Uitspraak 201308686/1/R4


Volledige tekst

201308686/1/R4.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Wassenaar,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Wassenaar,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Wassenaar,

en

de raad van de gemeente Wassenaar,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Raaphorstlaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, voornoemd, en [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Offringa, M. van Leeuwen en J. Engelbert, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als belanghebbende gehoord Staatsbosbeheer regio West, vertegenwoordigd door mr. F.R. van Norren en P.J.M. van Osch.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De bestemming "Wonen - 1"

3. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan, voor zover het nieuwbouw van woningen mogelijk maakt op de percelen nabij de Raaphorstlaan 19B, in strijd is met artikel 3 van de Verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de verordening). Zij betogen in dit kader dat een onjuiste toepassing is gegeven aan de Ruimte-voor-ruimteregeling, vervat in artikel 3, tweede lid, onder a, van de verordening. Zij voeren aan dat de wijze waarop de raad toepassing geeft aan deze regeling kan leiden tot een toename aan bebouwd oppervlak in plaats van een afname. Zij betwisten voorts dat de te slopen woningen bedrijfswoningen zijn, omdat deze woningen niet als zodanig zijn bestemd en twee van de drie te slopen woningen al zo lang niet meer gebruikt worden dat het gebruik ervan niet onder het overgangsrecht van het toepasselijke bestemmingsplan valt. Ook om die reden kon volgens hen geen toepassing worden gegeven aan de Ruimte-voor-ruimteregeling.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouw van de woningen past binnen de Ruimte-voor-ruimteregeling, omdat deze bouw samenhangt met een totaalpakket aan saneringen.

3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, kunnen bestemmingsplannen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken:

a. ‘Ruimte voor ruimte’; de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of op een andere passende locatie. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

i de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;

ii voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;

(…).

3.3. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening. Onduidelijk is of het aantal m² te slopen gebouwen het aantal te bouwen compensatiewoningen rechtvaardigt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de plantoelichting niet volgt wat de oppervlakte van de te slopen woningen is. Verder is niet inzichtelijk gemaakt welke bestemming is toegekend aan de te slopen woningen, en, indien van toepassing, of die woningen onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het toepasselijke bestemmingsplan vallen. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de raad bij de toepassing van de regeling ten onrechte is uitgegaan van de fictie dat voor iedere te slopen bedrijfswoning, ongeacht de oppervlakte van die te slopen woning, 650 m³ woonvolume mag worden teruggebouwd. Zij voeren in dat kader aan dat de toepassing van deze fictie er in dit geval toe leidt dat de oppervlakte van de bebouwing in het gebied feitelijk toeneemt, hetgeen zich niet verdraagt met het doel van de Ruimte-voor-ruimteregeling. Voor zover de raad zich voor deze methodiek baseert op de nota ‘Gebiedsdifferentiatie Landelijk Gebied Wassenaar’, voeren zij aan dat deze nota niet is gepubliceerd en daarom niet ten grondslag kon worden gelegd aan het besluit.

4.1. Artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening geeft uitsluitend regels voor de minimale oppervlakte van de te slopen bebouwing; de verordening bevat geen regels voor het volume van de te bouwen compensatiewoning. Voorts bepaalt artikel 3, tweede lid, van de verordening niet dat toepassing van deze bepaling er steeds toe moet leiden dat het bebouwde oppervlak in het gebied afneemt. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre heeft vastgesteld in strijd met de verordening.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 3] vreest te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering door de voorziene woningen ter plaatse van de percelen nabij de Raaphorstlaan 19B met de bestemming "Wonen - 1".

5.1. Volgens de raad bedraagt de afstand van de paardenfokkerij tot de percelen met de bestemming "Wonen - 1" ten minste 50 m, zodat deze bestemming vanuit milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar is.

5.2. De Afdeling stelt vast dat de percelen met de bestemming "Wonen - 1", anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, op de kortst gemeten afstand van 48 m van de stallen op het perceel van [appellant sub 3] liggen. Gelet hierop heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat [appellant sub 3] door de voorziene woningen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur"

Ruimte-voor-ruimteregeling

6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan, voor zover dat ter plaatse van het perceel met kadastraal nummer 2968 voorziet in een bouwmogelijkheid voor een kapschuur, in strijd is met artikel 3 van de verordening. Zij betogen dat het plan ten onrechte met toepassing van de Ruimte-voor-ruimteregeling voorziet in de bouw van een nieuwe kapschuur omdat geen sprake is van een afname van bebouwd oppervlak.

6.1. Uit de plantoelichting volgt dat op een voormalig complex van Staatsbosbeheer bebouwing met een oppervlakte van 812 m² wordt gesloopt en dat de nieuw te bouwen kapschuur een oppervlakte heeft van 135 m², zodat per saldo sprake is van een afname van het bebouwde oppervlak. De raad heeft daarom bij de berekening van de totale oppervlakte van gesloopte bebouwing als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening de sloop op dat complex voor 677 m² meegeteld. De uitkomst van deze berekening is uitsluitend van betekenis geacht voor het aantal woningen dat ter compensatie van de gesloopte bebouwing mag worden gebouwd, en - gezien de afname aan bebouwd oppervlak door de sloop van bebouwing op een voormalig complex van Staatsbosbeheer - niet voor de vraag of een nieuwe kapschuur mag worden gebouwd. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen leidt in zoverre dan ook niet tot vernietiging van het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968.

Het betoog faalt.

EHS

7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plandeel met de bestemming "Natuur", dat betrekking heeft op het perceel met kadastraal nummer 2968. binnen de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) ligt, en dat artikel 5, eerste lid, van de verordening nieuwe ontwikkelingen binnen de EHS uitsluit. Nu het plan ter plaatse voorziet in de bouw van een kapschuur, is het plan in zoverre in strijd met de verordening, zo betogen [appellant sub 1] en anderen.

7.1. De raad stelt dat het plan, voor zover dat ter plaatse een kapschuur mogelijk maakt, mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de Ecologische Hoofdstructuur per saldo te verbeteren. Verder stelt de raad dat ook de locatie waar de saneringen plaatsvinden en waar verbetering van natuur- en landschapswaarden wordt gerealiseerd, in de EHS ligt. Gelet hierop kon de raad met toepassing van artikel 5, zesde lid, van de verordening afwijken van het bepaalde in het eerste lid van die bepaling, aldus de raad.

7.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening wijzen bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Ingevolge artikel 5, zesde lid, kan een bestemmingsplan in afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid een activiteit of een combinatie van activiteiten mogelijk maken die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de Ecologische Hoofdstructuur per saldo te verbeteren. Deze saldobenadering is toepasbaar voor zover de activiteit of de combinatie van activiteiten in onderlinge samenhang of in onderlinge samenhang met activiteiten in een ander bestemmingsplangebied tot gevolg heeft dat:

a) de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur verbetert, waarbij de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur minimaal gelijk blijft of toeneemt, of

b) het areaal van de Ecologische Hoofdstructuur groter wordt ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren is gegaan en daarmee een beter functionerende Ecologische Hoofdstructuur ontstaat.

Dit moet blijken uit een integrale gebiedsvisie die is vastgelegd in de provinciale structuurvisie of een intergemeentelijke structuurvisie.

7.3. Volgens de verbeelding is aan het perceel met kadastraal nummer 2968 de bestemming "Natuur" toegekend. Voorts is aan een gedeelte van het perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a en c, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden en landschappelijke waarden en voor agrarisch medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden.

Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 1, mag binnen de nadere bouwaanduiding één kapschuur in het kader van terreinonderhoud worden gebouwd met dien verstande dat:

a. alle bestaande gebouwen, bouwwerken en verhardingen op de percelen D 02665, D 02802, D 02577, D 02575, D02871, D 01325, D 01326 en D 01327 gesloopt en verwijderd zijn;

b. de oppervlakte maximaal 135 m² mag bedragen;

c. de goothoogte maximaal 3,4 m mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 5,1 m mag bedragen.

7.4. De grond waarop het perceel is gelegen, is op kaart 3 aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur.

7.5. De raad heeft gesteld, maar niet inzichtelijk gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, zesde lid, van de verordening. De raad heeft niet onderbouwd dat de kwaliteit van de EHS als gevolg van de beoogde ontwikkelingen verbetert. Evenmin is gebleken dat de oppervlakte van EHS minimaal gelijk blijft of toeneemt, nu uit de stukken niet kan worden afgeleid dat het voormalige complex van Staatsbosbeheer in de EHS ligt. Ten slotte heeft de raad niet onderbouwd dat de toepassing van artikel 5, zesde lid, van de verordening is toegelicht in de gemeentelijke structuurvisie. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen op dit punt hebben aangevoerd, aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de saldobenadering zoals vervat in artikel 5, zesde lid, van de verordening.

Overige betogen

8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de bouw van de kapschuur in strijd is met rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleid, waaronder de provinciale structuurvisie, vanwege de cultuurhistorische waarde van het perceel.

8.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan rijks- of provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

In de plantoelichting is in paragrafen 2.1 en 2.2 aandacht besteed aan rijks- en provinciaal beleid en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het bestreden plan, waarbij ook aandacht is besteed aan cultuurhistorie. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken.

In paragraaf 2.3 van de plantoelichting is het gemeentelijke beleid beschreven, waarbij eveneens aandacht is besteed aan cultuurhistorie. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gemeentelijke beleid op het gebied van cultuurhistorische waarde niet in de weg staat aan de bestemming "Natuur". Uit de omstandigheid dat volgens de toelichting bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" vanuit een oogpunt van cultuurhistorische waarde meer bescherming toekomt aan het perceel dan waarin de bestreden planregeling voorziet, volgt niet dat het thans voorliggende plan op dit punt in strijd zou zijn met het gemeentelijke beleid.

Het betoog faalt.

9. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat een kapschuur niet passend is binnen de bestemming "Natuur", omdat onduidelijk is of de kapschuur strekt tot behoud, herstel of versterking van de aan de gronden eigen zijnde natuurwaarden of landschappelijke waarden. Volgens hen is bovendien onduidelijk of de kapschuur wordt gebruikt ten behoeve van de eigen zijnde natuurwaarden van de gronden, of voor het beheer van in de omgeving gelegen gebieden.

9.1. Gelet op de bestemmingsomschrijving in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Natuur" onder meer bestemd voor agrarisch medegebruik in het kader van het beheer van de natuurgebieden. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van de gronden voor een kapschuur, waar volgens de plantoelichting materiaal en machinerie wordt opgeslagen, binnen die omschrijving past, ook indien die opslag plaatsvindt ten behoeve van het beheer van andere natuurgebieden.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat het onderzoek naar flora en fauna ondeugdelijk is. Hiertoe stellen zij dat de gevolgen van het plan verder strekken dan het plangebied.

10.1. In de plantoelichting staat dat ecologisch onderzoek is uitgevoerd door het bureau Duivenboden Natuur en staan maatregelen beschreven om schade aan dieren te voorkomen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan het onderzoek zodanige gebreken kleven of dat het zodanige leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plandeel met de bestemming "Natuur", voor zover bestreden, in de weg staat.

Het betoog faalt.

11. [appellant sub 1] en anderen betogen ten slotte dat de ontsluiting van het perceel niet is verzekerd.

11.1. Ter zitting is vast komen te staan dat de beoogde ontsluitingsweg een privéweg is en dat thans een civielrechtelijke procedure aanhangig is met betrekking tot de ontsluiting van het perceel.

11.2. De raad heeft niet gemotiveerd op welke wijze een ontsluiting van het perceel binnen de planperiode kan worden gerealiseerd en dat het perceel aldus binnen die periode ontsloten kan worden ten behoeve van de bestemming die het plan mogelijk maakt. De ter zitting uitgesproken verwachting dat het perceel in de toekomst zal kunnen worden bereikt, is daartoe onvoldoende onderbouwing. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet toereikend gemotiveerd.

De bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij"

12. [appellant sub 3] richt zich tegen de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij". Hij betoogt dat bestaande bouwwerken voor hooiopslag, een mestput, lichtmasten, parkeerplaatsen en de hekken om het perceel met deze bestemming ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Het ligt niet in de verwachting dat deze bouwwerken binnen de planperiode zullen verdwijnen, zodat de bouwwerken ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht, aldus [appellant sub 3].

12.1. Volgens de verbeelding is aan het perceel waarop de paardenfokkerij ligt de bestemming "Agrarisch - Paardenfokkerij" toegekend. Aan de noordoostelijke zijde van het perceel zijn voorts twee bouwvlakken toegekend. Aan het noordelijk gelegen bouwvlak is voorts de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning onder voorwaarden toegestaan" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor paardenfokkerij aangewezen gronden bestemd voor:

a. paardenfokkerijen;

b. een paddock, daar waar op de verbeelding aangeduid, met inbegrip van de al aanwezige verlichting;

c. een hooitas;

[…]

g. bij de in de bestemmingsomschrijving opgenomen doeleinden behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen zoals een onoverdekte stap/trainingsmolen, voedersilo’s, mest opslag, hekwerken en andere bouwwerken voor hooiopslag. Alsmede agrarisch medegebruik.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 1, zijn binnen de bouwvlakken gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in lid 3.1 toegestane gebruik toegestaan.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 6, mag de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 5 meter bedragen.

Ingevolge artikel 1 wordt onder gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.

12.2. De Afdeling stelt voorop dat legale bouwwerken in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, geheel als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat de bouwwerken binnen de planperiode zullen worden verwijderd, omdat het overgangsrecht is bedoeld als overbrugging van een tijdelijke situatie.

12.3. Over de hooiopslag is ter zitting vast komen te staan dat in het verleden voor de hooiopslag een bouwvergunning is verleend, zodat dit bestaande legale bebouwing betreft. De raad heeft de hooiopslag, die een nokhoogte heeft van 8,5 m, desondanks onder het overgangsrecht gebracht. De raad heeft echter niet gemotiveerd waarom het gevestigde belang van [appellant sub 3] moet wijken voor de belangen die zijn gediend bij het niet als zodanig bestemmen van de hooiopslag. Evenmin is gebleken van voornemens om de hooiopslag te verwijderen of te laten verwijderen. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

12.4. Over de mestput heeft de raad ter zitting gesteld dat deze als zodanig is bestemd. Ter zitting is vast komen te staan dat ter plaatse van de mestput geen bouwvlak is toegekend. Gelet hierop is de raad er kennelijk van uitgegaan dat een mestput geen gebouw is in de zin van artikel 1 van de planregels. Ter zitting is evenwel onweersproken verklaard dat de desbetreffende mestput overdekt is en 1,5 m hoog is. De raad heeft niet onderzocht of de mestput een geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Hierdoor is het niet mogelijk om vast te stellen of de mestput een gebouw is in de zin van artikel 1 van de planregels. Omdat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak is toegestaan, is niet duidelijk of de bestaande mestput als zodanig is bestemd. De raad heeft het besluit in zoverre dan ook genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

12.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het hekwerk in het voorheen geldende plan niet als zodanig was bestemd. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat voor de bouw ervan geen vergunning is verleend. In zoverre is er dan ook geen sprake van een bestaand legaal bouwwerk dat in het plan bij recht mogelijk had moeten worden gemaakt. Dat, zoals [appellant sub 3] heeft gesteld, een Hinderwetvergunning is verleend, is daarvoor onvoldoende, omdat de verlening van een Hinderwetvergunning op zichzelf niet meebrengt dat het hekwerk in juridisch-planologische zin legaal is.

Het betoog faalt.

12.6. Het plan laat lichtmasten toe tot een hoogte van 5 m. De bouw van nieuwe lichtmasten is niet toegelaten. Voor zover de lichtmasten lager zijn dan 5 m zijn zij aldus op grond van de planregeling toegelaten. Voor zover de lichtmasten hoger zijn dan 5 m overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het legaal opgerichte lichtmasten betreft. In zoverre geeft het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bestaande legale bouwwerken die de raad ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd.

Het betoog faalt.

12.7. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat het parkeerterrein en de toegangsweg niet als zodanig zijn bestemd, overweegt de Afdeling dat ter zitting is komen vast te staan dat deze buiten het plangebied liggen.

Voor zover [appellant sub 3] zich in dit verband richt tegen de plangrens wordt overwogen dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit verband sprake is van een onlosmakelijke samenhang die voor de raad redelijkerwijs aanleiding had moeten vormen te kiezen voor een ruimere planbegrenzing.

Het betoog faalt.

13. Verder betoogt [appellant sub 3] dat het plan ten onrechte niet voorziet in een groter bouwvlak, omdat hij gelet op een bij een raadsbesluit van 29 november 1999 gevoegde beleidsnotitie, waarin een bouwvlak met een oppervlakte van 10 bij 63 m was ingetekend, erop mocht vertrouwen dat een groter bouwvlak zou worden toegekend.

13.1. De afbeelding die onderdeel uitmaakt van de door [appellant sub 3] bedoelde notitie die als bijlage bij het raadsbesluit van 29 november 1999 is gevoegd, gaat volgens die notitie over de grens die op een bestemmingsplankaart kan worden aangegeven waarbinnen agrarisch gebruik als grasland moet worden gehandhaafd. Anders dan [appellant sub 3] stelt, blijkt uit de op deze afbeelding ingetekende stal niet dat de raad heeft toegezegd dat het plan zou voorzien in een bouwvlak met de door [appellant sub 3] gewenste oppervlakte. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.

Het enkele betoog dat een groter bouwvlak noodzakelijk is voor een duurzame bedrijfsvoering, is op zich beschouwd onvoldoende voor het oordeel dat de raad wat de oppervlakte van het bouwvlak betreft niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de bestaande en vergunde situatie op het perceel.

Het betoog faalt.

14. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat ten onrechte niet is voorzien in een bouwmogelijkheid voor een niet-inpandige dienstwoning. Hij voert in dit kader aan dat een groter bouwvlak en een niet-inpandige dienstwoning noodzakelijk zijn voor een duurzame bedrijfsvoering.

14.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 2, van de planregels zijn binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met de specifieke functie aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning onder voorwaarden toegestaan" maximaal één inpandige bedrijfswoning per volwaardige paardenfokkerij, met daarbij behorende inpandige bijgebouwen met een gezamenlijke inhoud van 350 m³ toegestaan.

14.2. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. In dit geval is niet gebleken van concrete plannen voor een zelfstandige dienstwoning. Het enkele betoog dat een zelfstandige dienstwoning noodzakelijk is voor een duurzame bedrijfsvoering, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van een regeling voor een zelfstandige dienstwoning.

Het betoog faalt.

De bestemming "Tuin"

15. De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen zijn voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" dat betrekking heeft op de gronden aan de Raaphorstlaan 29 en verder. Zij voeren aan dat de raad ten onrechte een deel van de ter plaatse aanwezige verharding, bestaande uit terrassen en parkeerplaatsen, onder het overgangsrecht heeft gebracht. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen wijzen er in dit kader op dat slechts 40% van de gronden met de tuinbestemming mag worden verhard en dat de aanwezige verharding dit percentage overstijgt. Verder wijzen zij erop dat de verharding naar verwachting niet binnen de planperiode zal worden verwijderd.

15.1. Met de bestemmingsregeling is volgens de raad beoogd om het karakter van de tuinen ter plaatse te waarborgen. Een soortgelijke bestemmingsregeling komt volgens de raad ook voor in andere bestemmingsplannen.

15.2. Aan een deel van de gronden aan de Raaphorstlaan 29 en verder is de bestemming "Tuin" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor tuin aangewezen gronden bestemd voor bij de woningen behorende tuinen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 1, mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 1 meter.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 2, is het aanbrengen van verharding alleen toegestaan als toegang tot hoofdgebouwen en bijgebouwen, voor de aanleg van een terras en voor de aanleg van parkeerplaatsen tot maximaal 40% van de oppervlakte van de gronden met de bestemming tuin.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 3, aanhef en sub c en d, is het oprichten van andere bouwwerken ten dienste van het stallen van fietsen of het plaatsen van huisvuilcontainers voor de voorgevelbouwgrens toegestaan, mits het andere bouwwerk niet hoger is dan de maximaal toegestane hoogte van de erfscheiding in de voortuin met een maximum hoogte van 1,5 meter en de totale oppervlakte van het andere bouwwerk maximaal 4 m² bedraagt.

15.3. Ter zitting is vast komen te staan dat ter plaatse legaal aanwezige verharding niet als zodanig is bestemd, terwijl de raad niet voornemens is om die verharding te verwijderen of te laten verwijderen. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 12.2, overweegt de Afdeling dat de raad legaal aanwezige verharding in het plan ten onrechte onder het overgangsrecht heeft gebracht. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

16. Voorts voeren [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aan dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Ten eerste omdat ter plaatse van de percelen waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend niet is voorzien in een tuinbestemming, waardoor de bouwmogelijkheden op die percelen ruimer zijn. Ten tweede stellen zij dat de andere bestemmingsplannen voor het landelijk gebied evenmin voorzien in een tuinbestemming.

16.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de ter plaatse van de bestemming "Wonen - 1" voorziene woningen nog niet zijn gerealiseerd. Derhalve was nog niet vast te stellen waar de tuinen precies zullen worden gesitueerd, waardoor geen tuinbestemming kon worden toegekend. De raad heeft er daarom voor gekozen om rondom de ter plaatse van de bestemming "Wonen - 1" voorziene woningen een natuurbestemming toe te kennen, die meer beperkingen biedt dan een tuinbestemming. De onderhavige situatie verschilt dan ook van de situatie ter plaatse van de bestemming "Wonen - 1". Voorts heeft de raad toegelicht dat deze regeling een nieuwe handelswijze vormt die in de toekomst ook voor het bestemmingsplan voor het landelijke gebied zal worden opgenomen.

Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld.

17. Voorts voeren [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aan dat de mogelijkheid tot het bouwen van een bijgebouw met een oppervlakte van 30 m² langs de zijgevels van de ter plaatse gelegen boerderij ten onrechte is vervallen.

17.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

In dit geval is niet gebleken dat de raad de mogelijkheden die het voorheen geldende plan bood onder ogen heeft gezien en ter zake een inzichtelijke afweging aan een eventuele afwijking van die regeling ten grondslag heeft gelegd. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

De bestemming "Wonen - 2"

18. De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen zijn voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" dat betrekking heeft op de gronden aan de Raaphorstlaan 29 en verder. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat onduidelijk is welke betekenis toekomt aan de termen terreinscheiding en zijdelings, zodat het plan in zoverre in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij betogen voorts dat niet is gemotiveerd waarom het plan uitbreiding direct achter de voorgevel niet toestaat. Zij achten dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat het bouwen direct achter de voorgevel in de omgeving op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" wel is toegestaan.

18.1. Aan een deel van de gronden aan de Raaphorstlaan 29 en verder is de bestemming "Wonen - 2" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder 1, aanhef en sub a, van de planregels zijn de voor "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor aaneengebouwde woningen.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2, onder 6, aanhef en sub a en b, mag aan een zijgevel een aan- en uitbouw worden gerealiseerd, mits de afstand van de uitbreiding tot de voorgevelbouwgrens minimaal 5 meter bedraagt en de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding minimaal 3 meter bedraagt.

18.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij de uitleg van de bouwmogelijkheden die zijn opgenomen in artikel 8, lid 8.2, onder 6, aanhef en sub a en b, van de planregels moet worden uitgegaan van de zij- en de voorgevel van iedere woning op zich, ook als dat betekent dat de zijgevel van de ene woning de voorgevel van de andere woning vormt. De Afdeling acht de termen terreinscheiding en zijdelings gelet op deze toelichting voldoende bepaald. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidbeginsel.

Het betoog faalt.

18.3. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat een regeling die bebouwing aan de zijgevel direct achter de voorgevel niet toestaat het aangezicht van de straat ten goede komt. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat deze regeling een nieuw uitgangspunt vormt, dat in de toekomst ook voor het bestemmingsplan voor het landelijke gebied zal worden gehanteerd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering, en evenmin voor het oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

De dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie" en "Waarde - Archeologie"

19. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen is ten slotte gericht tegen de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie" en "Waarde - Archeologie", voor zover die zijn toegekend aan de percelen aan de Raaphorstlaan 29 en verder, alsmede aan het perceel waarop de paardenfokkerij ligt. Volgens hen is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied, en is de regeling voor bodemingrepen ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden te beperkend.

19.1. Uit de plantoelichting volgt dat de raad aan zijn besluit de nota ‘Nota archeologie Duin, Horst en Weidegebied’ (hierna: nota archeologie) en de nota ‘Nota Cultuurhistorische impuls Duin, Horst en Weide’ (hierna: het cultuurhistorisch rapport) ten grondslag heeft gelegd. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aan deze nota’s ten grondslag liggende onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat de raad niet in redelijkheid op basis daarvan de bestreden dubbelbestemmingen heeft kunnen toekennen aan de percelen aan de Raaphorstlaan 29 en verder.

Het betoog faalt.

20. Verder betogen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen dat de cultuurhistorische waarden te algemeen geformuleerd zijn, zodat onduidelijk is welke waarden het plan beschermt.

20.1. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, onder 1, van de planregels zijn de voor "Waarde - cultuurhistorie" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde:

a. De hoofdstructuur van (historische) wegen, lanen, waterlopen en tuinen, die een afgeleide is van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap;

b. De hagenstructuur;

c. Erfbeplanting in vorm van oude eiken, paardenkastanjes en knotwilgen;

d. De afwateringssloten;

d. De openheid van afzanding en ontginning;

e. Cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden op perceelsniveau in relatie met de aanwezige bebouwing, zoals: beplantingsstructuren en natuurlijke accidentatie.

20.2. Gelet op de opsomming van de te beschermen cultuurhistorische waarden in artikel 10, lid 10.1, onder 1, van de planregels ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is welke cultuurhistorische waarden worden beschermd.

Het betoog faalt.

21. Ten slotte is volgens [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen ten onrechte niet aangesloten bij de regels die gelden voor de omliggende gebieden op grond van de derde herziening van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004".

21.1. De raad heeft toegelicht dat wat betreft de regeling voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is aangesloten bij de meest recente beleidsregels. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad niet in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld, dan wel dat hij daarvan in redelijkheid had moeten afwijken. De Afdeling ziet in hetgeen zij hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet in redelijkheid tot de gekozen bestemmingsregeling heeft kunnen komen.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

22. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overweging 3.3 alsnog inzichtelijk te maken dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder a, sub ii, van de verordening;

- met inachtneming van overweging 5.2 alsnog te motiveren dat [appellant sub 3] door de voorziene woningen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt;

- met inachtneming van overweging 7.5 alsnog inzichtelijk te maken dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, zesde lid, van de verordening;

- met inachtneming van overweging 11.2 alsnog inzichtelijk te maken dat een ontsluiting van het perceel binnen de planperiode kan worden gerealiseerd;

- met inachtneming van overweging 12.3 alsnog te motiveren waarom het gevestigde belang van [appellant sub 3] wijkt voor de belangen die zijn gediend bij het niet als zodanig bestemmen van de hooiopslag, waarbij aannemelijk moet worden gemaakt dat concreet zicht bestaat op beëindiging van het bestaande gebruik binnen de planperiode;

- met inachtneming van overweging 12.4 alsnog te onderzoeken of de mestput als zodanig is bestemd;

- met inachtneming van overweging 15.3 alsnog te onderzoeken in hoeverre ter plaatse van de onder 15 bedoelde percelen Raaphorstlaan 29 en verder legaal aangebrachte verharding aanwezig is die op grond van het plan niet bij recht is toegelaten;

- met inachtneming van overweging 17.1 alsnog inzichtelijk te maken welke mogelijkheden het voorheen geldende plan bood en - voor zover van die regeling wordt afgeweken - alsnog toereikend te motiveren dat in redelijkheid doorslaggevend belang kon worden toegekend aan de belangen die zijn gediend met een wijziging van die regeling;

- voor zover het voorgaande daartoe aanleiding geeft, een nieuwe passende regeling te treffen en het besluit van 8 juli 2013 te wijzigen;

- en de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel besluit tot wijziging op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

23. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit, voor zover genomen naar aanleiding van de in deze tussenuitspraak gegeven opdrachten, niet opnieuw te worden toegepast.

Voorlopige voorziening

24. Ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen in afwachting van de einduitspraak, ziet de Afdeling aanleiding voor de plandelen met de bestemmingen "Wonen-1" en het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur" een voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten en griffierecht

25. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Wassenaar op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overweging 22 de daar bedoelde gebreken te herstellen en

2. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel besluit tot wijziging op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Wassenaar van 8 juli 2013 waarbij het bestemmingsplan "Raaphorstlaan" is vastgesteld, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen-1" en het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw kapschuur".

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014

528-786.