bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 5A] en Duotrans zal in de einduitspraak beslist worden over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] geheel, en het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3A] en de bewoners van Glane, niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 6] gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Losser van 19 maart 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft:

a. de dubbelbestemming "Waterstaat - Herinrichting beek" voor het perceel [locatie 1];

b. de aanduiding "speciale bouwaanduiding - karakteristiek erf" voor het perceel [locatie 6];

IV. draagt de raad van de gemeente Losser op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak:

a. in het beroep van [appellant sub 2]:

- met inachtneming van overweging 10 het daar omschreven gebrek in het besluit van 19 maart 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" te herstellen, en

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

b. in het beroep van [appellant sub 5A] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Duotrans B.V.:

- met inachtneming van overweging 16.3 het daar omschreven gebrek in het besluit van 19 maart 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" te herstellen, en

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

V. draagt de raad van de gemeente Losser op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III.a. en III.b. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 7], [maat A] en [maat B], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Apollo VIII Projekt-en Ontwikkelingsmaatschappij B.V. en [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Losser tot vergoeding van bij [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.279,50 (zegge: twaalfhonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Losser aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 6].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

91-763-739.