Uitspraak 202200027/1/A2


Volledige tekst

202200027/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2021 in zaak nr. 21/1603 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2020 heeft de raad de vergoeding op toevoeging 4NV0613 in samenhang vastgesteld met de vergoeding op toevoeging 4NV0617.

Bij besluit van 5 februari 2021 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 15 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is advocaat en neemt deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.

1.1.    De raad heeft aan [appellant] toevoegingen verleend voor rechtsbijstand aan een moeder en haar meerderjarige dochter bij de behandeling van hun asielaanvragen. Zij hebben in Iran dezelfde problemen ondervonden en zijn daarom gevlucht naar Nederland. Zij hebben aan hun asielaanvragen de problemen in Iran en afzonderlijke asielmotieven ten grondslag gelegd. De toevoeging voor de moeder heeft het kenmerk 4NV0613. De toevoeging voor de dochter heeft het kenmerk 4NV0617.

1.2.    [appellant] heeft op 19 april 2020 aanvragen ingediend om een vergoeding vast te stellen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Op 20 april 2020 heeft de raad op de toevoeging voor de moeder een vergoeding vastgesteld van € 1.534,38. Op dezelfde dag heeft de raad op de toevoeging voor de dochter een vergoeding vastgesteld van € 1.313,70.

1.3.    Hierna heeft de raad een steekproefcontrole uitgevoerd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de asielprocedures van de moeder en dochter samenhangende procedures zijn in de zin van artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr 2000). Daarom heeft de raad op 7 oktober 2020 de vergoeding voor de toevoeging van de dochter ingetrokken. Op dezelfde dag heeft de raad de vergoeding voor de toevoeging van de moeder gewijzigd en de vergoedingen van de moeder en de dochter in samenhang vastgesteld op € 2.059,86. Hierdoor ontvangt [appellant] € 788,22 minder aan vergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden.

1.4.    In geschil is of de asielzaken van de moeder en dochter naar hun aard verknocht zijn als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Bvr 2000.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat de moeder en dochter afzonderlijke asielmotieven hadden, in dit geval niet betekent dat aan hun asielzaken niet een nagenoeg gelijk feitencomplex ten grondslag ligt. De omstandigheid dat afzonderlijke gehoren hebben plaatsgevonden, dat [appellant] conform de gedragsregels voor de advocatuur aparte gesprekken heeft moeten voeren en dat hij verschillende documenten voor zijn cliënten heeft moeten opstellen, maakt ook niet dat aan de asielzaken niet een nagenoeg gelijk feitencomplex ten grondslag ligt en dat geen sprake kan zijn van samenhangende procedures. Daarnaast maakt het enkele feit dat [appellant] aanzienlijk meer tijd heeft besteed aan beide asielzaken dan aan hem is vergoed, volgens de rechtbank niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

2.1.    Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting naar voren heeft gebracht dat de raad op grond van artikel 5a, tweede lid, van het Bvr 2000 tweemaal een toeslag voor de Verlengde Asielprocedure (hierna: VA-toeslag) had moeten toekennen.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep

Samenhangende procedures en evenredigheid

4.       [appellant] voert aan dat er algemeen geldende beleidsregels over samenhang zijn geformuleerd, maar dat die beleidsregels niet specifiek zien op gevallen als deze, waarin twee leden van een gezin bij de asielaanvragen aparte motieven naar voren brengen. Een advocaat moet dan de zaken gescheiden van elkaar behandelen. Voor dit soort zaken zou de raad volgens [appellant] apart beleid moeten formuleren om ervoor te zorgen dat de advocaat op een eerlijke manier wordt beloond. Op de zitting heeft hij desgevraagd toegelicht dat hij niet het beleid van de raad in algemene zin aan de orde wil stellen. Het gaat er volgens hem om dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden die in dit geval aan de orde zijn. Hij moest de zaken van de moeder en dochter strikt gescheiden behandelen. Beiden hadden voor elkaar een groot geheim. Zij hebben hem gevraagd om hen strikt vertrouwelijk en apart te spreken. Het is vreemd dat de gedragsregels van de advocatuur hem gebieden hieraan gehoor te geven,  maar dat de raad en de rechtbank nog steeds vinden dat er sprake is van samenhang. Ook de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) heeft de zaken apart beoordeeld. De raad ziet de overeenkomsten in het gezamenlijke verband in het land van herkomst en de gezamenlijke vlucht. Volgens [appellant] is dit onredelijk en moet er gekeken worden naar hoe de zaken in Nederland worden gepresenteerd bij de IND. Op de zitting heeft hij toegelicht dat de moeder en de dochter zijn gevlucht uit Iran vanwege hun betrokkenheid bij de ‘Mystieke Cirkel’, een in Iran verboden organisatie. Zij hebben aannemelijk moeten maken dat zij echt hiertoe behoren. [appellant] heeft op de zitting in dit verband verwezen naar geloofszaken van asielzoekers. Die zaken worden ook altijd individueel bekeken door de IND en er wordt apart gehoord.

[appellant] stelt ook dat hij geen enkel tijdsvoordeel heeft gehad bij de behandeling van beide zaken. Per saldo krijgt hij 22 uur die hij aan de zaken heeft moeten besteden niet vergoed. Deze uitkomst is volgens [appellant] voor hem zodanig nadelig dat dit onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1430 en 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1838, behoeven zaken niet identiek te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever had met het vereiste dat zaken verknocht moeten zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin, dat zij betrekking hebben op dezelfde problematiek.

4.2.    Niet in geschil is dat de moeder en de dochter in Iran problemen hebben ondervonden met de ex-man respectievelijk de vader. Hij heeft een aantal keren de dochter ontvoerd en de moeder mishandeld en haar laten arresteren. Daarnaast hebben de moeder en de dochter in Iran deelgenomen aan lessen van de Mystieke Cirkel die ook bij hen thuis werden georganiseerd. De ex-man respectievelijk de vader heeft hen verraden en er heeft een inval in hun woning plaatsgevonden door de Sepah, de Iraanse veiligheidsdienst. Omdat de moeder en dochter deze problemen hebben ondervonden, zijn zij gezamenlijk gevlucht uit Iran en hebben zij in Nederland asiel aangevraagd. Er is dan ook een inhoudelijke samenhang tussen beide zaken in die zin dat zij betrekking hebben op dezelfde problematiek. Weliswaar heeft de dochter ook een privé-aangelegenheid naar voren gebracht als asielmotief en heeft de moeder in de asielprocedure verklaard dat zij ook in Nederland specifieke problemen heeft ondervonden, maar deze omstandigheden laten in dit geval onverlet dat de zaken naar hun aard verknocht zijn. De raad heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat er nog altijd een grote overlap aan feiten en omstandigheden is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3993). Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de moeder en dochter aannemelijk moesten maken dat zij behoren tot de Mystieke Cirkel en in dit verband heeft verwezen naar geloofszaken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Die geloofszaken kunnen immers naar hun aard ook verknocht zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3992). Daarnaast maken de omstandigheden dat de IND de zaken individueel heeft beoordeeld, er aparte gehoren hebben plaatsgevonden en dat [appellant] apart met de moeder en dochter heeft gesproken, ook niet dat de zaken niet naar hun aard verknocht zijn (vergelijk voormelde uitspraken).

Gelet op het voorgaande is de rechtbank de raad terecht gevolgd in het standpunt dat in dit geval sprake is van samenhangende procedures in de zin van artikel 11, eerste lid, van het Bvr 2000. Hoewel de Afdeling begrijpt dat [appellant] een vergoeding van € 2.059,86 in plaats van € 2.848,08 voor de door hem verrichte werkzaamheden in beide procedures bezwaarlijk vindt, is zij van oordeel dat de enkele omstandigheid dat hij € 788,22 minder aan vergoeding krijgt, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat de raad artikel 11 van het Bvr 2000 in dit geval buiten toepassing had moeten laten omdat de gevolgen van de toepassing ervan in dit geval onevenredig uitwerken. Dit betekent dat de raad de vergoedingen in samenhang heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

VA-toeslag

5.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte op grond van het beleid, zoals neergelegd in de Kenniswijzer "Art. 05a Bvr A.A./V.A.-procedure V061 t/m V066", maar eenmaal de VA-toeslag van twee punten heeft toegekend. Volgens [appellant] wijkt de raad in dit beleid ten onrechte af van het bepaalde in artikel 5a, tweede lid, van het Bvr 2000. Gelet op dit artikel, had de raad tweemaal de VA-toeslag van twee punten moeten toekennen. De rechtbank heeft volgens [appellant] deze beroepsgrond ten onrechte buiten beschouwing gelaten.

5.1.    De Afdeling laat in het midden of de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond over de VA-toeslag wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten. Gelet op de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:363 kan [appellant] die grond in hoger beroep namelijk alsnog aan de orde stellen. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1301.

5.2.    Gelet op het bepaalde in artikel 5a, tweede lid, van het Bvr 2000, moet de raad als een zaak behandeld is in de VA-procedure, de vergoeding berekenen op grond van het eerste lid en een aanvullende vergoeding toekennen van twee punten. De raad kan op grond van artikel 11, tweede lid, van het Bvr 2000 afwijken van artikel 5a, eerste lid en een vergoeding in samenhang berekenen. Er is dan één (gezamenlijke) vergoeding. Gelet op artikel 5a, tweede lid, wordt ter aanvulling daarop een vergoeding van twee punten toegekend. Anders dan [appellant] betoogt, is in het beleid van de raad, waarin is neergelegd dat bij samenhangende zaken eenmaal een VA-toeslag wordt toegekend, hiervan niet afgeweken. In zijn geval heeft de raad de vergoeding in samenhang berekend en daarom terecht eenmaal de

VA-toeslag van twee punten toegekend.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 5

1. In afwijking van artikel 5, wordt aan een procedure in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000 een vergoeding toegekend van:

a. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde termijn tot en met het in artikel 3.113, derde lid, van dat besluit bedoeld eter kennis brengen van een afschrift van het verslag nader gehoor;

b. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.113, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde verstrekking van nadere gegevens tot en met het in artikel 3.114, eerste lid, van dat besluit bedoelde uitreiken of toezenden van het schriftelijk voornemen tot afwijzen;

c. vier punten, voor verleende rechtsbijstand gedurende de in artikel 3.114, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedoelde zienswijze tot en met de in artikel 3.114, zesde lid, van dat besluit bedoelde bekendmaking van de beschikking.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.116, eerste lid, onderdeel a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een aanvullende vergoeding wordt toegekend van twee punten.

[…]

Artikel 11

1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

2. In samenhangende procedures waarin twee of meer rechtzoekenden een of meer procedures voeren, wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2-3: 150% […]

[…]

Artikel 05a Bvr A.A./V.A.-procedure V061 t/m V066 van de Kenniswijzer van de raad voor rechtsbijstand

Verknocht verband: samenhang A.A./V.A.-procedure

Werkinstructie artikel 11 Bvr […] is van toepassing bij samenhangende zaken.

Bij samenhangende zaken kun je éénmaal de V.A.-toeslag verlenen. De toeslag valt buiten de berekening van het basisforfait.