Uitspraak 201408014/1/A2


Volledige tekst

201408014/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam Kunstvertoon 1999, wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 augustus 2014 in zaak nr. 13/3271 in het geding tussen:

Kunstvertoon

en

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college een verzoek van Kunstvertoon om nadeelcompensatie afgewezen.

Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft het college het door Kunstvertoon daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 augustus 2014 heeft de rechtbank het door Kunstvertoon daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Kunstvertoon hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Kunstvertoon heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2015, waar [appellant] en [belanghebbende] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en mr. S. Hopma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Kunstvertoon is sinds 2000 actief in Sneek met een cursus- en activiteitenprogramma. Hij heeft aan zijn verzoek om nadeelcompensatie ten grondslag gelegd dat de raad van de voormalige gemeente Sneek de komst van het Hoger Onderwijs voor Ouderen (HOVO) in 2004 te Sneek heeft bevorderd, onder meer door bij besluit van 17 februari 2004 HOVO subsidie te verstrekken voor het schooljaar 2004/2005. Hij stelt dat als gevolg van de komst van HOVO het aantal cursisten bij Kunstvertoon is gedaald, hij cursusprogramma’s heeft moeten schrappen en hij promotie- en ontwikkelingskosten heeft moeten maken.

2. Bij het besluit van 17 oktober 2013 heeft het college, overeenkomstig het advies van de bezwaarcommissie van 2 oktober 2013, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat het niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een verzoek is volgens het college aangevangen zes weken na het besluit van 17 februari 2004, omdat het besluit toen in rechte onaantastbaar is geworden. Vanaf die dag heeft Kunstvertoon vijf jaar de gelegenheid gehad een verzoek in te dienen. Nu het verzoek om nadeelcompensatie van Kunstvertoon van 20 december 2012 niet binnen deze termijn is ingediend, is zijn aanspraak verjaard.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het college het verzoek om schadevergoeding terecht wegens verjaring op grond van artikel 3:310, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat Kunstvertoon in 2004 al werd geconfronteerd met mogelijke schadelijke gevolgen door de komst van HOVO in Sneek en dat niet is gebleken dat Kunstvertoon buiten staat was zijn verzoek om nadeelcompensatie eerder en daarmee tijdig in te dienen.

4. Kunstvertoon betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat hij pas vanaf december 2010 op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat de daling van het aantal cursisten mede het gevolg was het toekennen van subsidie bij besluit van 17 februari 2004. Het verzoek om nadeelcompensatie van 20 december 2012 is volgens hem tijdig ingediend, omdat de verjaringstermijn eerst in december 2010 is gaan lopen.

4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 22 april 2009 in zaak nr. 200805473/1 moet voor de beoordeling van de tijdigheid van een verzoek om nadeelcompensatie aansluiting worden gezocht bij de verjaringsregeling van het BW en het daaraan ten grondslag liggende rechtzekerheidsbeginsel.

Kunstvertoon heeft herhaaldelijk betoogd dat de terugloop van cursisten en de toename van promotiekosten al vanaf het winterseizoen 2003/2004 duidelijk was. Hij was derhalve toen al bekend met de mogelijke schadelijke gevolgen van de komst van HOVO in Sneek. Het had op zijn weg gelegen desgewenst informatie in te winnen over de gemeentelijke betrokkenheid in de vorm van het toekennen van subsidie, te meer nu hij ook herhaaldelijk heeft gewezen op de rol van de gemeente bij introductie- en promotieactiviteiten ten behoeve van HOVO in 2004. Dat, zoals hij ter zitting heeft gesteld, het niet gebruikelijk was om subsidieaanvragen in te dienen, zodat hij geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid van een subsidieaanvraag door HOVO, doet niet af aan de omstandigheid dat die mogelijkheid bestond en kenbaar was. Hij kon ook bekend zijn met de door zijn gestelde schadeoorzaak, de toekenning van subsidie aan HOVO bij besluit van 17 februari 2004. Dat besluit is genomen tijdens een openbare raadsvergadering en de subsidieaanvraag van HOVO heeft op de kenbare agenda van de raadsvergadering gestaan. Dat Kunstvertoon betwist dat het besluit overeenkomstig de geldende regels in een huis-aan-huis krant, waarin de bekendmakingen van de voormalige gemeente Sneek werden vermeld, is gepubliceerd, doet, wat daar verder ook van zij, niet af aan het oordeel dat voor zover Kunstvertoon meende dat hij door de komst van HOVO in Sneek vanaf 2003/2004 schade heeft geleden, hij de mogelijkheid had om een verzoek om vergoeding daarvan binnen vijf jaar in te dienen. Hij was niet buiten staat tijdig een verzoek in te dienen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het indienen van het verzoek op 20 december 2012 de termijn van vijf jaar als bedoeld in het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 3:310, eerste lid, BW was verstreken.

4.2. Voor zover Kunstvertoon heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat hij aan het verzoek om nadeelcompensatie geen onrechtmatig handelen ten grondslag heeft gelegd, maar op de gebrekkige informatievoorziening door de gemeente heeft gewezen om duidelijk te maken dat de terugloop van het aantal cursisten als gevolg van het besluit van 17 februari 2004 tot na 2010 merkbaar was, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Kunstvertoon het verzoek om nadeelcompensatie niet tijdig heeft ingediend en zijn aanspraak is verjaard.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Hagen w.g. Planken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015

299.