Uitspraak 202304212/1/V3


Volledige tekst

202304212/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 juni 2023 in zaak nr. NL23.7635 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 27 juni 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.P.A. van Laarhoven, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 202304307/1/V3, 202304662/1/V3 en 202305005/1/V3.

De Afdeling heeft partijen meegedeeld dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is heropend.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling een tweede nader stuk ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling heeft de Angolese nationaliteit. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat volgens hem op grond van de Dublinverordening België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Deze uitspraak gaat over de vraag of voor België mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en of de vreemdeling een reëel risico loopt dat hij bij terugkeer naar België terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij zal met name worden ingegaan op de capaciteit aan opvangplaatsen in België en de toegang van de vreemdeling tot de opvang.

Kern van deze uitspraak, leeswijzer en bronnen

2.       De Afdeling komt in deze uitspraak tot de conclusie dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij de toepassing van de Dublinverordening voor België terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt dat hij bij overdracht aan België terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Hierna legt de Afdeling uit hoe zij tot dat oordeel komt. Eerst wordt toegelicht waarom de staatssecretaris belang heeft bij een oordeel over dit risico ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn in deze zaak (onder 3). Vervolgens wordt, na een korte weergave van de uitspraak van de rechtbank en de grief van de staatssecretaris (onder 4-4.1), een uiteenzetting van het toetsingskader gegeven (onder 5-5.3). Daarna volgt een beoordeling van de opvangsituatie in België (onder 5.4-5.7) en de conclusie (onder 6-7).

2.1.    De staatssecretaris heeft ter staving van zijn betoog onder andere gewezen op de brieven van de Belgische autoriteiten van 9 maart 2023 en 28 maart 2023, die de rechtbank bij haar oordeel heeft betrokken. Ook heeft de staatssecretaris gewezen op brieven van de Belgische autoriteiten van na de uitspraak van de rechtbank. Het gaat om een brief van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie uit België van 26 september 2023 en een brief van het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (hierna: Fedasil) van 28 september 2023.

2.2.    Omwille van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling, de rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van de uitspraak worden de brieven van 26 en 28 september 2023 en andere ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de uitspraak van de rechtbank meegewogen in de beoordeling. Deze toetsing beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, 8:68, eerste lid en 8:69, eerste lid, van de Awb, tot het moment van sluiting van het onderzoek na de heropening op 5 februari 2024 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2017, onder 2.3). De Afdeling heeft deze en andere bronnen in een overzicht geplaatst en als bijlage aan deze uitspraak gehecht. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Procesbelang staatssecretaris

3.       Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 30 maart 2023, E.E., S.N. en J.Y., ECLI:EU:C:2023:272 en de uitspraken van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198 en ECLI:NL:RVS:2023:4199, is de overdrachtstermijn in deze zaak niet opgeschort en is deze verstreken op 24 juli 2023. Dat heeft tot gevolg dat de staatssecretaris de vreemdeling niet meer kan overdragen aan België en hem moet opnemen in de nationale procedure.

Ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn is er echter geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtsvragen over de Dublinprocedure in deze zaak. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1412, onder 5.2, heeft een bestuursorgaan, indien de rechtbank een besluit van een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk heeft vernietigd, belang bij het hoger beroep, alleen al wegens de precedentwerking die van die vernietiging kan uitgaan. Dat de staatssecretaris door het verlopen van de overdrachtstermijn geen uitvoering meer kan geven aan het besluit maakt in deze zaak niet dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.

De uitspraak van de rechtbank en het hoger beroep

4.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België mag worden uitgegaan. Daarbij heeft zij meegewogen dat de vreemdeling als alleenstaande meerderjarige man behoort tot de groep Dublinclaimanten die niet onmiddellijk na terugkeer een opvangplaats toegewezen krijgt, maar op een wachtlijst wordt geplaatst. Verder heeft zij bij haar oordeel betrokken dat uit de brieven van 9 en 28 maart 2023 van de Belgische autoriteiten niet duidelijk blijkt dat het aantal noodopvangplaatsen voldoende is voor het aantal mensen dat op de wachtlijst staat. Dit is volgens de rechtbank temeer van belang omdat uit de brieven ook blijkt dat de wachttermijn voor het verkrijgen van reguliere opvang op dat moment zes maanden of langer bedraagt.

4.1.    De staatssecretaris komt met zijn enige grief op tegen het oordeel van de rechtbank. Hoewel hij niet bestrijdt dat er op dit moment in België onvoldoende reguliere opvangplaatsen zijn om onmiddellijk aan alle asielzoekers opvang te bieden, betoogt hij dat de rechtbank met haar oordeel de bewijslastverdeling heeft miskend. De staatssecretaris voert aan dat de vreemdeling alleen stelt dat het onzeker is of hij opvang zal krijgen na overdracht. Daarmee heeft de vreemdeling volgens de staatssecretaris onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarnaast voert de staatssecretaris aan dat bij deze beoordeling niet alleen moet worden vastgesteld of er voldoende opvangcapaciteit is, maar dat ook moet worden meegewogen dat de Belgische autoriteiten niet onverschillig zijn over de opvangsituatie in hun land. Ten slotte stelt de staatssecretaris dat de onduidelijkheid of een vreemdeling na overdracht opvang zal krijgen onvoldoende is om aan te nemen dat de vreemdeling in een situatie terecht zal komen die zeer verregaande materiële deprivatie met zich meebrengt.

Beoordeling

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het toetsingskader

5.       Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat de staatssecretaris uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM (zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81). Dat vermoeden is weerlegbaar (zie datzelfde arrest, punt 83-85). Het is aan de vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen en kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. Deze in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, op grond waarvan de verzoekende lidstaat ervan uit kan gaan dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.

5.1.    Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan (vergelijk het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K., ECLI:EU:C:2017:127, punt 75-77).

5.2.    Dat kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de staatssecretaris geen verschil bestaat in de waardering van de objectieve informatie, kan de staatssecretaris daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93.

5.3.    Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat (zie het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, paragraaf 359).

De opvangsituatie in België

5.4.    Uit de hiervoor onder 2.1 genoemde brieven van de Belgische autoriteiten komt het volgende beeld naar voren over de opvang van overgedragen kwetsbare en niet-kwetsbare Dublinclaimanten in België.

5.5.    Op 1 oktober 2023 bedroeg de opvangcapaciteit in het reguliere opvangnetwerk in totaal 34.424 reguliere opvangplaatsen. Op dat moment waren 32.515 van de 34.424 opvangplaatsen toegewezen. Tijdens de zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat niet alle opvangplaatsen toegewezen zijn doordat niet iedere plaats altijd meteen klaar is voor bezetting. Ook kunnen kamers niet altijd volledig worden bezet, bijvoorbeeld wanneer de kamer wordt gebruikt door een gezin van vier personen terwijl er zes bedden in de kamer staan. Vaststaat dat er hierdoor onvoldoende reguliere opvangplaatsen zijn om alle verzoekers om internationale bescherming opvang te bieden.

5.5.1. Uit de brief van 9 maart 2023 volgt dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Na registratie van hun asielverzoek krijgen zij onmiddellijk een opvangplaats. In de brief van 28 maart 2023 lichten de Belgische autoriteiten toe dat zij onder kwetsbare personen onder andere verstaan: sterk verzwakte personen, personen met tekenen van ziekte, personen met psychiatrische problemen, personen met een handicap, alleenstaande vrouwen, zwangere vrouwen, lhbti’ers, slachtoffers van mensenhandel, niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, personen van 60 jaar of ouder en personen jonger dan 20 jaar. Bij elke asielzoeker wordt onderzocht of hij kwetsbaar is.

5.5.2. De asielzoeker waarvoor niet direct een reguliere opvangplaats beschikbaar is, komt terecht op een wachtlijst. Op 25 september 2023 stonden er 2.513 personen ingeschreven op deze wachtlijst. Wanneer er een reguliere opvangplaats beschikbaar komt, wordt een asielzoeker uitgenodigd voor opvang. Het uitgangspunt is dat de asielzoeker die het langst op de wachtlijst staat als eerste wordt uitgenodigd. Als wordt gesignaleerd dat een asielzoeker toch op de wachtlijst staat terwijl hij voorrang moet krijgen wegens zijn kwetsbaarheid, wordt hij alsnog met voorrang uitgenodigd. In de brieven van 26 en 28 september 2023 lichten de Belgische staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Fedasil toe dat de wachtlijst sinds 30 augustus 2023 tijdelijk ‘bevroren’ is voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen als de vreemdeling. Dit houdt volgens de brieven in dat deze groep niet meer wordt uitgenodigd voor een plaats in de reguliere opvang. Hoe lang deze ‘bevriezing’ van de wachtlijst gaat duren is onbekend. In een bericht op de website van Fedasil van 10 oktober 2023 staat dat de personen uit de groep alleenstaande mannen niet meteen opvang krijgen, maar wel druppelsgewijs worden uitgenodigd voor de reguliere opvangplaatsen. Uit de hiervoor en onder 5.5.1 omschreven feiten maakt de Afdeling op dat er geen totale opvangstop is.

5.5.3. In afwachting van een reguliere opvangplaats kunnen de personen op de wachtlijst verblijven in de noodopvang. In de brief van 28 september 2023 licht Fedasil toe dat er op dat moment 1.500 noodopvangplaatsen zijn en dat dit vanaf november 2023, in het kader van het federaal Winterplan, zal worden uitgebreid naar 2.000 noodopvangplaatsen. Daarnaast heeft de Vlaamse regering enkele jeugddomeinen tot maart 2024 aangeboden als tijdelijke noodopvangplaatsen. Het is echter onduidelijk hoeveel noodopvangplaatsen dit zullen zijn. Verder kunnen er tijdelijk maximaal 100 personen worden opgevangen in jeugdcentra. Deze plaatsen in jeugdcentra worden alleen voor een korte periode toegewezen aan families wanneer er niet direct plaats is in de reguliere opvang met het oog op een snelle doorstroming. Ten slotte kunnen asielzoekers gebruik maken van de daklozenopvang. De meerderheid van de noodopvangplaatsen biedt 24-uursopvang, maar de daklozenopvang biedt alleen nachtopvang. De noodopvang bevat in elk geval de basisvoorzieningen: onderdak, voedsel, toegang tot sanitaire voorzieningen, kleding en sociale basisondersteuning.

5.5.4. De personen op de wachtlijst hebben recht op medische en psychologische ondersteuning. Ook hebben zij toegang tot juridische bijstand. Hierover worden zij actief geïnformeerd via een website, brochures en een flyer op het moment van registratie van hun asielverzoek. Verder volgt uit de brief van 26 september 2023 dat er door verschillende organisaties voorzieningen, zoals voedsel, kleding, hygiënische producten, douches, sanitair en gratis tickets voor het openbaar vervoer worden aangeboden.

5.5.5. De Belgische autoriteiten hebben toegelicht dat het op dit moment niet mogelijk is om aan te geven hoe lang de wachttijd is. Voor het ‘bevriezen’ van de wachtlijst kon dit oplopen van een maand tot een jaar. De Belgische autoriteiten houden geen registratie bij van de personen die in de noodopvang verblijven of die tijdelijk bij vrienden of familie verblijven. Ook wordt niet geregistreerd of asielzoekers inmiddels niet meer in België verblijven. Hoewel er op dit moment wel wordt gewerkt aan een monitoringstool om dit beter in kaart te brengen, is het nu niet duidelijk hoeveel asielzoekers geen enkele vorm van opvang krijgen.

5.5.6. Uit het rapport van de Asylum Information Database over België van 21 april 2023 volgt dat het tekort aan opvang ertoe leidt dat de Belgische autoriteiten niet in staat zijn om direct opvang te verlenen wanneer de rechter heeft geoordeeld dat de asielzoeker hier per direct recht op heeft. De Afdeling wijst er in dat verband op dat het EHRM een grote hoeveelheid interim measures heeft toegewezen. Hoewel een deel daarvan door het EHRM is ingetrokken in juni 2023, bleven er daarna nog 312 zaken over. Verder werd België in het arrest Camara van 18 juli 2023, ECLI:CE:ECHR:2023:0718JUD004925522, door het EHRM veroordeeld voor een schending van artikel 6 van het EVRM. Het EHRM kwam in die zaak tot het oordeel dat de Belgische autoriteiten systematisch falen om definitieve rechterlijke uitspraken uit te voeren. Hoewel het EHRM erkent dat België te maken heeft met een moeilijke opvangsituatie, heeft het geoordeeld dat er in die zaak niet alleen vertraging was, maar ook een duidelijke weigering van de Belgische autoriteiten om gehoor te geven aan de rechterlijke uitspraak. De klacht over een schending van artikel 3 van het EVRM werd in dit arrest

niet-ontvankelijk verklaard, omdat de nationale rechtsmiddelen niet waren uitgeput.

5.5.7. Uit de berichtgeving van Fedasil op 10 oktober 2023 blijkt wel dat de Belgische autoriteiten werken aan de opening van nieuwe opvangcentra. Er is een taskforce opgericht om nieuwe tijdelijke opvangplaatsen te vinden en te openen. Zij streven naar 2.000 nieuwe tijdelijke opvangplaatsen, naast de onder 5.5.3 genoemde noodopvangplaatsen.

5.6.    De vraag is of, gelet op deze feiten over de opvang, de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat is naar het oordeel van de Afdeling het geval. Gelet op de overwegingen onder 5.4 tot en met 5.5.7 concludeert de Afdeling dat er in België wel degelijk tekortkomingen in de opvangvoorzieningen zijn. De Belgische autoriteiten kunnen niet garanderen dat er voor iedereen direct een reguliere opvangplaats beschikbaar is. Daarom hebben zij ervoor gekozen om niet-kwetsbare alleenstaande mannen tijdelijk uit te sluiten. De enkele schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling is van oordeel dat dit geen fundamentele systeemfout is die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen. Verder blijkt uit de berichtgeving overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. De staatssecretaris heeft daarbij niet ten onrechte gesteld dat uit de feiten en de berichten niet blijkt van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten.

5.7.    De vreemdeling en de andere vreemdelingen in de zaken die tegelijk op zitting zijn behandeld, hebben verwezen naar de uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, onder 4.3.2, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat voor Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.

De Afdeling volgt dit betoog niet. Blijkens de uitspraak van 26 april 2023 is de situatie in Italië anders. In die uitspraak leidde de Afdeling uit berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten af dat er voor Dublinclaimanten in Italië helemaal geen opvangfaciliteiten meer beschikbaar waren.

Conclusie

6.       De rechtbank heeft, gelet op wat er hiervoor onder 5 tot en met 5.7 is overwogen, ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij voor België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De grief slaagt. Zoals onder 3 overwogen, zal de staatssecretaris ondanks dit oordeel de vreemdeling moeten opnemen in de nationale asielprocedure.

7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 juni 2023 in zaak nr. NL23.7635;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Weber
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024

846-1023

BIJLAGE

1.       Brief van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene directie Vreemdelingenzaken, 9 maart 2023;

2.       Brief van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene directie Vreemdelingenzaken, 28 maart 2023;

3.       Brief van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie (België), 26 september 2023;

4.       Brief van Fedasil, 28 september 2023;

5.       Persbericht van Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ‘Striking-out of the list and lifting of interim measures in respect of 1,350 incomplete applications from asylum-seekers in Belgium’, 1 juni 2023;

6.       Rapport van European Union Agency for Asylum (EUAA), ‘Roadmap Dublin Transfer Fact Sheet - Belgium’, 24 april 2023;

7.       Artikel op de website van Fedasil, ‘Voorbereiding opening nieuwe centra’, 10 oktober 2023;

8.       Webpagina van Fedasil, https://www.fedasil.be/nl/statistics, 1 november 2023;

9.       Rapport van Asylum Information Database (AIDA), ‘Country Report: Belgium (2022 Update)’, 21 april 2023.