Uitspraak 201308686/2/R4


Volledige tekst

201308686/2/R4.
Datum uitspraak: 8 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Wassenaar,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Wassenaar,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Wassenaar,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Wassenaar,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Raaphorstlaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, voornoemd, en [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Offringa, M. van Leeuwen en J. Engelbert, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als belanghebbende gehoord Staatsbosbeheer regio West, vertegenwoordigd door mr. F.R. van Norren en P.J.M. van Osch.

Bij tussenuitspraak van 27 augustus 2014, in zaak nr. 201308686/1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 8 juli 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 15 december 2014 het bestemmingsplan "Raaphorstlaan" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de in die uitspraak geconstateerde gebreken te herstellen.

De bestemming "Wonen - 1"

2. De Afdeling heeft onder 3.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de verordening), zodat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover daarbij de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" zijn vastgesteld.

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, kunnen bestemmingsplannen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:

a. ‘Ruimte voor ruimte’; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of op een andere passende locatie. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

i de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;

ii voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;

(…).

2.2. De raad heeft aan het besluit van 15 december 2014 (hierna: het herstelbesluit) ten grondslag gelegd dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening. Hiertoe verwijst de raad naar de plantoelichting, waarin staat dat drie woningen worden gesloopt, in ruil waarvoor drie woningen met een inhoud van 650 m³ mogen worden gebouwd. Dit volgt volgens de raad uit de nota ‘Gebiedsdifferentiatie Landelijk gebied Wassenaar’ (hierna: nota gebiedsdifferentiatie). Verder worden bedrijfsopstallen van Staatsbosbeheer met een oppervlakte van 812 m² en een stallencomplex naast Raaphorstlaan 19B met een oppervlakte van 265 m² gesloopt. Volgens de plantoelichting levert het geheel 2603 m³ aan te bouwen volume op. De woningen waarin het plan voorziet, hebben een inhoud van 2522 m³.

2.3. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen voeren in hun zienswijze aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat de oppervlakte van de te slopen woningen is. Verder voeren zij aan dat de raad nog steeds ten onrechte - onder verwijzing naar de nota gebiedsdifferentiatie - vasthoudt aan de fictie dat voor iedere te slopen woning een woning met een inhoud van 650 m³ mag worden gebouwd. De nota gebiedsdifferentiatie laat bovendien niet toe dat agrarische bebouwing wordt verplaatst naar een reeds versnipperd gebied, aldus [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen.

Verder voeren [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aan dat ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt welke bestemming aan de grond ter plaatse van de te slopen woningen was toegekend. Volgens hen gold ter plaatse geen agrarische bestemming, maar de bestemming "Gebied met natuur- en landschapswaarden en agrarisch medegebruik -Nla-".

Ten slotte voeren [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aan dat ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt of ten aanzien van de te slopen woningen de beschermende werking van het overgangsrecht van toepassing was. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen menen dat het gebruik van de woningen niet onder het overgangsrecht van het toepasselijke bestemmingsplan valt.

2.4. In de plantoelichting die hoort bij het herstelbesluit is aangegeven wat de oppervlakte is van de te slopen bedrijfsopstallen van Staatsbosbeheer en het te slopen stallencomplex aan de Raaphorstlaan naast nummer 19B. De raad heeft echter niet alsnog inzichtelijk gemaakt wat de oppervlakte van de te slopen woningen is. Evenmin is aangegeven welke bestemming is toegekend ter plaatse van die woningen. Ten slotte ontbreekt informatie over de vraag of die woningen onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het toepasselijke bestemmingsplan vallen. Gelet op het voorgaande heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening. Het plan is daarom vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover daarbij de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" zijn vastgesteld en het onder 3.3 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is niet hersteld.

3. De Afdeling heeft voorts onder 5.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat [appellant sub 3] door de voorziene woningen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, zodat het besluit ook in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

3.1. De raad heeft bij het herstelbesluit artikel 7, lid 7.2, onder 1, van de planregels aangepast door het toevoegen van sub g: "De gevel van een nieuw te bouwen woning bevindt zich op een afstand van tenminste 50 meter van een bouwvlak van een inrichting voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij waarbinnen een overdekt dierenverblijf of een opslag van agrarische bedrijfsstoffen als bedoeld in het Activiteitenbesluit mag worden gerealiseerd".

3.2. Uit de zienswijze leidt de Afdeling af dat [appellant sub 3] op dit punt geen bezwaren heeft tegen het herstelbesluit.

De bestemming "Natuur"

4. De Afdeling heeft onder 7.5 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, zesde lid, van de verordening, zodat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968 is vastgesteld.

4.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening wijzen bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Ingevolge artikel 5, zesde lid, kan een bestemmingsplan in afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid een activiteit of een combinatie van activiteiten mogelijk maken die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de Ecologische Hoofdstructuur per saldo te verbeteren. Deze saldobenadering is toepasbaar voor zover de activiteit of de combinatie van activiteiten in onderlinge samenhang of in onderlinge samenhang met activiteiten in een ander bestemmingsplangebied tot gevolg heeft dat:

a) de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur verbetert, waarbij de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur minimaal gelijk blijft of toeneemt, of

b) het areaal van de Ecologische Hoofdstructuur groter wordt ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren is gegaan en daarmee een beter functionerende Ecologische Hoofdstructuur ontstaat.

Dit moet blijken uit een integrale gebiedsvisie die is vastgelegd in de provinciale structuurvisie of een intergemeentelijke structuurvisie.

4.2. De raad heeft aan het herstelbesluit ten grondslag gelegd dat de kwaliteit van het gebied door de voorziene kapschuur wordt vergroot. Een perceel met een oppervlakte van ongeveer 8000 m² wordt gesaneerd en heringericht als natuur- en weidevogelgebied. Door het verdwijnen van de woningen, verhardingen en het complex van Staatsbosbeheer ontstaat een impuls voor de bestaande Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), aldus de raad.

4.3. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen in hun zienswijze dat het plan nog steeds niet voldoet aan artikel 5, zesde lid, van de verordening. Hiertoe voeren zij aan dat de ter compensatie van de voorziene kapschuur te slopen opstallen van Staatsbosbeheer buiten de EHS liggen. Verder voeren zij aan dat als gevolg van het plan, dat is gelegen binnen de EHS, de bebouwde oppervlakte per saldo toeneemt, zodat de oppervlakte van de EHS kleiner wordt, terwijl niet is gebleken dat het areaal in oppervlakte toeneemt. In dit kader wijzen zij erop dat in de plantoelichting in de paragraaf over waterbeheer staat dat het verharde oppervlakte toeneemt met 456 m². Zij voeren ten slotte aan dat niet is gebleken van een op grond van de verordening vereiste provinciale of (inter)gemeentelijke structuurvisie.

4.4. Uit de stukken blijkt niet dat het voormalige complex van Staatsbosbeheer in de EHS ligt. Nu die informatie ontbreekt, terwijl kwaliteitswinst voor natuur en landschap volgens de raad is gelegen in de sloop van deze gebouwen, heeft de raad niet alsnog onderbouwd dat de kwaliteit van de EHS als gevolg van de beoogde ontwikkeling van een nieuwe kapschuur voor Staatsbosbeheer verbetert. Evenmin heeft de raad alsnog inzichtelijk gemaakt dat de oppervlakte van de EHS minimaal gelijk blijft of toeneemt. Voorts heeft de raad niet alsnog inzichtelijk gemaakt dat de toepassing van artikel 5, zesde lid, van de verordening is toegelicht in een (inter)gemeentelijke structuurvisie. De Afdeling komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de raad niet alsnog inzichtelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, zesde lid, van de verordening. Het plan is daarom vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968 is vastgesteld en het onder 7.5 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is niet hersteld.

5. De Afdeling heeft voorts onder 11.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad niet heeft gemotiveerd op welke wijze een ontsluiting van het perceel binnen de planperiode kan worden gerealiseerd en dat het perceel aldus binnen die periode ontsloten kan worden ten behoeve van de bestemming die het plan mogelijk maakt, zodat het besluit ook om die reden is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968.

5.1. De raad heeft aan het herstelbesluit ten grondslag gelegd dat Staatsbosbeheer het eigendom zal verkrijgen van het perceel met kadastraal nummer 2968, waarop de kapschuur is voorzien. In die hoedanigheid kan Staatsbosbeheer ingevolge artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een uitweg vorderen. Zo nodig zal de civiele rechter worden gevraagd een zogeheten noodweg vast te stellen, aldus de raad. Op deze wijze is volgens de raad ontsluiting van het perceel gewaarborgd.

5.2. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de ontsluiting van het perceel waarop de kapschuur is voorzien nog steeds niet is verzekerd. Hiertoe wijzen zij erop dat in de door de raad bedoelde overeenkomst een clausule is opgenomen, die ertoe strekt dat met [persoon] een regeling wordt getroffen die inhoudt dat [persoon] erkent dat er sprake is van een onbelemmerd recht van uitweg. Pas nadat die regeling is getroffen, vindt levering van het perceel aan Staatsbosbeheer plaats. [persoon] heeft die regeling niet getroffen. Verder voeren [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aan dat naast de toestemming van [persoon] ook toestemming moet worden gegeven door eigenaren van andere percelen, waaronder [appellant sub 1], voordat het perceel waarop de kapschuur is voorzien kan worden ontsloten.

5.3. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

Gelet op hetgeen de raad heeft toegelicht over de mogelijkheid van de eigenaar van het desbetreffende perceel om ingevolge artikel 5:57 van het BW een uitweg vanaf het perceel te vorderen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het in de tussenuitspraak onder 11.2 geconstateerde gebrek niet is hersteld.

De bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij"

6. De Afdeling heeft onder 12.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom het gevestigde belang van [appellant sub 3] moet wijken voor de belangen die zijn gediend bij het niet als zodanig bestemmen van de hooiopslag, zodat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij" is vastgesteld.

6.1. De raad heeft bij het herstelbesluit artikel 3, lid 3.2, van de planregels aangepast door toevoeging van de volgende zinsnede: "6. De bouwhoogte van de hooitas mag maximaal 8,50 meter bedragen".

6.2. Uit de zienswijze leidt de Afdeling af dat [appellant sub 3] op dit punt geen bezwaren heeft tegen het herstelbesluit.

7. De Afdeling heeft onder 12.4 van de tussenuitspraak geoordeeld dat niet is onderzocht in hoeverre de bestaande mestput als zodanig is bestemd, zodat het besluit, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij" is vastgesteld, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

7.1. De raad heeft aan het herstelbesluit ten grondslag gelegd dat de mestput niet toegankelijk is voor mensen en niet met een kap is afgesloten. De raad verwijst hiertoe naar de aan [appellant sub 3] verleende Hinderwetvergunning van 6 april 1993. Daarom is de mestput een ander bouwwerk, welk bouwwerk ter plaatse op grond van het plan is toegestaan, aldus de raad.

7.2. [appellant sub 3] voert aan dat de mestput gemeten vanaf het maaiveld een hoogste punt heeft van 1,5 meter. Bovendien is de mestput overdekt. Gelet hierop is de mestput volgens hem een gebouw in de zin van artikel 1 van de planregels. Nu ter plaatse geen bouwvlak is toegekend, is de mestput ten onrechte nog steeds niet als zodanig bestemd, aldus [appellant sub 3].

7.3. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte ten minste 1,50 meter bedraagt.

7.4. Uit de tekeningen die horen bij de Hinderwetvergunning volgt dat de wanden van de mestput een hoogte van 0,5 meter hebben, dat de mestput mag worden gevuld tot een hoogte van maximaal 1,5 meter en dat de mest wordt afgedekt met een dekzeil. Hieruit volgt dat alleen bij de maximale benutting van de mestput het dekzeil de hoogte van 1,50 meter mag bereiken. In die situatie is de mestput feitelijk niet voor mensen toegankelijk. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een redelijke toepassing van artikel 1 van de planregels met zich brengt dat de mestput geen gebouw in de zin van die bepaling is.

Nu de desbetreffende gronden ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn bestemd voor andere dan in dat artikel genoemde bouwwerken die qua aard en afmeting bij de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij" passen, zoals een mestopslag, die ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 7, maximaal 5 meter hoog mag zijn, is de mestput als zodanig bestemd.

Het betoog faalt. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het in de tussenuitspraak onder 12.4 geconstateerde gebrek niet is hersteld.

De bestemming "Tuin"

8. De Afdeling heeft onder 15.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat niet is onderzocht in hoeverre ter plaatse van de onder 15 van de tussenuitspraak bedoelde percelen Raaphorstlaan 29 en verder legaal aangebrachte verharding aanwezig is die op grond van het plan niet bij recht is toegelaten, zodat het besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover aan die gronden de bestemming "Tuin" is toegekend.

8.1. De raad heeft bij het herstelbesluit artikel 5, lid 5.2, van de planregels aangepast door toevoeging van de volgende zinsnede: "2. De verhardingen die tijdens de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds aanwezig waren worden toegestaan".

8.2. Uit de zienswijze leidt de Afdeling af dat [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen op dit punt geen bezwaren hebben tegen het herstelbesluit.

9. De Afdeling heeft onder 17.1 van de tussenuitspraak geoordeeld dat niet inzichtelijk is gemaakt welke mogelijkheden het voorheen geldende plan bood voor het bouwen van een bijgebouw langs de zijgevels van de ter plaatse gelegen boerderij, alsook dat - voor zover van die regeling wordt afgeweken - niet toereikend is gemotiveerd dat in redelijkheid doorslaggevend belang kon worden toegekend aan de belangen die zijn gediend met een wijziging van die regeling, zodat het besluit ook in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

9.1. De raad heeft aan het herstelbesluit ten grondslag gelegd dat in het plan de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen gelijkluidend zijn aan de regeling op dat punt uit het voorheen geldende plan "Landelijk gebied 2004".

9.2. Uit de zienswijze leidt de Afdeling af dat [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen op dit punt geen bezwaren hebben tegen het herstelbesluit.

Conclusie besluit 8 juli 2013

10. De beroepen tegen het besluit van 8 juli 2013 zijn gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd:

- wat betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 1";

- wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968;

- voor zover de bestaande hooiopslag niet als zodanig is bestemd;

- voor zover de bestaande mestput niet als zodanig is bestemd;

- voor zover legaal aanwezige bestaande verharding niet als zodanig is bestemd;

- wat betreft het plandeel met de bestemming "Tuin".

Conclusie besluit 15 december 2014

11. De beroepen tegen het besluit van 15 december 2014 zijn eveneens gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd:

- wat betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 1";

- wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968.

12. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Nu de beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen identiek zijn en zij in deze procedure door dezelfde rechtsbijstandsverlener zijn vertegenwoordigd, ziet de Afdeling aanleiding de beroepen te behandelen als samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak worden beschouwd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 8 juli 2013 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wassenaar van 8 juli 2013, kenmerk Z-5022, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Raaphorstlaan":

a. wat betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 1";

b. wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968;

c. voor zover de bestaande hooiopslag niet als zodanig is bestemd;

d. voor zover de bestaande mestput niet als zodanig is bestemd;

e. voor zover legale aanwezige bestaande verharding niet als zodanig is bestemd;

f. wat betreft het plandeel met de bestemming "Tuin".

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van 15 december 2014 gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wassenaar van 15 december 2014, kenmerk Z-9429-WS\besluit 2152\1, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Raaphorstlaan":

a. wat betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 1";

b. wat betreft het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968.

V. veroordeelt de raad van de gemeente Wassenaar tot vergoeding van bij

a. [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.225 (zegge: twaalfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Wassenaar aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van

a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. draagt de raad van de gemeente Wassenaar op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II.a, II.b, II.f, IV.a. en IV.b. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015

528-786.