Uitspraak 202202119/1/R4


Volledige tekst

202202119/1/R4.
Datum uitspraak: 24 januari 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Baarn,
2.       [appellant sub 2], wonend te Baarn,
3.       [appellant sub 3], wonend te Baarn, en anderen,
4.       [appellant sub 4] en anderen, allen wonend te Soest,
5.       [appellant sub 5], wonend te Baarn,
6.       [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te Soest,
7.       Stichting Behoud het Borrebos, gevestigd te Baarn (hierna: stichting Borrebos),
8.       Stichting De Parel van Baarn, gevestigd te Baarn (hierna: stichting De Parel),
9.       Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te Amersfoort, en andere (hierna: Natuurmonumenten en andere),
10.     Stichting Werkgroep Roofvogels Nederland, gevestigd te Wapse, gemeente Westerveld (hierna: stichting Roofvogels),
11.     Stichting Behoud de Eemvallei, gevestigd te Baarn (hierna: stichting Eemvallei),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Baarn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Paleis Soestdijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de deskundige) heeft desverzocht een deskundigenverslag uitgebracht. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben een aantal appellanten en de raad hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 april 2023, waar partijen in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde zijn verschenen. Ook de raad is verschenen, vertegenwoordigd door gemachtigden.

Overwegingen

OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 8 oktober 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

SAMENVATTING

Deze uitspraak gaat over het bestemmingsplan voor de herontwikkeling van het landgoed Paleis Soestdijk en de realisatie van woningen in het aangrenzende Alexanderkwartier. Tegen het plan heeft een aantal partijen beroep ingesteld. Dit zijn zowel natuurlijke personen die wonen in de (wijde) omgeving van het plangebied en vrezen voor de gevolgen van het plan voor hun leefomgeving als rechtspersonen die opkomen voor algemene natuur- en milieubelangen. De Afdeling komt tot het oordeel dat de beroepen van drie partijen ongegrond zijn. De overige beroepen zijn gegrond. Het bestemmingsplan is op een aantal onderdelen gebrekkig. Een overzicht van de in deze uitspraak geconstateerde gebreken is weergegeven in overweging 156 aan het slot van deze uitspraak. Gelet op het aantal gebreken en de aard daarvan ziet de Afdeling geen mogelijkheid de raad met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het bestemmingsplan wordt geheel vernietigd. Dat betekent dat de herontwikkeling van het landgoed en de woningbouw in het Alexanderkwartier, zoals is voorzien in het plan, geen doorgang kan vinden. Dit neemt niet weg dat de raad de herontwikkeling van het landgoed - al dan niet in gewijzigde vorm - opnieuw mogelijk kan maken. Het is aan de raad om te beslissen of hij dat doet en op welke termijn. Daarbij zal de raad rekening moeten houden met wat de Afdeling heeft geoordeeld in deze uitspraak, en de hierin vastgestelde gebreken moeten herstellen. Met het oog op de eventuele vervolgbesluitvorming heeft de Afdeling in deze uitspraak (nagenoeg) alle betogen behandeld.

BIJLAGE

1.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage. Vanwege de leesbaarheid van de uitspraak zijn bepaalde wettelijke bepalingen en planregels ook in de uitspraak zelf weergegeven.

INLEIDING

Omvang van het beroep

2.       Het college van burgemeester en wethouders van Baarn (hierna: college van B en W) heeft voor het plan bij besluit van 1 februari 2022 hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld. Deze hogere waarden hebben betrekking op de woningen in het Alexanderkwartier. Dit besluit heeft gelijktijdig met het besluit tot vaststelling van het plan ter inzage gelegen. Op de zitting is met partijen vastgesteld dat de beroepen niet tegen het hogere waarden-besluit zijn gericht. Dit besluit ligt dus niet ter beoordeling voor in deze procedure. In deze uitspraak worden de beroepsgronden tegen het plan besproken.

Het plan

3.       Het plan heeft betrekking op de herontwikkeling van het landgoed Paleis Soestdijk in de gemeente Baarn. De oppervlakte van het landgoed bedraagt ongeveer 170 ha. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Biltseweg. Langs een groot deel van de oostelijke begrenzing van het plangebied ligt de Amsterdamsestraatweg. Het plan voorziet in de restauratie van het paleis, herontwikkeling van tuin en park, de bouw van 98 appartementen in het Alexanderkwartier, de realisatie van een winkel, horecavoorziening en hotel, en de mogelijkheid delen van het landgoed te gebruiken voor evenementen. Hieronder is afbeelding 2.1 uit het deskundigenverslag overgenomen waarop de begrenzing van het plangebied is weergegeven, met de globale indeling van het landgoed.

4.       De planregeling is op hoofdlijnen als volgt. De gronden van het paleis en het Anna Amaliaoord zijn bestemd voor "Gemengd". Dit bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van ongeveer 10 ha. Aan de Paleistuin, het Emmapark en het Paleisbos is de bestemming "Natuur" toegekend. Aan de vijver in de Paleistuin en de watergangen is de bestemming "Water" toegekend. De gronden van het Paleis, de Paleistuin, het Emmapark en het Anna Amaliaoord hebben ook de aanduiding "overige zone - evenementen". Ook de gronden van de Parade, ten oosten van het Paleis, aan de overzijde van de Amsterdamsestraatweg, zijn bestemd voor "Gemengd". Op deze gronden rust de aanduiding "overige zone - evenementen Parade". Het Alexanderkwartier is voor het overgrote deel bestemd voor "Wonen", met daarnaast, langs "de randen", de bestemming "Natuur".

5.       De gronden met de bestemming "Gemengd" zijn aangewezen voor culturele en educatieve voorzieningen, exposities, tentoonstellingen, bijeenkomsten en vergaderingen en voor evenementen, een hotel met maximaal 120 kamers, horeca van categorie 1 met maximaal 950 m² brutovloeroppervlak (hierna: bvo) per vestiging, met dien verstande dat de totale oppervlakte maximaal 1.650 m² bvo bedraagt. De gronden zijn ook aangewezen voor recreatie, kantoren tot een maximum van 1.500 m² bvo, paviljoens, ondergeschikte detailhandel tot een maximum van 750 m² bvo, ondergeschikte horeca en nutsvoorzieningen.

In artikel 3.4.1, aanhef en onder c, van de planregels is bepaald dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor culturele en educatieve voorzieningen, exposities, tentoonstellingen, bijeenkomsten en vergaderingen, recreatie, kantoren, paviljoens, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca, niet mag leiden tot meer dan 325.000 bezoekers per jaar. Deze begrenzing van het aantal bezoekers ziet dus niet op het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor evenementen, het hotel en de zelfstandige horeca.

Evenementen zijn toegelaten op gronden met de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "overige zone - evenementen" en "overige zone - evenementen Parade". In de planregels is vastgelegd dat het aantal evenementendagen maximaal 40 per jaar bedraagt en dat tijdens een evenement maximaal 5.000 bezoekers per dag zijn toegestaan.

De gronden met de bestemming "Wonen" zijn blijkens artikel 8.1, aanhef en onder e, van de planregels aangewezen voor wonen in gestapelde vorm tot een maximum van 98 appartementen, al dan niet met zorg voor mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en ondersteuning.

6.       Voorheen gold voor het landgoed en het aangrenzende Alexanderkwartier het bestemmingsplan "Landelijk gebied", vastgesteld door de raad bij besluit van 26 augustus 2009.

De beroepen

7.       De beroepen zijn ingesteld door omwonden van het plangebied. Zij komen op tegen de nadelige gevolgen van het plan voor hun directe woon- en leefomgeving. Daarnaast hebben rechtspersonen beroep ingesteld. De rechtspersonen komen op voor algemene natuur- en milieubelangen, die volgens hen door het plan worden aangetast. Hieronder zullen de posities van appellanten nader worden geduid.

8.       [appellant sub 5] woont aan de [locatie 1] in Baarn, op een afstand van ongeveer 1,5 km tot het plangebied.

[appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in Baarn, op een afstand van ongeveer 1,25 km tot het plangebied.

[appellanten sub 1] wonen aan de [locatie 3] in Baarn, op een afstand van 1,4 km tot het plangebied.

[appellant sub 3] en anderen wonen ten noorden en ten oosten van het plangebied, aan de Torenlaan in Baarn en de Stadhouderslaan en Praamgracht in Soest, op afstanden die variëren van ongeveer 480 m tot 600 m tot het plangebied.

[appellant sub 4] en anderen zijn bewoners van de percelen [locatie 4], en [locatie 5] en [locatie 6] in Soest. Deze percelen liggen ten zuiden van het plangebied. De afstand tot de [locatie 4] bedraagt ongeveer 150 m. De andere twee percelen liggen op grotere afstanden tot het landgoed.

[appellanten sub 6] zijn bewoners van de [locatie 7], op een afstand van ongeveer 600 m tot het plangebied.

Stichting Borrebos komt blijkens haar statuten op voor natuurbelangen welke door ontwikkelingen in de (bos)gebieden op en rond het binnen het Natuurnetwerk Nederland gelegen landgoed Paleis Soestdijk worden bedreigd.

Stichting Eemvallei heeft als statutaire doelstelling het behoud en de versterking van natuur en landschap van de Eemvallei en omgeving.

Stichting De Parel is een stichting die blijkens artikel 2 van haar statuten als doelstelling heeft "het behoud van het historisch ensemble "Paleis Soestdijk", te weten het paleis met park, bijgebouwen, intendance en verdere aanhorigheden, het volgen van ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en milieu en daaraan gerelateerde vergunningen".

Stichting Roofvogels heeft als statutaire doelstelling het beschermen van roofvogels in Nederland.

Natuurmonumenten en andere zijn verenigingen die onder meer tot doel hebben het behoud en beheer van in natuurwetenschappelijk en landschappelijk opzicht belangrijke terreinen in Nederland met het zich daarop bevindende cultureel erfgoed.

9.       [partij] is eigenaar van het landgoed en initiatiefnemer van het project. Voor de herontwikkeling van het landgoed hebben de gemeente en [partij] een zogenoemde anterieure overeenkomst gesloten (versie 17 februari 2022). In artikel 5.1 van deze overeenkomst staat dat de woningbouwontwikkeling op het Alexanderkwartier in het plan is opgenomen om uit de netto-opbrengsten daarvan de restauratie van Paleis Soestdijk te kunnen bekostigen. In artikel 5.4 is bepaald dat de restauratie van het paleis in beginsel binnen vijf jaar na het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan afgerond moet zijn. [partij] heeft ook een (driepartijen) overeenkomst gesloten met de provincie Utrecht en de gemeente Baarn. Dit is de "Overeenkomst restauratie Paleis Soestdijk in relatie met de woningbouw" van 28 januari 2022. In deze overeenkomst zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen als in de genoemde anterieure overeenkomst met de gemeente Baarn. Ten slotte is van belang dat de provincie Utrecht bij beschikking van 15 december 2020 aan [partij] een subsidie heeft verstrekt voor de restauratie van het paleis(terrein).

Opzet uitspraak

10.     De opzet van de uitspraak is als volgt, met tussen haakjes het nummer van de overweging(en):

-         Wijze van toetsen (11);
-         Goede procesorde (12);
-         De beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] (13-19);
-         Vooringenomenheid (20-21);
-         Voorbereiding en inspraak (22-24);
-         Behoefte woningen en evenementen (25-26);
-         Restauratieverplichting (27);
-         Milieueffectbeoordeling (28-33);
-         Verkeer (regulier gebruik) (34-46);
-         Parkeren (regulier gebruik) (47);
-         Geluid (regulier gebruik) (48-49);
-         Luchtkwaliteit (regulier gebruik) (50-51);
-         Evenementen (52-75);
-         Ruimtelijke kwaliteit (76-80);
-         Rijksbeleid (76)
-         Provinciale verordening (77-78)
-         Gemeentelijk beleid (79-80)
-         Natuur (81-148)
-         Gebiedsbescherming (83-100)
-         Natuurnetwerk Nederland (101-117)
-         Soortenbescherming (118-144)
-         Houtopstanden (145-148)
-         Conclusie milieueffectbeoordeling (149);
-         Financiële uitvoerbaarheid (150-153);
-         Overige beroepsgronden (154).

Ten slotte volgen de conclusie en de proceskosten (155-160).

BEOORDELING VAN DE BEROEPEN

Wijze van toetsen

11.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Goede procesorde

12.     Natuurmonumenten en andere hebben bij brief van 3 april 2023 hun beroep aangevuld. Als bijlage bij deze brief hebben zij de notitie "Kanttekeningen bij de ontwikkelingen rond landgoed paleis Soestdijk" van Royal HaskoningDHV van 28 maart 2023 overgelegd. In deze notitie wordt het aan het plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek bestreden. De notitie van HaskoningDHV van 28 maart 2023 bevat nieuwe, niet eerder aangevoerde beroepsgronden. De Afdeling overweegt dat op het plan de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is omdat het plan de bouw mogelijk maakt van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied (bijlage I, onderdeel 3.1 Chw). In artikel 1.6a van de Chw is bepaald dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Ook geldt overigens dat het indienen van nieuwe beroepsgronden na het uitbrengen van het deskundigenverslag in strijd is met de goede procesorde.

12.1.  Voor zover in de notitie van HaskoningDHV (nieuwe) argumenten worden aangevoerd die kunnen worden gerelateerd aan de beroepsgronden die Natuurmonumenten en andere hebben aangevoerd in hun initiële beroepschrift van 14 april 2022, heeft de raad gesteld dat de notitie in een te laat stadium van de procedure is overgelegd en wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.

De Afdeling overweegt dat nieuwe argumenten en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, in beginsel ook kunnen worden ingediend na afloop van de beroepstermijn. De mogelijkheid hiertoe wordt evenwel begrensd door de goede procesorde. Strijd met de goede procesorde doet zich voor als die nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Bij het indienen van nadere stukken is ook de termijn van artikel 8:58 van de Awb van tien dagen voor de zitting van belang. Maar zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is deze termijn niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Daarvoor verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 15 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1758. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken ter zitting kan plaatsvinden.

De Afdeling heeft de notitie van HaskoningDHV op 4 april 2023 ontvangen. De beroepen tegen het bestemmingsplan zijn behandeld op de zitting van de Afdeling van 17 april 2023. In de notitie van HaskoningDHV worden de uitgangspunten bestreden die ten grondslag liggen aan het onderzoek naar de verkeersgeneratie en -afwikkeling. De Afdeling volgt het standpunt van de raad dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op de notitie van HaskoningDHV. Op de zitting hebben Natuurmonumenten en andere gesteld dat zij al in 2022 opdracht hebben gegeven aan HaskoningDHV, maar dat het vervolgens lang heeft geduurd totdat de notitie gereed was. Deze omstandigheid behoort echter voor risico van Natuurmonumenten en andere te blijven. De Afdeling is van oordeel dat de notitie van HaskoningDHV wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. Dat betekent dat ook de argumenten die in deze notitie worden aangevoerd als onderbouwing van al eerder aangevoerde beroepsgronden, niet zullen worden besproken.

De beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1]

13.     Zoals hiervoor onder 8 is vermeld wonen [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] op afstanden van onderscheidenlijk ongeveer 1,5 km, 1,4 km en 1,25 km tot het plangebied.

14.     In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1], gelet op de hiervoor genoemde afstanden tussen het plangebied en hun percelen, geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de herontwikkeling van Paleis Soestdijk. Dat betekent dat deze appellanten geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit.

15.     Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] beroep kunnen instellen tegen het plan, nu zij zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpplan (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953). In haar uitspraak van 4 mei 2021 heeft de Afdeling er echter al op gewezen dat te voorzien is dat de beroepsgronden van degene die als niet-belanghebbende toegang tot de bestuursrechter verkrijgt, vanwege het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in voorkomende gevallen niet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden.

16.     Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

17.     [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] hebben beroepsgronden aangevoerd over de gevolgen van het plan voor de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving van hun percelen en de gevolgen van de op het landgoed voorziene evenementen voor de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving. Ook betogen zij dat het plan nadelige gevolgen heeft voor de natuurwaarden in en nabij het plangebied en dat de beoogde ontwikkeling financieel-economisch niet-uitvoerbaar is. Met deze betogen doen appellanten een beroep op de norm van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), dat wil zeggen de norm dat een bestemmingsplan moet strekken tot een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, beschermt de norm van artikel 3.1 van de Wro in voorliggende context het belang van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving. Hoewel de norm van artikel 3.1 strekt tot de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied, zijn de percelen van appellanten dermate ver verwijderd van het landgoed dat hun directe woon- en leefomgeving niet samenvalt met de omgeving van het plangebied. De norm van artikel 3.1 van de Wro strekt daarom niet tot de bescherming van het belang van appellanten bij het voorkomen van een aantasting van de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.

18.     De conclusie is dat de betogen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] over de gevolgen van de herontwikkeling van het paleis voor de verkeers- en parkeersituatie en de gevolgen van de op het landgoed voorziene evenementen, vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet kunnen leiden tot vernietiging van het plan. Daarom zal de Afdeling deze betogen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] niet inhoudelijk bespreken.

19.     De Afdeling overweegt dat andere appellanten vergelijkbare beroepsgronden hebben aangevoerd over de gevolgen van de herontwikkeling voor onder meer de verkeers- en parkeersituatie en de gevolgen van evenementen. Deze appellanten wonen wel in de nabijheid van het plangebied en daarom kan hen het relativiteitsvereiste niet worden tegengeworpen. De beroepsgronden van deze appellanten zullen elders in deze uitspraak inhoudelijk worden besproken.

Vooringenomenheid

20.     Stichting De Parel betoogt dat de raad vooringenomen en daarom in strijd met artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld bij het voorbereiden en vaststellen van het plan. Zij voert hiertoe aan dat bij de verkoop van het paleisterrein aan [partij] is bedongen dat zij gedurende een termijn van vijftien jaar na de overdracht deze gronden niet mag vervreemden. In 2021 heeft [partij] echter een deel van de gronden verkocht aan de gemeente Baarn voor het realiseren van een fietspad. Het college van B en W heeft de raad niet geïnformeerd over deze transactie voorafgaande aan het vaststellen van het plan. Verder stelt stichting De Parel dat het college van B en W in januari 2020 opdracht heeft gegeven aan een oud-wethouder om te "bemiddelen" met de provincie Utrecht over de verenigbaarheid van het plan met de provinciale verordening. Deze bemiddeling diende het belang van de projectontwikkelaar, maar is betaald door de gemeente. Het college van B en W heeft de raad hierover niet tijdig geïnformeerd, dat wil zeggen voor het vaststellen van het plan. Ten slotte wijst stichting De Parel erop dat niet de ontwikkelaar, maar de gemeente, de kosten heeft gedragen van het organiseren van het overleg met de buurtbewoners en andere (potentiële) belanghebbenden.

20.1.  Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid. Het tweede lid bepaalt dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, strekt artikel 2:4, tweede lid, van de Awb ertoe de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegd bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip "persoonlijk" is blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 2:4 van de Awb gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.

20.2.  De Afdeling overweegt dat wat stichting De Parel heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad bij het voorbereiden van het plan in strijd heeft gehandeld met het verbod van vooringenomenheid. Stichting de Parel heeft niet nader toegelicht waarom de gestelde verkoop van een deel van de gronden in strijd met de verkoopovereenkomst tussen het Rijk en de projectontwikkelaar blijkt geeft van een persoonlijk belang als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid Awb van de tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen. Niet valt in te zien dat de eventuele schending van een verbintenis uit de (ver)koopovereenkomst door [partij] maakt dat met het vaststellen van het plan een oneigenlijk belang van de raad is gediend. Dat de gemeente geheel of gedeeltelijk de kosten van het organiseren van het vooroverleg en de genoemde bemiddeling voor haar rekening heeft genomen geeft evenmin blijk van een oneigenlijk belang van de raad bij het vaststellen van het plan waaruit vooringenomenheid zou blijken. Met de herontwikkeling van het paleisterrein is naast het belang van [partij] ook een algemeen belang gemoeid, onder meer het belang van het behoud en restauratie van het landgoed. Niet is gebleken dat de inspanningen die de gemeente heeft verricht en de kosten die zij heeft gemaakt om tot overeenstemming te komen met de provincie en om de weerstand bij de omwonenden weg te nemen of te verkleinen, in overwegende mate waren ingegeven door de belangen van de ontwikkelaar. Het betoog slaagt niet.

21.     Over het betoog van stichting De Parel dat de door het plan voorziene herontwikkeling afwijkt van wat initieel, dat wil zeggen bij het verwerven van het terrein, is besproken of afgesproken tussen [partij] en het Rijksvastgoedbedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. In deze procedure staat de rechtmatigheid van het vastgestelde bestemmingsplan ter toetsing. De gestelde omstandigheid dat er discrepantie bestaat tussen de afspraken bij de totstandkoming van de (ver)koopovereenkomst en wat het plan mogelijk maakt, betekent niet dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.

Voorbereiding en inspraak

22.     Stichting De Parel betoogt dat de raad een brief van 28 april 2020 van gedeputeerde staten van Utrecht aan provinciale staten - de zogenoemde statenbrief - ten onrechte niet beschikbaar heeft gesteld in het kader van de inspraakprocedure over de beoogde herontwikkeling. In deze brief zijn de resultaten van het overleg tussen onder meer de gemeente en de provincie over de herontwikkeling van het landgoed beschreven.

22.1.  Volgens de raad heeft de brief van gedeputeerde staten van 28 april 2020 ter inzage gelegen met de (overige) bij het voorontwerp van het bestemmingsplan behorende stukken.

22.2.  De Afdeling overweegt dat stichting De Parel niet heeft bestreden dat de brief van 28 april 2020 ter inzage heeft gelegen met het voorontwerp van het bestemmingsplan. Reeds gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door deze brief niet anderszins te delen, dat wil zeggen in de fase voor de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het betoog slaagt niet.

23.     De Afdeling ziet geen aanleiding om in te gaan op het betoog van stichting De Parel over de volgens haar niet neutrale informatieverstrekking over de beoogde herontwikkeling van het paleisterrein, omdat dit, wat daar verder ook van zij, niet van belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het plan.

24.     Ook wat stichting De Parel voor het overige heeft aangevoerd over de voorbereiding van het plan voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan geeft geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is geweest van schending van concrete inspraakverplichtingen. Het betoog slaagt niet.

Behoefte woningen en evenementen

Woningen

25.     Stichting Eemvallei betoogt dat het plan, wat betreft de voorziene 98 woningen in het Alexanderkwartier, in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Er moet daarom worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan woningen kan worden voorzien. Bij de gegeven onderbouwing dat alternatieve locaties in stedelijk gebied ontbreken is de raad ten onrechte uitgegaan van zeer specifieke kenmerken van het beoogde woonmilieu, aldus stichting Eemvallei.

25.1.  Volgens de raad is de behoefte aan de 98 woningen in het Alexanderkwartier onderzocht en onderbouwd in het rapport "Ladderonderbouwing wonen en hotel paleis Soestdijk" van Bureau Stedelijke Planning van 9 juni 2021 (hierna: rapport Ladderonderbouwing).

25.2.  De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat er behoefte is aan de voorziene 98 woningen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak over de "ladder voor duurzame verstedelijking" van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, moet de toelichting, indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Dit betekent dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

25.3.  De raad heeft toegelicht dat het Alexanderkwartier specifieke kenmerken heeft die bijdragen aan de kwaliteit van de appartementen en het woongenot van de toekomstige bewoners. Van belang is dat de herontwikkeling van het plangebied moet worden gezien als één geheel. De onderlinge plandelen zijn op diverse manieren met elkaar verbonden en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Er zijn volgens de raad geen geschikte alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied. De raad verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:252, waaruit volgt dat bij de "laddertoets" betrokken mag worden dat een ontwikkeling niet op zichzelf staat, maar dient als economische en financiële basis voor een andere ontwikkeling of de grotere ontwikkeling als geheel. Deze samenhang kan meebrengen dat de diverse ontwikkelingen op zichzelf in één bestemmingsplan in hetzelfde gebied mogelijk worden gemaakt en niet op een andere locatie, aldus de raad.

25.4.  Het Alexanderkwartier is voorzien op de gronden van het (voormalige) marechausseeterrein. Deze gronden liggen direct aangrenzend aan de westkant van het landgoed en aan/nabij de Amsterdamsestraatweg. De Afdeling volgt het standpunt van de raad dat de voorziene woningbouw in nauw verband staat met de herontwikkeling van het landgoed en dat in zoverre geen sprake is van een op zichzelf staande ontwikkeling. De herontwikkeling van het landgoed wordt mede gefinancierd met de opbrengsten van de voorziene woningen en vormt een noodzakelijke financiële basis voor de ontwikkeling waarop het plan ziet. . De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat de raad bij het beantwoorden van de vraag of er alternatieve locaties - binnen bestaand stedelijk gebied - beschikbaar zijn voor de woningen rekening mag houden met de omstandigheid dat de woningen niet op zichzelf staan, maar een onderdeel zijn van de herontwikkeling van het landgoed Paleis Soestdijk, en dat daarom locaties die ruimtelijk bezien - bijvoorbeeld vanwege de afstand tot het landgoed - geen enkele relatie hebben met het landgoed, geen geschikt alternatief zijn. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:25 Stichting Eemvallei heeft ook niet gewezen op concrete andere locaties binnen bestaand stedelijk gebied die, gelet ook op het integrale karakter van de herontwikkeling, geschikt zijn voor de beoogde woningbouw. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen geschikte locaties zijn binnen bestaand stedelijk gebied voor de voorziene woningen. Het betoog slaagt niet.

Evenementen

26.     Over het betoog van Stichting Eemvallei dat er geen behoefte is aan het gebruik van het landgoed voor evenementen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft onweerspoken toegelicht dat delen van het paleisterrein ook voorheen, in het bijzonder in de periode voor 2020, zijn gebruikt voor grootschalige evenementen. In de plantoelichting staat dat

er al voor de verkoop van het landgoed geregeld evenementen hebben plaatsgevonden. In 2010 en 2011 was dit de opera "Orfeo ed Euridice". Later werden "Royal Park Live" en de "Royal Run" steeds terugkerende evenementen. In 2018 werd eenmalig de musical "Elisabeth in Concert" geprogrammeerd en in 2019 de "Concours d’ Élégance", aldus de plantoelichting. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat er behoefte bestaat aan de mogelijkheid delen van het landgoed te gebruiken als evenemententerrein. Het betoog slaagt niet.

Restauratieverplichting

27.     Stichting De Parel en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de afspraken die zijn gemaakt over de restauratie van Paleis Soestdijk niet voldoende concreet zijn. Bovendien is nakoming ervan niet of onvoldoende publiekrechtelijk, dat wil zeggen in het plan, geborgd. De restauratie van het paleis is geregeld in de tussen de gemeente en [partij] gesloten anterieure overeenkomst. Dit is een privaatrechtelijke overeenkomst. Omwonenden zijn geen partij bij deze overeenkomst. Zij kunnen daarom niet in rechte afdwingen dat [partij] de op haar rustende verplichtingen nakomt. Bovendien kan een privaatrechtelijke overeenkomst volgens appellanten eenvoudig worden gewijzigd of beëindigd.

27.1.  De Afdeling overweegt dat de wijze waarop de restauratie moet worden uitgevoerd onder meer is vastgelegd in de beschikking van de provincie Utrecht van 15 december 2020 waarbij aan [partij] subsidie is verleend voor de restauratie van het landgoed (hoofgebouw en buitenplaats). In de tussen de gemeente en [partij] gesloten anterieure overeenkomst, versie 17 februari 2022, wordt gerefereerd aan de inhoud van die subsidiebeschikking. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de wijze waarop de restauratie moet worden uitgevoerd in het bestemmingsplan zelf had moeten worden vastgelegd, aangezien het hier om een uitvoeringsaspect gaat. De Afdeling wijst er nog op dat voor de werkzaamheden aan het paleis een omgevingsvergunning is vereist voor een rijksmonumentenactiviteit (voorheen: omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument). De wijze waarop de restauratie wordt uitgevoerd zal in dat kader worden beoordeeld door het bevoegd gezag. Belanghebbenden kunnen tegen die vergunning in rechte opkomen. Het betoog slaagt niet.

27.2.  De Afdeling overweegt dat in het plan een zogenoemde voorwaardelijke verplichting is opgenomen over de restauratie van het paleis in relatie tot het vellen van houtopstanden (artikel 8.4.4). Een verplichting over de termijn voor de restauratie van het paleis ontbreekt. De raad heeft daarover gesteld dat in de subsidiebeschikking van 15 december 2020 voorschriften zijn opgenomen over de termijn en instandhouding van de restauratie. Deze voorschriften hebben naar het oordeel van de Afdeling echter een beperkte betekenis, in die zin dat het niet voldoen daaraan (alleen) tot gevolg kan hebben dat de provincie de subsidie intrekt. In de anterieure overeenkomst tussen [partij] en de gemeente, versie 17 februari 2022, zijn in artikel 3 en 5 bedingen opgenomen over de restauratie van het paleis. De bepalingen van artikel 5 van de overeenkomst gaan over "voorwaardelijke verplichtingen". Zo staat in artikel 5.3 een beding over het vellen van de houtopstand die correspondeert met de voorwaardelijke verplichting van artikel 8.4.4 van de planregels. In artikel 5.4 van de overeenkomst is vastgelegd - verkort weergegeven - dat de ontwikkelaar de restauratie moet voltooien binnen vijf jaar na het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan. Dit laatste beding over de termijn voor de voltooiing van de restauratie is niet in het plan overgenomen als een voorwaardelijke verplichting. In de anterieure overeenkomst zijn verder ketting- en boetebedingen opgenomen. Stichting De Parel en [appellant sub 3] en anderen stellen terecht dat derden geen beroep kunnen doen op de verbintenissen uit de anterieure overeenkomst. Nu de raad, zoals volgt uit de overeenkomst, het wel van ruimtelijk belang acht dat de restauratie binnen een termijn van vijf jaren na het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan wordt voltooid, had dit publiekrechtelijk geborgd moeten worden in het bestemmingsplan door een daartoe strekkende voorwaardelijke verplichting op te nemen in de planregels. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.

Milieueffectbeoordeling

28.     [appellant sub 3] en anderen, stichting Eemvallei, en Natuurmonumenten en andere betogen dat voor het plan een milieueffectrapport (hierna: MER) had moeten worden gemaakt. De milieueffectbeoordeling (hierna: m.e.r.-beoordeling) die voor het plan is opgesteld en waarin wordt geconcludeerd dat de herontwikkeling van het landgoed niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen, is volgens deze appellanten onjuist. De onderscheidenlijke onderzoeken naar de milieugevolgen van de herontwikkeling zijn namelijk gebrekkig. Daarnaast betogen Natuurmonumenten en andere en [appellant sub 3] en anderen dat het plan reeds m.e.r.-plichtig is op grond van artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Negatieve significante gevolgen voor beschermde natuurgebieden zijn niet uitgesloten, zodat het plan passend beoordeeld had moeten worden. Daarom had ook een MER moeten worden gemaakt.

29.     De raad heeft voor het plan een m.e.r.-beoordeling gemaakt. Aan die beoordeling ligt het rapport "Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling Landgoed Paleis Soestdijk" van Aveco de Bondt van 23 december 2021 (hierna: Aanmeldnotitie) ten grondslag.

Volgens de Aanmeldnotitie voorziet het plan in een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). De omvang van de voorziene activiteit ligt onder de drempelwaarden van kolom 2. De oppervlakte van het landgoed is weliswaar groter dan 100 ha, maar de oppervlakte van het deel waar ontwikkelingen/activiteiten plaatsvinden is ongeveer 45 ha. Het plan voorziet in 98 nieuwe woningen, wat ruim onder de drempel van 2.000 woningen ligt. De activiteiten heeft geen betrekking op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer, aldus de Aanmeldnotitie.

30.     De beoordeling of het plan belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu is verricht aan de hand van de criteria van bijlage III van de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EU, PbEU 2014, L 124. In de Aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Op grond hiervan heeft de raad besloten af te zien van het maken van een MER.

31.     Op de zitting heeft stichting Eemvallei de beroepsgrond dat ten onrechte niet is onderkend dat de voorziene ontwikkeling moet worden aangemerkt als een "themapark" als bedoeld in categorie D.10, onder e, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., ingetrokken.

32.     De Afdeling overweegt dat [appellant sub 3] en anderen, stichting Eemvallei, en Natuurmonumenten en andere de verrichte onderzoeken naar de milieugevolgen van het plan bestrijden, zodat die onderzoeken volgens hen de conclusie niet kunnen dragen dat de herontwikkeling "geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft". In deze uitspraak zullen de onderscheidenlijke beroepsonderdelen van [appellant sub 3] en anderen, stichting Eemvallei, en Natuurmonumenten en andere worden besproken en beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of de conclusie uit de Aanmeldnotitie dat het plan niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen deugdelijk is gemotiveerd.

De verplichting om een MER te maken kan echter al voortvloeien uit artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm. Daarin is bepaald dat als een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, een MER is vereist.

De Afdeling zal aan het slot van deze uitspraak oordelen over de vraag of de raad op juiste gronden heeft geconcludeerd dat een MER niet is vereist.

33.     De Afdeling overweegt dat het betoog van Natuurmonumenten en andere dat de herontwikkeling van het landgoed leidt tot een aantasting van het Natuurnetwerk Nederland door stikstofdepositie en dat dit niet deugdelijk is onderzocht, niet kan leiden tot het oordeel dat voor het plan een passende beoordeling had moeten worden gemaakt en dus (op die grondslag) ook een MER is vereist. Artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm, heeft namelijk uitsluitend betrekking op Natura 2000-gebieden.

Het betoog van Natuurmonumenten en andere over de gevolgen van de stikstofdepositie op het Natuurnetwerk Nederland zal elders in de uitspraak inhoudelijk worden besproken.

Verkeer (regulier gebruik)

Inleiding

34.     In dit onderdeel van de uitspraak bespreekt de Afdeling de beroepsgronden van appellanten die gericht zijn tegen het onderdeel "verkeer", dat wil zeggen de verkeersgeneratie van het plan en de gevolgen daarvan voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid in de omgeving. De behandeling in dit onderdeel is beperkt tot de verkeersgevolgen van het plan met uitzondering van de bijdrage van het houden van evenementen. In de uitspraak wordt in dit verband gesproken van "de reguliere gevolgen van het plan". De verkeersgeneratie heeft ook gevolgen voor het akoestisch klimaat in de omgeving, de luchtkwaliteit, het parkeren, en beschermde natuur. Deze onderwerpen zullen elders in de uitspraak afzonderlijk worden besproken. Waar nodig zullen er verbanden worden gelegd met dit deel over de verkeersgeneratie en -afwikkeling, omdat in het bijzonder de verkeersgeneratie van het plan het vertrekpunt is voor het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de genoemde ruimtelijke gevolgen.

Het plan voorziet in de mogelijkheid om delen van het plangebied te gebruiken voor evenementen. Deze zogenoemde evenementenregeling - de ruimtelijke gevolgen daarvan - wordt besproken in een afzonderlijk onderdeel van de uitspraak. De gevolgen van evenementen voor onder meer de verkeersafwikkeling, het geluid, en de luchtkwaliteit komen dus afzonderlijk aan de orde in het onderdeel "Evenementen" van deze uitspraak.

35.     De Afdeling gaat hierna eerst in op de verkeersstructuur in de omgeving van het plangebied, de planregeling, de beoogde ontsluiting van het plangebied, en de uitkomsten van het verrichte verkeersonderzoek. Deze beschrijving is hoofdzakelijk ontleend aan het deskundigenverslag. Vervolgens bespreekt de Afdeling de beroepsgronden van appellanten.

36.     Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten door een aantal in- en uitgangen aan de Amsterdamsestraatweg. Zo zijn er een ingang en een uitgang in het historische hekwerk bij het paleis. Bij de zuidelijke bushalte aan de Amsterdamsestraatweg is er een ingang voor langzaam verkeer die naar het park en bos bij het paleis leidt. Ten noorden daarvan is een ontsluiting die van en naar het bestaande parkeerterrein (De Dries) leidt, de Koninginnelaan. Ruim 200 m ten noorden van deze ontsluiting is de ontsluiting van het Marechausseeterrein. Hieronder is afbeelding 9.1 uit het deskundigenverslag overgenomen, waarop de (bestaande) verkeersstructuur in de omgeving van het plangebied is weergegeven.

37.     Direct ten noordoosten van het landgoed loopt de Amsterdamsestraatweg. Een deel hiervan met een lengte van ongeveer 600 m ligt in het plangebied. Aan deze gronden is de bestemming "Verkeer" toegekend. In artikel 6.1 van de planregels is vastgelegd dat deze gronden onder meer zijn bestemd voor wegen met maximaal 2x2 rijstroken en de benodigde opstelstroken, en kruisingen en aansluitingen. In de bestaande situatie zijn er ten noorden en ten zuiden van het deel van de Amsterdamsestraatweg dat in het plangebied ligt, twee kruispunten, namelijk het kruispunt met de Hilversumsestraatweg/Lt. Gen. van Heutszlaan, en het kruispunt met de Biltsestraatweg, Vredehofstraat en Praamgracht. Het plan voorziet in twee nieuwe kruispunten. Het gaat om een nieuw kruispunt voor de ontsluiting van het Alexanderkwartier; dat is het deelgebied waarin de woningen zijn voorzien. Het tweede nieuwe kruispunt wordt gerealiseerd voor de ontsluitingen voor de Parade en het Paleis. Deze nieuwe kruispunten komen dus te liggen tussen de al genoemde bestaande kruispunten. Afbeelding 9.3 van het deskundigenverslag, die hieronder is overgenomen, geeft de ligging van de bestaande en nieuwe kruispunten weer.

38.     Voor de onderbouwing van de aanvaardbaarheid van het plan voor de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving is een aantal onderzoeken uitgevoerd. De uitgebrachte rapporten zijn gevoegd als bijlagen bij de plantoelichting. De reguliere gevolgen van het plan zijn onderzocht en beoordeeld in het rapport Mobiliteitsonderzoek Paleis Soestdijk, actualisatie 2021, van Goudappel van 21 december 2021 (hierna: "Mobiliteitsonderzoek").

Mobiliteitsonderzoek

39.     Hierna worden eerst de opzet en bevindingen van het Mobiliteitsonderzoek samengevat weergegeven. Daarna worden de beroepsgronden besproken die gericht zijn tegen dit rapport.

40.     Het Mobiliteitsonderzoek heeft betrekking op de reguliere verkeersgevolgen van het plan. Bij dit onderzoek is dus geen rekening gehouden met de gevolgen van de evenementenregeling. Onderzocht zijn de gevolgen van het plan voor het prognosejaar 2040. In het rapport komen aan de orde de verkeersgeneratie door het plan en de gevolgen daarvan voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid. Daarnaast wordt ingegaan op de te nemen maatregelen voor het borgen van een efficiënte en veilige verkeersafwikkeling.

Voor het berekenen van de totale verkeersgeneratie en de aantallen vertrekken en aankomsten per etmaal voor de verschillende functies is in het rapport gebruikgemaakt van kengetallen van CROW en eigen aannamen. De bestemmingen die verkeersbewegingen genereren zijn "Gemengd" en "Wonen". De gemiddelde verkeersgeneratie voor alle functies gezamenlijk is berekend op 2.403 verkeersbewegingen per etmaal. De routekeuzes van het komende en vertrekkende verkeer naar en van het plangebied zijn ook onderzocht. Verwacht wordt dat de helft van het verkeer komt en vertrekt via de Amsterdamsestraatweg-Biltsestraatweg. De andere helft van het verkeer komt vanuit of gaat in noordelijke richting; 45 procent van het door het plan gegenereerde verkeer rijdt over de Amsterdamstraatweg-Noord en dus door de bebouwde kom van Baarn. Het bestemmingsplan leidt tot een gemiddelde toename van ongeveer 1.082 verkeersbewegingen per etmaal op dit deel van de Amsterdamsestraatweg.

In het Mobiliteitsonderzoek zijn eerst de bestaande verkeersintensiteiten en de afwikkeling van dat verkeer op de kruisingen in kaart gebracht. Het gaat hierbij concreet om de situatie in 2019. Vervolgens is dat gedaan voor de "referentiesituatie" in 2040. Onder referentiesituatie wordt verstaan de situatie bij een autonome groei van het verkeer, dus zonder het plan. Ten slotte zijn berekeningen gedaan voor 2040 na uitvoering van het plan. De verkeersintensiteiten zijn berekend met behulp van een statisch verkeersmodel, namelijk het "Verkeersmodel voor de regio Utrecht (VRU)" versie 3.4. Op basis van deze berekeningen zijn de Intensiteit/Capaciteit-verhoudingen (hierna: I/C-verhoudingen) berekend voor de diverse wegvakken in de omgeving van het landgoed. Een I/C-verhouding van 0,8 of hoger wordt gewoonlijk als problematisch aangemerkt.

In het Mobiliteitsonderzoek zijn aparte berekeningen uitgevoerd om de verkeersafwikkelingen op de geregelde kruispunten te beoordelen. Hierbij is gebruikgemaakt van de software "Cocon". De efficiëntie van de verkeersafwikkeling op een geregeld kruispunt wordt uitgedrukt in de maximale verliestijd voor automobilisten. Een verliestijd kleiner dan 90 seconden wordt als een goede afwikkeling gezien, een verliestijd van 90 seconden tot en met 120 seconden wordt aangemerkt als matig, en een verliestijd groter dan 120 seconden wordt in de regel gekwalificeerd als problematisch.

41.     De resultaten van de analyse voor de verschillende wegvakken en kruispunten zoals gemaakt in het Mobiliteitsonderzoek zijn weergegeven in tabellen 9.1 tot en met 9.3 van het deskundigenverslag. Tabel 9.1 heeft betrekking op de verkeersintensiteiten, tabel 9.2 op de I/C-verhouding op de diverse wegvlakken in en nabij het plangebied en tabel 9.3 op de cyclustijd in seconden bij de vier kruispunten in het plangebied. Uit deze tabellen leidt de deskundige af dat het plan ten opzichte van de referentiesituatie tot grotere verkeersintensiteiten in de avondspits leidt op de wegvakken Amsterdamsestraatweg-Zuid, Amsterdamsestraatweg-Noord, Hilversumsestraatweg, en de Biltsestraatweg. De verkeersintensiteiten op deze wegdelen groeien met 4,5 procent tot 6,9 procent als gevolg van het plan. Het plan leidt ook tot grotere verkeersintensiteiten in de weekendspits op de wegvakken Amsterdamsestraatweg-Zuid, Amsterdamsestraatweg-Noord en de Biltsestraatweg. Echter de groeipercentages zijn volgens het deskundigenverslag zo gering, dat dit niet leidt tot ongunstigere I/C-verhoudingen op de genoemde wegvakken. Van de onderzochte wegvakken heeft de Amsterdamsestraatweg-Noord de minst gunstige I/C-verhouding, namelijk 0,6 in de ochtendspits en avondspits, maar dit is niet toe te schrijven aan het plan. In de referentiesituatie zijn deze verhoudingen namelijk dezelfde als in de situatie dat het plan wordt gerealiseerd.

De afwikkeling van het verkeer bij het bestaande kruispunt van de Amsterdamsestraatweg met de Hilversumsestraatweg en de Lt. Gen. van Heutszlaan wijzigt in de drie drukste periodes van de week als gevolg van het plan. In drie spitsperiodes wordt het verkeer op dit bestaande kruispunt in 2040 sneller afgewikkeld in de situatie met het plan dan in de referentiesituatie. Dit heeft te maken met de twee extra geregelde kruispunten op de Amsterdamsestraatweg, die zijn voorzien voor de ontsluiting van het Paleis en de Parade en van het Alexanderkwartier. Deze nieuwe kruispunten worden uitgevoerd met een verkeersregelinstallatie (hierna: VRI) die het verkeer "doseert", waardoor de verkeersafwikkeling bij het bestaande noordelijke kruispunt verbetert. Dit betekent wel dat de totale verliestijd voor automobilisten op de Amsterdamsestraatweg tussen de Biltsestraatweg en de Hilversumsestraatweg toeneemt als gevolg van de nieuwe geregelde kruispunten, aldus het deskundigenverslag.

Bespreking beroepsgronden

Algemene uitgangspunten Mobiliteitsonderzoek

42.     Over het betoog van stichting Eemvallei dat in het Mobiliteitsonderzoek de verkeersgevolgen van de evenementenregeling ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, overweegt de Afdeling als volgt. De gevolgen van evenementen voor de verkeersafwikkeling en het parkeren zijn nader beschouwd in het rapport "Paleis Soestdijk blauwdruk evenementenverkeer" van Kenniscentrum Evenementenveiligheid van 9 juni 2021 (hierna: rapport Evenementenverkeer). De raad heeft aanleiding gezien de gevolgen van de evenementen niet integraal te betrekken bij de reguliere verkeerseffecten van het plan, omdat voor het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de reguliere verkeersgeneratie is uitgegaan van het aantal verkeersbewegingen per dag, verdeeld over verschillende dagdelen. Bij evenementen gaat het niet om een "voortdurend gebruik" van het plangebied. In artikel 16.1.1, onder a, van de planregels is immers vastgelegd dat er maximaal 40 dagen per jaar evenementen gehouden mogen worden, op de gronden met de aanduidingen "overige zone - evenementen" en "overige zone - evenementen Parade". In het deskundigenverslag staat dat het niet wenselijk is om bij het beoordelen van de verkeerseffecten van het plan de extra verkeersbewegingen door evenementen "uit te middelen" over het hele jaar. Deze gevolgen doen zich immers maximaal 40 dagen per jaar voor. Daarom is het volgens de deskundige juist om de verkeersgeneratie van de evenementen afzonderlijk te onderzoeken en beoordelen. De Afdeling sluit zich voor haar oordeel aan bij deze conclusie van de deskundige. Het betoog slaagt niet.

De beroepsgronden tegen het onderzoek naar de verkeersgevolgen van de evenementenregeling zullen elders in de uitspraak afzonderlijk worden besproken.

43.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat niet duidelijk is waarom in het Mobiliteitsonderzoek gekozen is voor 2040 als prognosejaar. Ook stellen zij dat onduidelijk is of het gebruikte verkeersmodel is geverifieerd met gegevens van recente verkeerstellingen.

43.1.  Volgens de raad is het voor het beoordelen van de verkeerseffecten van een bestemmingsplan gebruikelijk om minimaal 10 jaar vooruit te kijken.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een verkeersmodel dat "standaard" werkt met het toekomstjaar 2040. Vanuit praktisch en technisch oogpunt lag het, gelet ook op de aard en omvang van de ontwikkeling, voor de hand om hierbij aan te sluiten. De Afdeling is gelet op deze toelichting van oordeel dat de raad deugdelijk heeft toegelicht waarom de verkeersgevolgen van het plan zijn onderzocht voor het prognosejaar 2040. Het betoog slaagt niet.

43.2.  Volgens de raad is het verkeersmodel gevalideerd. De raad verwijst hiertoe naar paragraaf 1.5 van het Mobiliteitsonderzoek. Daarin staat het volgende: "om een goed beeld van de huidige verkeerssituatie te verkrijgen, is daarnaast gebruik gemaakt van actuele verkeerstellingen van de gemeenten Soest, Baarn en de Provincie Utrecht. Deze tellingen zijn gebruikt om de huidige situatie in het verkeersmodel te verifiëren."

De Afdeling overweegt dat in pararaaf 1.1, van bijlage 1 van het Mobiliteitsonderzoek een verantwoording is gegeven van de validatie van het verkeersmodel. Op elf locaties in de omgeving van het plangebied zijn de met het verkeersmodel berekende waarden (intensiteiten) vergeleken met verkeerstellingen die zijn aangeleverd door de gemeenten Baarn en Soest en de provincie Utrecht. Aangenomen wordt dat het model representatief is als de maximale afwijking tussen de modelwaarde en de verkeerstelling niet meer bedraagt dan 15 procent. Voor de elf vergeleken locaties wordt hieraan voldaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruikte verkeersmodel niet is geverifieerd met gegevens van recente verkeerstellingen. Het betoog slaagt niet.

Verkeersgeneratie

44.     [appellant sub 3] en anderen en stichting Eemvallei betogen dat de verkeersgeneratie door het plan is onderschat. Het plan leidt volgens [appellant sub 3] en anderen tot 1.486.305 extra verkeersbewegingen per jaar, waarvan 668.837 op de Amsterdamsestraatweg-Noord. Volgens [appellant sub 3] en anderen en stichting Eemvallei houdt het Mobiliteitsonderzoek geen rekening met alle verkeersaantrekkende functies in het plangebied. Zij wijzen op de mogelijkheid om de gronden met de bestemming "Wonen" in gebruik te nemen voor zorgvoorzieningen. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor de kantoorfunctie en (ondergeschikte) detailhandel. Evenmin is rekening gehouden met de verkeersbewegingen die zijn toe te rekenen aan het personeel van de functies die zijn toegelaten op gronden met de bestemming "Gemengd". Ten slotte stellen appellanten dat het aantal horecabezoekers is onderschat en dat geen rekening is gehouden met de verkeersbewegingen door de bezoekers van het hotel.

44.1.  In het deskundigenverslag staat dat voor het berekenen van de verkeersgeneratie in het Mobiliteitsonderzoek onderscheid is gemaakt tussen de (plan)functies "platform", "educatie", "hotel", "horeca" en "appartementen". De toegekende bestemmingen en de reële maximale invulling daarvan leiden volgens de deskundige tot een grotere verkeersgeneratie dan is berekend in het Mobiliteitsonderzoek. Uit paragraaf 9.8.2 van het deskundigenverslag volgt dat de deskundige het met appellanten eens is over de verkeersgeneratie door het gebruik van de gronden met de bestemming "Wonen" voor zorgvoorzieningen. Een reële maximale invulling van deze bestemming leidt volgens de deskundige tot 47,3 verkeersbewegingen meer dan berekend in het Mobiliteitsonderzoek. Daarnaast is volgens de deskundige de verkeersgeneratie van het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor kantoordoeleinden niet betrokken bij de berekening. Het gaat hierbij om maximaal 248 extra verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen door de hotelfunctie is volgens de deskundige echter (licht) overschat met 12,2. Voor het overige kan de deskundige zich verenigen met de berekening van het Mobiliteitsonderzoek. De deskundige komt tot de conclusie dat de reguliere verkeersgeneratie van het plan afgerond 2.686 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Dat zijn 283 verkeersbewegingen per etmaal meer dan berekend in het rapport Mobiliteitsonderzoek.

44.2.  De Afdeling ziet geen reden om de door de deskundige verrichte berekening niet te volgen. Dit betekent dat de Afdeling tot de tussenconclusie komt het plan leidt tot een hogere (reguliere) verkeersgeneratie dan is berekend in het Mobiliteitsonderzoek. Hiermee staat echter niet bij voorbaat vast dat de conclusies over de aanvaardbaarheid van de verkeersgevolgen onjuist zijn, gelet op de betrekkelijk geringe onderschatting. Bij het bespreken van de beroepsgronden over de doorstroming en de verkeersveiligheid hierna, en vervolgens die over de andere ruimtelijke gevolgen van het plan waaraan de verkeersgeneratie ten grondslag ligt (bijvoorbeeld de onderdelen parkeren, geluid, luchtkwaliteit, natuur), zal de Afdeling nader beoordelen welke betekenis moet worden toegekend aan deze onderschatting van het aantal verkeersbewegingen.

Doorstroming en veiligheid

45.     [appellanten sub 6] betogen dat ten onrechte niet is onderzocht wat de gevolgen zullen zijn van de toename van de verkeersintensiteit voor de gelijkvloerse voetgangersoversteekplaats op de Amsterdamsestraatweg (Paleis en Parade) voor de doorstroming en de verkeersveiligheid ter plaatse. Op deze plek zal naar verwachting sprake zijn van grote groepen voetgangers die de weg oversteken. De raad had moeten kiezen voor een voetgangerstunnel in plaats van een oversteekplaats, aldus [appellanten sub 6].

45.1.  Volgens de raad wordt de voetgangersoversteekplaats bij het nieuwe kruispunt voor de ontsluiting van het Paleis en de Parade voorzien van een VRI. Gelet op de berekende cyclustijd van de VRI zal de afwikkeling van het verkeer ter plaatse goed en veilig verlopen. Een voetgangerstunnel is daarom niet nodig, aldus de raad.

45.2.  De Afdeling overweegt dat hiervoor in 41 al is toegelicht dat in het Mobiliteitsonderzoek de cyclustijden voor de vier kruispunten in het plangebied zijn berekend. In tabel 9.3 van het deskundigenverslag zijn deze tijden weergegeven. Het kruispunt bij de oversteekplaats (Paleis en Parade) is "kruispunt Z" in deze tabel. Uit de tabel blijkt dat de cyclustijd bij dit kruispunt 70, 70 en 65 seconden zal bedragen tijdens onderscheidenlijk de ochtend-, avond- en weekendspits. Een cyclustijd van minder dan 90 seconden wordt aangemerkt als "goed". De doorstroomtijd op dit kruispunt ligt dus ruim onder deze norm van 90 seconden in alle relevante periodes. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat bij het (nieuwe) kruispunt geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare afwikkeling van het verkeer. Wat hiervoor is overwogen over de onderschatting van de verkeersgeneratie geeft geen aanleiding om hierover anders te oordelen, gelet op de geringe omvang van de onderschatting en de omstandigheid dat de cyclustijden ruimschoots onder de "norm" van 90 seconden liggen. Het betoog slaagt niet.

45.3.  In het deskundigenverslag staat dat de verkeersveiligheid kan worden bevorderd door de weg in te richten op een wijze die duidelijkheid verschaft aan de weggebruiker over welk verkeersgedrag van hem of haar wordt verwacht. Dit is een duidelijke, logische en herkenbare opzet en samenhang van wegen overeenkomstig de aanbevelingen van "Duurzaam Veilig Wegverkeer". In dit verband worden er drie soorten wegen onderscheiden: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De Amsterdamsestraatweg is een gebiedsontsluitingsweg waarbij doorstroming op de wegvakken en uitwisseling op de kruisingen worden verwacht. In beginsel worden er dus geen erven ontsloten op gebiedsontsluitingswegen. Tussen de Biltsestraatweg en Hilversumsestraatweg heeft de Amsterdamsestraatweg een inrichting van 2x2 rijstroken en vrijliggende fietspaden aan weerszijden van de weg. Daarmee heeft deze weg een inrichting overeenkomstig de richtlijnen van een gebiedsontsluitingsweg. De huidige kruisingen zijn voorzien van een VRI. Dit duidelijke wegbeeld geldt in zijn algemeenheid als verkeersveilig. De twee nieuwe kruispunten in het plangebied, waaronder dus het kruispunt ter ontsluiting van het Paleis en de Parade, worden voorzien van een VRI. Deze nieuwe kruispunten leiden ertoe dat de Amsterdamsestraatweg in drie delen van ongeveer 400 m lang wordt "geknipt". Voor de doorstroming is dat niet gunstig, maar dit leidt wel tot lagere rijsnelheden, wat bevorderlijk is voor de verkeersveiligheid, aldus de deskundige.

Gelet op wat hiervoor is overwogen volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat bij het nieuwe kruispunt ter ontsluiting van het Paleis en de Parade geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Het betoog slaagt niet.

46.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie op de kruising van de Amsterdamsestraatweg (N221) met de Hilversumsestraatweg (N415). Volgens hen is dit kruispunt al in de bestaande situatie niet veilig en dit zal verslechteren als gevolg van de toename van het verkeer. Weliswaar zijn er infrastructurele maatregelen voorgesteld, onder meer de verlaging van de maximumsnelheid voor het deel van de Amsterdamsestraatweg buiten de bebouwde kom, maar deze maatregelen zijn onvoldoende en bovendien niet geborgd in het plan, aldus [appellant sub 3] en anderen.

46.1.  De Afdeling overweegt dat de kruising van de Amsterdamsestraatweg met de Hilversumsestraatweg niet binnen het plangebied ligt, maar op een afstand van ongeveer 650 m ten noorden van het plangebied. Dat betekent dat het plan niet voorziet in een fysieke aanpassing van dit kruispunt. Dit neemt niet weg dat het extra verkeer door het plan gevolgen kan hebben voor de situatie ter plaatse. Het kruispunt is al in de bestaande situatie voorzien van een VRI en in het deskundigenverslag staat dat dergelijke kruispunten in beginsel als veilig worden beschouwd. Een onveilige situatie kan ontstaan als verkeersdeelnemers doorrijden bij rood licht. Omdat als gevolg van het plan de cyclustijd op dit kruispunt korter wordt dan in de bestaande situatie, verwacht de deskundige dat de kans op "roodlichtnegatie" na de realisatie van het plan juist afneemt. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op onjuiste gronden heeft geconcludeerd dat het plan niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie bij het kruispunt van de Amsterdamsestraatweg met de Hilversumsestraatweg. De Afdeling ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat in de planregels bepaalde verkeerskundige maatregelen geborgd hadden moeten door voorwaardelijke verplichtingen of anderszins. Het betoog slaagt niet.

Parkeren (regulier gebruik)

47.     [appellant sub 3] en anderen vrezen voor ernstige parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied, in het bijzonder aan de Praamgracht en de Stadhouderslaan. De berekende parkeerbehoefte is volgens hen onjuist. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte van evenementen. Ook is in het onderzoek voorbijgegaan aan de behoefte voor de woningen in het Alexanderkwartier, en (ondergeschikte) detailhandel op de gronden met de bestemming "Gemengd". Het plan voorziet in te weinig parkeerplaatsen. Een deel van de parkeervraag wordt daardoor afgewenteld op de omgeving, terwijl er al in de bestaande situatie sprake is van parkeeroverlast, aldus [appellant sub 3] en anderen.

[appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de optimalisatie van de twee parkeerterreinen in het plangebied niet is geborgd in het plan. Zo ontbreekt er een voorwaardelijke verplichting in de planregels die strekt tot het realiseren en in stand houden van een toereikend aantal parkeerplaatsen. Ook bij de bestemming "Wonen" is niet geregeld dat parkeren binnen dat bestemmingsvlak moet plaatsvinden, aldus [appellant sub 3] en anderen.

47.1.  Zoals hiervoor (overweging 34) bij het behandelen van het onderdeel "verkeer" is vermeld, zullen de beroepsgronden tegen de gevolgen van de evenementenregeling voor het parkeren worden besproken in een afzonderlijk onderdeel van deze uitspraak (overweging 60). De hierna te verrichten beoordeling is beperkt tot de gevolgen van het reguliere gebruik voor de parkeersituatie.

47.2.  Volgens de raad zijn er voldoende parkeerplaatsen op de Parade en De Dries om de reguliere behoefte van het plan op de vangen. Voor parkeeroverlast op de Praamgracht en de Stadhouderslaan behoeft daarom niet te worden gevreesd. Voor het berekenen van de parkeervraag in de reguliere situatie is de ondergeschikte detailhandel niet opgenomen, omdat het daarbij gaat om dezelfde bezoekers als die van het Paleis en/of de Parade. De parkeervraag van de woningen in het Alexanderkwartier is niet in de parkeerbalans betrokken, omdat deze vraag op de locatie moet worden opgelost. De raad verwijst in dit verband naar artikel 8.1, onder j, van de planregels voor de bestemming "Wonen", artikel 3.1, onder q (bestemming "Gemengd"), artikel 5.1, sub 1 (bestemming "Natuur"), en naar artikel 18, van de planregels. Hiermee is volgens de raad geborgd dat er voldoende parkeeraanbod wordt gerealiseerd in het Alexanderkwartier, overeenkomstig de parkeernormen van de gemeente Baarn.

47.3.  In het Mobiliteitsonderzoek staat dat er in de bestaande situatie bij parkeerterrein de Dries (P1) ruimte is voor 230, en bij de Parade (P2) voor 42 auto’s. Op parkeerterrein de Dries is na transformatie plaats voor 330 auto’s, op parkeerterrein Parade is de toekomstige capaciteit 227 plaatsen. In totaal voorziet het plan dus in 557 parkeerplaatsen op deze twee parkeerterreinen in het plangebied.

De resultaten van de gemaakte berekening van de parkeerbehoefte - de zogenoemde parkeerbalans - zijn weergegeven in tabel 4.5 van het Mobiliteitsonderzoek. Hieruit volgt dat het maatgevende moment voor de parkeerbehoefte de zaterdagmiddag is, om 14.00 uur. Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt dan 456. Het toekomstige aanbod van 557 parkeerplaatsen is volgens het Mobiliteitsonderzoek ruimschoots voldoende om de berekende parkeerbehoefte op te vangen.

47.4.  De Afdeling stelt voorop dat de raad als uitgangspunt heeft gehanteerd dat in de parkeerbehoefte van de woningen in het Alexanderkwartier moet worden voorzien op eigen terrein, dat wil zeggen op de gronden met de bestemming "Wonen". Het is niet aannemelijk (en ook niet de bedoeling) dat de bewoners van het Alexanderkwartier parkeren op de twee parkeerterreinen bij het Paleis en de Parade. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat in de parkeerbalans terecht geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte door de woningen. Hieronder gaat de Afdeling eerst in op de parkeerbehoefte voor het Paleis en de Parade. Daarna zal worden beoordeeld of de raad deugdelijk in het plan heeft geborgd dat op de gronden met de bestemming "Wonen" moet worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

47.5.  In artikel 3.1, onder j, van de planregels is bepaald dat de gronden met de bestemming "Gemengd" onder meer zijn bestemd voor ondergeschikte detailhandel tot een maximum van 750 m² bvo. In bijlage 1 van het rapport Mobiliteitsonderzoek staat dat over het paleisterrein in totaal 750 m² bvo aan ondergeschikte detailhandel wordt gerealiseerd. Deze detailhandel zal in de vorm van een museumwinkel zijn met producten afkomstig van het Paleis. De ondergeschikte detailhandel is bedoeld voor de bezoekers van het Paleis en de Parade. Gelet daarop heeft deze functie geen (zelfstandige) verkeersaantrekkende werking. Daarom is dit niet betrokken bij het berekenen van de verkeersgeneratie van het plan. In het deskundigenverslag staat dat er geen reden is om te veronderstellen dat de mogelijk gemaakte ondergeschikte detailhandel verkeersbewegingen genereert. De Afdeling ziet geen aanleiding om deze conclusie van de deskundige niet te volgen en zij deelt het standpunt van de raad dat de bezoekers van de ondergeschikte detailhandel dezelfde bezoekers zijn als die van het paleis en de overige functies op de gronden met de bestemming "Gemengd". Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij het berekenen van de parkeerbehoefte ten onrechte geen rekening is gehouden met de (ondergeschikte) detailhandel op de gronden met de bestemming "Gemengd". Het betoog slaat niet.

47.6.  Hiervoor is al overwogen dat het aantal benodigde parkeerplaatsen 456 bedraagt en dat het plan voorziet in 557 parkeerplaatsen voor de bezoekers van het Paleis en de Parade. Dit betekent dat de raad zich in zoverre terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende parkeerplaatsen zullen zijn om te voorzien in de behoefte. Echter, zoals hiervoor in 44.1 en 44.2 is overwogen, is de verkeersgeneratie van het plan onjuist berekend. Wat betreft de gronden met de bestemming "Gemengd" is de verkeersgeneratie van de kantoorfunctie van 248 verkeersbewegingen per etmaal niet betrokken in het Mobiliteitsonderzoek. De verkeersgeneratie van de hotelfunctie is overschat met 12,2 verkeersbewegingen. Dat betekent dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" leidt tot 226 verkeersbewegingen meer (per etmaal) dan waarvan de parkeerbalans uitgaat. Dit betekent dat de parkeervraag met maximaal 113 plaatsen is onderschat, zij het dat de werkelijke parkeerbehoefte die gerelateerd moet worden aan 226 verkeersbewegingen lager zal zijn (door bijvoorbeeld het tijdstip van komen en gaan en dubbelgebruik). Gelet op de beschikbare overcapaciteit van ongeveer 100 parkeerplaatsen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de onderschatting van de verkeersgeneratie de conclusie van het parkeeronderzoek onjuist is. Het betoog slaagt niet.

47.7.  Zoals hiervoor is overwogen zijn de Dries en Parade bestaande parkeerterreinen. Bij de uitvoering van het plan worden deze parkeerterreinen heringericht. Parkeerterrein de Dries bevindt zich bij de bezoekersingang van het landgoed. Aan deze gronden is in het plan de bestemming "Natuur", met de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. In artikel 5.1, aanhef en onder k, van de planregels is vastgelegd dat deze gronden zijn aangewezen voor een parkeerterrein. Aan de gronden van parkeerterrein Parade, ten noorden van het Paleis, is de bestemming "Gemengd", met de aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Blijkens artikel 3.1, aanhef en onder q, zijn deze gronden onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen. Hiermee zijn naar het oordeel van de Afdeling de twee parkeerterreinen, waarmee wordt beoogd te voorzien in de behoefte van de gronden met de bestemming "Gemengd", geborgd in het plan. De beoogde optimalisatie of herinrichting van de terreinen is een kwestie van uitvoering. Wat [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de beoogde herinrichting niet zal worden uitgevoerd. Het betoog slaagt niet.

47.8.  De Afdeling overweegt dat aan de gronden van het Alexanderkwartier de bestemming "Wonen" is toegekend. Op deze gronden worden de 98 woningen gerealiseerd. In artikel 8.1, onder j, van de planregels is vastgelegd dat deze gronden zijn aangewezen voor gebouwde parkeervoorzieningen. In artikel 18.1, onder a, staat dat "een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet mag worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden". Het bepaalde onder b luidt: "bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid". Met deze regeling heeft de raad beoogd om in het plan te borgen dat in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen moet worden voorzien in de benodigde parkeerbehoefte, in beginsel op eigen terrein. Met artikel 18.1 van de planregels is beoogd te voorzien in een zogenoemde "dynamische verwijzing" naar de gemeentelijke parkeernormen. Met toepassing van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro kan het aspect "parkeren" in het bestemmingsplan worden geregeld door in een planregel op te nemen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd; dat "voldoende" betekent dat wordt voldaan aan de normen van het gemeentelijk beleid en dat indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, o. 14.4. Voor een dergelijke dynamische verwijzing is echter vereist dat de concrete (bij besluit vastgestelde) beleidsregel wordt geduid in de planregels. Een algemene verwijzing naar "de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels" is rechtsonzeker. Voor zover de raad heeft beoogd te verwijzen naar de "Nota Parkeernormen 2014-2019 gemeente Baarn", vastgesteld door de raad bij besluit van 17 december 2014, had hij dit dus nadrukkelijk moeten doen in de planregels, met de toevoeging dat indien deze beleidsregel wordt gewijzigd, rekening dient te worden gehouden met die wijziging. Het betoog slaagt.

47.9.  Het hiervoor gegeven oordeel betekent dat artikel 18.1 van de planregels in strijd is met de rechtszekerheid. Als gevolg daarvan heeft de raad, anders dan hij heeft beoogd, niet geborgd dat in de parkeerbehoefte voor de gronden met de bestemming "Wonen" moet worden voorzien op eigen terrein. Het plandeel met de bestemming "Wonen" is daarom vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, zodat dit plandeel niet in stand kan blijven.

Geluid (regulier gebruik)

48.     Stichting De Parel en Natuurmonumenten en andere betogen dat de herontwikkeling van het plangebied leidt tot een verslechtering van het akoestisch klimaat in de omgeving.

48.1.  De hierna te verrichten beoordeling is beperkt tot de reguliere gevolgen van het plan voor het geluidklimaat in de omgeving. De gevolgen van de evenementen worden elders in de uitspraak besproken (overweging 53-75).

48.2.  Bij het voorbereiden van het plan is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het wegverkeer voor de geluidbelasting bij de nieuw te bouwen woningen in het Alexanderkwartier. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in de notitie "Geluidonderzoek wegverkeerslawaai Alexanderkwartier" van Aveco de Bondt van 20 december 2021. Dit onderzoek heeft in zoverre een beperkte strekking en ziet dus niet op de gevolgen van het verkeerslawaai voor de bestaande woningen in de omgeving van het landgoed. Dit wordt bevestigd in het deskundigenverslag. De aanvaardbaarheid van de geluidsgevolgen van het plan is beoordeeld aan de hand van de systematiek van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). De resultaten van deze beoordeling zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan bedrijven en milieuzonering Landgoed Paleis Soestdijk" van 9 april 2021 van Aveco de Bondt (hierna: Quickscan milieuzonering). Hierin wordt geconcludeerd dat in het plangebied uitsluitend milieubelastende activiteiten van milieucategorie 1 of 2 worden gerealiseerd, onder meer detailhandel, logiesverstrekking en een autoparkeerterrein. Daarvoor gelden richtafstanden van 10 m tot 30 m. Binnen een straal van 30 m van het plangebied zijn er geen milieugevoelige bestemmingen. De meest nabijgelegen woningen liggen volgens de Quickscan milieuzonering op een afstand van meer dan 50 m.

48.3.  Stichting De Parel en Natuurmonumenten en andere hebben de hiervoor weergegeven conclusie van het rapport Quickscan milieuzonering dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure voor de in het plan toegelaten milieubelastende functies niet bestreden. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de op het landgoed toegelaten milieubelastende functies niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidbelasting in de omgeving.

De Afdeling overweegt dat de raad ten tijde van het vaststellen van het plan ervan heeft mogen uitgaan dat het landgoed, wat betreft het reguliere gebruik, zal moeten voldoen aan de geluidnormen die zijn opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit. Deze normen gelden op de gevels van buiten de inrichting gelegen gevoelige objecten. Omdat zoals hiervoor is geoordeeld ruimschoots aan de richtafstanden wordt voldaan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat aan deze geluidnormen niet kan worden voldaan.

Het betoog slaagt niet.

49.     Over de gevolgen van de geluidbelasting door het wegverkeer bij de bestaande woningen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft in reactie op het deskundigenverslag gesteld dat er op de Amsterdamsestraatweg geen woningen van derden zijn. Na de eerstvolgende, met verkeersinstallaties geregelde, kruisingen van de Hilversumsestraatweg/Lt. Gen. van Heutszlaan en Biltseweg/Vredenhofstraat/Praamgracht is het verkeer iopgenomen in het heersende verkeersbeeld. Gelet hierop bestond er volgens de raad geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de toename van de geluidbelasting bij de bestaande woningen. Stichting De Parel en Natuurmonumenten en andere hebben deze toelichting niet gemotiveerd bestreden. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het wegverkeer dat is toe te schrijven aan het regulier gebruik van het plangebied niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder bij de bestaande woningen in de omgeving van het landgoed. Het betoog slaagt niet.

Luchtkwaliteit (regulier gebruik)

50.     Stichting De Parel en Natuurmonumenten vrezen voor een ernstige verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het plan.

51.     Bij het voorbereiden van het plan is onderzoek gedaan naar de gevolgen daarvan voor de luchtkwaliteit. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan luchtkwaliteit Landgoed Paleis Soestdijk" van Aveco de Bondt van 16 december 2021 (hierna: Quickscan luchtkwaliteit). Voor zover het gaat om de uitstoot door het wegverkeer is in dit rapport gebruik gemaakt van de gegevens uit het Mobiliteitsonderzoek. Dat betekent dat (alleen) de reguliere gevolgen van het plan zijn onderzocht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 op geen van de toetsingslocaties wordt overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde van 200 μg/m3 wordt niet vaker dan 18 keer (per kalenderjaar) overschreden. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 µg/m3 wordt niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 wordt niet vaker dan 35 keer (per kalenderjaar) overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 wordt niet overschreden.

In het deskundigenverslag staat dat ook bij een grotere verkeersgeneratie dan waarvan is uitgegaan in het Mobiliteitsonderzoek, dat wil zeggen bij 248 extra verkeersbewegingen, de grenswaarden niet zullen worden overschreden, gelet op de "ruimte" die er nog is tot de grenswaarden.

Gelet op de Quickscan luchtkwaliteit en het deskundigenverslag, die door appellanten niet inhoudelijk zijn bestreden, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan, wat betreft het "reguliere verkeer", niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wm opgenomen grenswaarde voor N02, PM10 en PM2,5. Het plan is in zoverre niet in strijd met artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wm). Het betoog slaagt niet.

Evenementen

52.     In dit onderdeel van de uitspraak bespreekt de Afdeling beroepsgronden die gericht zijn tegen de gevolgen van de evenementenregeling van het plan. Na een inleiding, waarin de regeling zal worden toegelicht, gaat de Afdeling eerst in op de beroepsgronden die zien op algemene aspecten van de regeling. Daarna komen aan de orde de betogen tegen de wijzigingsbevoegdheid van artikel 16.6 van de planregels. Vervolgens gaat de Afdeling onderscheidenlijk in op de gevolgen van de regeling voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid, parkeren, de geluidbelasting en luchtkwaliteit in relatie tot het woon- en leefklimaat.

De gevolgen van de evenementenregeling voor beschermde natuur worden elders in de uitspraak behandeld (vanaf overweging 81).

Planregeling

53.     Het plan maakt evenementen mogelijk in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Het gaat om de gronden met de bestemming "Gemengd" (Paleis) en "Natuur" (Paleistuin) waaraan tevens de aanduiding "overige zone - evenementen" is toegekend. Daarnaast zijn evenementen toegelaten in het gebied Parade, zijnde het oostelijke deel van het plangebied, tegenover het Paleis. Aan deze gronden is de bestemming "Gemengd" toegekend, met de aanduiding "overige zone - evenementen Parade". In artikel 3.1, aanhef en onder c, en 5.1, aanhef en onder d, van de planregels is vastgelegd dat de gronden met de bestemming "Gemengd", onderscheidenlijk "Natuur" zijn aangewezen voor evenementen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.1 van de planregels.

In artikel 16.1.1 staan de algemene gebruiksregels voor evenementen. Dit artikel luidt:

"a. Ter plaatse van de aanduidingen "overige zone - evenementen" en "overige zone - evenementen Parade" mogen voor beide zones samen in totaal maximaal 40 dagen per jaar evenementen worden gehouden (exclusief op- en afbouwdagen).

b. tijdens een evenement zijn maximaal 5.000 bezoekers per dag toegestaan;

c. een evenement dient te voldoen aan de reguliere geluidnormen zoals opgenomen in artikel 1.33;

d. in uitzondering op lid c is het maximaal 12 dagen per jaar toegestaan dat sprake is van een maximale geluidbelasting welke voldoet aan de verhoogde geluidnormen, zoals opgenomen in artikel 1.35;

e. ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen Parade" zijn uitsluitend evenementen toegestaan die voldoen aan de reguliere geluidnormen zoals opgenomen in artikel 1.33."

In artikel 16.2.2 van de planregels zijn (aanvullende) voorschriften opgenomen die tot doel hebben om verstoring van beschermde diersoorten te voorkomen. Zoals hiervoor is toegelicht worden de gevolgen van de evenementen voor beschermde natuur elders in de uitspraak behandeld.

In artikel 1.22 van de planregels is het begrip "evenementen" gedefinieerd als "periodieke en/of incidentele publiek toegankelijke manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, voorstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten, niet behorend tot de reguliere gebruiksactiviteiten."

Blijkens artikel 1.33 van de planregels wordt onder "reguliere geluidnormen" verstaan: "De geluidnormen zoals opgenomen in tabel 1.1. van Bijlage 4 Geluidnormen, dan wel de reguliere geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn."

Het begrip "verhoogde geluidnormen" is in artikel 1.35 gedefinieerd als: "De geluidnormen zoals opgenomen in tabel 2.2. van Bijlage 4 Geluidnormen, dan wel de verhoogde geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn."

53.1.  Uit de hiervoor weergegeven bepalingen die onderdeel zijn van de evenementenregeling blijkt dat in artikel 16.1.1 onderscheid wordt gemaakt tussen evenementen die krachtens artikel 1.33 moeten voldoen aan de "reguliere geluidnormen" en evenementen die krachtens artikel 1.35 moeten voldoende aan de "verhoogde geluidnormen" van de toepasselijke geluidbeleidsregels van de gemeente. In artikel 1.33 wordt verwezen naar de geluidnormen van tabel 1.1 van bijlage 4 (Geluidnormen) bij de planregels, en artikel 1.35 verwijst naar tabel 2.2 van deze bijlage. De geluidnormen van tabel 2.2 zijn aanmerkelijk hoger dan die van tabel 1.1. Het gaat in deze tabellen om de ten hoogste toegestane geluidbelasting voor de dag- avond- en nachtperiode die geldt op de gevel van woningen van derden of op een afstand van 50 m van de grens van de inrichting, indien er geen woning binnen deze afstand aanwezig is. Deze geluidnormen zijn afkomstig uit de "Geluidbeleidsregels bij evenementen gemeente Baarn", vastgesteld door het college van B en W bij besluit van 13 maart 2018.

Het plan laat in totaal 40 evenementendagen toe per jaar, met dien verstande dat op gronden van het paleis en de paleistuin maximaal 12 evenementen per jaar zijn toegelaten waarvoor de verhoogde geluidnormen van tabel 2.2 gelden. In de plantoelichting worden de twee typen evenementen geduid als "niet-geluiddragende" en "geluiddragende" evenementen. De Afdeling zal in het navolgende deze terminologie hanteren.

Algemeen

54.     [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen, en Natuurmonumenten en andere betogen dat artikel 16.1.1, onder b, van de planregels waarin is vastgelegd dat er per evenement maximaal 5.000 bezoekers per dag zijn toegestaan rechtsonzeker is. In de planregels ontbreekt een definitie van het begrip "bezoekers (van evenementen)". Bovendien is deze planregeling volgens [appellant sub 3] en anderen niet handhaafbaar.

54.1.  De Afdeling overweegt dat ook zonder een definitie van "bezoekers" in de planregels duidelijk is wat onder bezoekers van een evenement moet worden verstaan. Naar normaal dagelijks spraakgebruik gaat het hierbij om de personen die een evenement bezoeken. Voor het bezoeken van evenementen op het landgoed zal er in de regel een toegangsbewijs vereist zijn. Via de afgifte hiervan kan worden geborgd dat er niet meer dan 5.000 bezoekers zullen zijn per evenement. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het genoemde maximumaantal niet handhaafbaar is. Het betoog slaagt niet.

55.     Een aantal appellanten heeft aangevoerd dat bij het vaststellen van het plan niet inzichtelijk is gemaakt wat de ruimtelijke gevolgen zullen zijn van het houden van evenementen. Volgens hen is de beoordeling van deze gevolgen doorgeschoven naar de procedure van het verlenen van een evenementenvergunning krachtens de Algemene plaatselijke verordening (hierna: APV). Bij het bespreken van de beroepsgronden over de gevolgen van evenementen - voor de verkeersafwikkeling, geluidoverlast en dergelijke - zal de Afdeling beoordelen of de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik van het landgoed voor evenementen deugdelijk is onderbouwd.

56.     [appellant sub 4] en anderen betogen dat de wijze waarop in de planregels wordt verwezen naar de geluidnormen voor evenementen, onjuist is. De artikelen 1.33 en 1.35 van de planregels verwijzen naar de in bijlage 4 bij de planregels opgenomen concrete geluidnormen, "dan wel de geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn". Hiermee heeft de raad beoogd een zogenoemde "dynamische verwijzing" naar gemeentelijk beleid op te nemen in de planregels, maar de wijze waarop dat is gedaan is rechtsonzeker. Er wordt namelijk niet verwezen naar concrete geluidnormen, althans naar concreet beleid, aldus [appellant sub 4] en anderen.

56.1.  De Afdeling overweegt dat in artikel 16.1.1 (onder c, d, en e) van de planregels bezien in samenhang met artikel 1.33 en 1.35, concrete geluidnormen zijn vastgelegd voor de twee typen evenementen. Het gaat om de geluidnormen van tabel 1.1 en 2.2 van bijlage 4 bij de planregels. Daarnaast geldt dat indien de geluidbeleidsregels voor evenementen wijzigen, deze gewijzigde geluidnormen gelden. Deze regeling is niet een regeling als bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro. Het Bro biedt de mogelijkheid beleidsregels normerend te laten zijn voor de toepassing van een bevoegdheid, bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In de hier aan de orde zijnde situatie gaat het om het (bij recht) toegelaten planologisch gebruik van de gronden. De toevoeging dat bij wijziging van de geluidnormen voor evenementen in het door het college van B en W vastgestelde beleid, deze gewijzigde geluidnormen onderdeel worden van de planregels, betekent dat het door het bestemmingsplan toegelaten gebruik kan worden gewijzigd door een (later) besluit van het college van B en W. Een dergelijke planregeling is in strijd met de rechtszekerheid en met het stelsel van de Wro. Het betoog slaagt.

Met het oog op een eventueel toekomstig besluit overweegt de Afdeling ter voorlichting van de raad dat dit gebrek kan worden gerepareerd door de bijzin "dan wel de […] geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn" in artikel 1.33 en 1.35 te schrappen.

Wijzigingsbevoegdheid

57.     [appellant sub 4] en anderen, stichting Eemvallei en Natuurmonumenten en andere bestrijden de wijzigingsbevoegdheid van artikel 16.6 van de planregels. De voorwaarden voor het toepassen van de bevoegdheid zijn niet objectief begrensd. Ook is volgens hen niet duidelijk hoeveel evenementen er dan in de toekomst mogelijk zullen zijn.

57.1.  In artikel 16.6 van de planregels is vastgelegd dat het college van B en W het plan kan wijzigen door het in artikel 16.1.1 genoemde aantal evenementendagen bij te stellen. Als voorwaarde geldt dat de wijziging van het aantal evenementen(dagen) in overeenstemming moet zijn met het meest recente evenementenbeleid van de gemeente Baarn. Daarnaast moet op grond van onderzoek worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurlijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het woon- en leefklimaat, en de verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming.

57.2.  In artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, staat dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat het college van B en W, met inachtneming van de bij het plan te geven regels, het plan kan wijzigen binnen de bij het plan te bepalen grenzen. Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbevoegdheid in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid dient dus door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid. Verder is van belang dat het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht. De gemeenteraad dient daarom bij de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid te onderzoeken of toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in beginsel mogelijk is. Daarbij dient onder meer vastgesteld te worden dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.

57.3.  De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op artikel 3.1 van de Wro, bij het vaststellen van een bestemmingsplan de ruimtelijke gevolgen van de evenementenregeling dient te onderzoeken en de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan dient te onderbouwen. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 16.6 van de planregels is in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro, omdat deze bevoegdheid niet objectief is begrensd. Er is geen "grens" gesteld aan de bevoegdheid van het college van B en W om het aantal evenementendagen "naar boven" bij te stellen, terwijl de gevolgen van het verhogen van het aantal evenementendagen niet zijn onderzocht. De onderzoeksplicht is "volledig" doorgeschoven naar het moment waarop de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. Het betoog slaagt.

58.     Meerdere appellanten hebben bij verschillende beroepsonderdelen aangevoerd dat de raad bij het beoordelen van de ruimtelijke gevolgen van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 16.6 van de planregels. Omdat gelet op het voorgaande die wijzigingsbevoegdheid niet in stand kan blijven, behoeven de verdere betogen daarover geen bespreking.

Verkeersafwikkeling en -veiligheid bij evenementen

59.     [appellant sub 3] en anderen, [appellanten sub 6], en stichting Eemvallei vrezen voor ernstige verkeersoverlast als gevolg van evenementen in het plangebied. De toename van het verkeer leidt tot ernstige verkeerscongestie gelet op het aantal van (maximaal) 5.000 bezoekers op evenementendagen. Op de N221-Noord (Amsterdamsestraatweg) zal de I/C-verhouding stijgen tot 0,8 en 1,0, of mogelijk zelfs boven de 1,0. De voorgestane maatregelen om dit te voorkomen zijn volgens appellanten niet voldoende. Bovendien staat niet vast dat deze maatregelen zullen worden getroffen. [appellant sub 3] en anderen verwachten dat de verkeerscongestie zal leiden tot sluipverkeer op de Praamgracht en Torenlaan.

59.1.  De raad stelt dat de gevolgen van evenementen voor de verkeersafwikkeling niet zijn meegenomen in de verkeersberekeningen omdat dit geen reguliere verkeerssituaties zijn. Voor evenementen dient de gemeente separaat een vergunning te verlenen. Bij beoordeling van de vergunningaanvraag zal worden getoetst op het onderdeel "mobiliteit". Een verkeersplan maakt daarom vaak onderdeel uit van de onderbouwing van een vergunningaanvraag, aldus de raad.

59.2.  De gevolgen van evenementen voor de verkeers- en parkeersituatie zijn nader beschouwd in het rapport Evenementenverkeer. Hierin staat dat per evenement moet worden geanalyseerd of de extra verkeersdrukte die wordt verwacht verwerkt kan worden op de wegen in de omgeving. Per evenement moet worden bezien of de beschikbare wegcapaciteit toereikend is voor het reguliere verkeer, aangevuld met het extra aanbod. Ervaring van de afgelopen jaren leert dat dit goed mogelijk is, als gebruik wordt gemaakt van verschillende parkeerterreinen en dynamisch verkeersmanagement. Indien er geen dynamisch verkeersmanagement wordt toegepast en/of slechts één parkeerterrein wordt gebruikt, leidt dit ertoe dat het gehele verkeersaanbod over één weg rijdt en dat deze wegcapaciteit, afhankelijk van het verwachte aantal auto's per uur, al snel niet toereikend zal zijn. Daarnaast is in het geval van een ongeluk of stagnatie, bijsturen niet mogelijk, aldus het rapport.

59.3.  In het deskundigenverslag staat dat in het rapport Evenementenverkeer alle relevante aandachtspunten voor het verkeer en het parkeren bij evenementen worden besproken. Er wordt echter geen verband gemaakt met de conclusies van het Mobiliteitsonderzoek. De beoordeling of een evenement vanuit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is, vindt plaats bij de vergunningverlening voor het desbetreffende evenement en komt ten laste van de initiatiefnemer. Daarbij dient het rapport Evenementenverkeer als een hulpmiddel voor de initiatiefnemer van het evenement of als toetsingskader voor de vergunningverlener. Dit betekent volgens het deskundigenverslag dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan niet inzichtelijk is gemaakt wat de verkeersgevolgen zijn van evenementen op bijvoorbeeld de wachttijden voor het verkeer dat de Amsterdamsestraatweg-Noord kruist of het verkeer dat vanaf de erven of vanuit de aanliggende woonwijken de Amsterdamsestraatweg-Noord wil oprijden. De deskundige concludeert dat in het rapport vermeld wordt wat de aandachtspunten zijn voor het evenementenverkeer in relatie tot het reguliere verkeer, maar dat niet is onderzocht wat de verkeersintensiteiten zijn bij een reële maximale invulling voor een evenement. Er staan in de blauwdruk maatregelen vermeld om overlast tegen te gaan, maar die zijn niet geborgd in het plan.

59.4.  De Afdeling overweegt dat de gevolgen van evenementen voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid niet zijn onderzocht. De beoordeling van de aanvaardbaarheid en de zo nodig te treffen maatregelen vindt plaats in het kader van de beslissing over een aanvraag om evenementenvergunning. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen moet de raad, gelet op artikel 3.1 van de Wro, bij het vaststellen van een bestemmingsplan de ruimtelijke gevolgen van de evenementenregeling onderzoeken en de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan onderbouwen. De beoordeling die verricht moet worden bij het beslissen op een aanvraag om een evenementenvergunning is met name ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde. Deze beoordeling komt niet in de plaats voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik van het plangebied voor evenementen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7286. Dat evenementen mede worden gereguleerd door de APV kan dus geen reden zijn om een onderzoek naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van evenementen achterwege te laten bij het vaststellen van het plan.

De deskundige heeft zelf een berekening gemaakt van de gevolgen van het evenementenverkeer voor de I/C-verhouding op de Amsterdamsestraatweg-Noord. Daarbij heeft de deskundige gebruikgemaakt van de volgende uitgangspunten. Het aantal bezoekers per evenement bedraagt, gelet op artikel 16.1.1, onder b, van de planregels, maximaal 5.000. Op basis hiervan gaat de deskundige uit van maximaal 1.620 motorvoertuigen (auto’s). De Amsterdamsestraatweg-Noord verwerkt 45 procent van het verkeer van en naar het evenement op Paleis Soestdijk. De deskundige heeft op grond van deze uitgangspunten berekend dat op een evenementendag sprake zal zijn van 729 (extra) motorvoertuigen op de Amsterdamsestraatweg-Noord. Wanneer dit aantal wordt toegevoegd op bijvoorbeeld de reguliere verkeersintensiteit in de avondspits, dan wordt de totale verkeersintensiteit in de avondspits 4.429 motorvoertuigen. De I/C-verhouding op de Amsterdamsestraatweg-Noord bedraagt dan 0,767, afgerond 0,8. Een I/C-verhouding van 0,8 en hoger wordt gewoonlijk als problematisch gezien. De deskundige maakt het voorbehoud dat de hogere verkeersintensiteiten tot gevolg kunnen hebben dat de routekeuzes van de automobilisten wijzigen. Dit kan uiteindelijk leiden tot een lagere verkeersintensiteit op de Amsterdamsestraatweg-Noord. Ook zijn de parkeerlocaties buiten het plangebied buiten beschouwing gelaten bij deze berekening. De deskundige concludeert dat hoewel de door hem verrichte berekening gezien moet worden als een grove benadering, evenementen kunnen leiden tot een problematische situatie op de

Amsterdamsestraatweg-Noord.

Omdat niet gebleken is dat de gevolgen van de evenementen voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid zijn onderzocht, en gelet op de bevindingen van de deskundige niet aannemelijk is dat de gevolgen van het extra verkeer door de evenementen marginaal zullen zijn, is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt. Dit betekent dat de evenementenregeling van het plan niet in stand kan blijven. De Afdeling zal echter in de uitspraak wat nog meer is aangevoerd tegen de evenementenregeling zoveel mogelijk bespreken.

Parkeren

60.     [appellant sub 3] en anderen en [appellanten sub 6] vrezen voor ernstige parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied als gevolg van evenementen. Het verrichte parkeeronderzoek is volgens hen ondeugdelijk. Het beschikbare aantal parkeerplaatsen van 1.010 is niet voldoende om te voorzien in de reguliere parkeerbehoefte plus de behoefte van (maximaal) 5.000 bezoekers van een evenement. De meeste bezoekers zullen gebruikmaken van eigen vervoer, omdat het plangebied niet of beperkt bereikbaar is met openbaar vervoer. De parkeerplaatsen op grotere afstand van het plangebied bieden volgens appellanten geen oplossing. Volgens [appellant sub 3] en anderen zullen de bezoekers van evenementen een voorkeur hebben voor het parkeren op de Praamgracht en de Stadhouderslaan, omdat deze locaties op loopafstand liggen van het plangebied.

60.1.  In paragraaf 2.4 van het rapport Evenementenverkeer wordt een onderbouwing gegeven van de parkeerbehoefte bij evenementen bij (maximaal) 5.000 bezoekers. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "lokale" en "regionale/landelijke" evenementen. Berekend is dat de parkeerbehoefte bij een lokaal evenement maximaal 700 parkeerplaatsen bedraagt en bij een regionaal/landelijk maximaal 1.600. Appellanten hebben deze berekening van de parkeerbehoefte bij evenementen niet gemotiveerd bestreden.

60.2.  In het rapport Evenementenverkeer is een overzicht opgenomen van parkeerterreinen in en buiten het plangebied. Hiervoor is al toegelicht dat het aanbod op de Parade en op De Dries in totaal 557 parkeerplaatsen bedraagt. Het plan voorziet daarnaast in een aanvullende parkeervoorziening op gronden met de bestemming "Natuur" nabij de boerderij 't Kraayenest (globale ligging ten zuidwesten van het parkeerterrein De Dries). Aan deze gronden is de aanduiding "specifiekere vorm van verkeer - overloopparkeerterrein" toegekend. In artikel 3.1, aanhef en onder l, van de planregels staat dat deze gronden zijn aangewezen voor een overloopparkeerterrein dat maximaal 12 dagen per jaar te gebruiken is voor het parkeren van auto's. Volgens de tabel in paragraaf 3 van het rapport Evenementenverkeer is het overloopterrein geschikt voor 450 parkeerplaatsen. Het totale parkeeraanbod in het plangebied bedraagt dan - gedurende maximaal 12 dagen per jaar - 1.007 parkeerplaatsen. In de al genoemde tabel van het rapport Evenementenverkeer zijn nog 11 locaties buiten het plangebied beschreven waar geparkeerd kan worden. Dit zijn de zogenoemde "externe locaties". In totaal gaat het om ongeveer 3.000 extra parkeerplaatsen. Volgens het deskundigenverslag liggen de meeste externe locaties op grote afstand van de locaties in het plangebied waar evenementen gehouden kunnen worden. Er moeten daarom pendelbussen worden ingezet om bezoekers naar de evenementenlocaties te brengen. Twee locaties waar in totaal 750 van de 3.000 parkeerplaatsen gevonden kunnen worden ter vergroting van het parkeeraanbod voor evenementen zijn het Baarns Lyceum aan de Torenlaan in Baarn en het Griftland College aan de Noorderweg in Soest. Deze twee locaties liggen op loopafstand van de evenementenlocatie in het plangebied. De afstand van het Baarns Lyceum tot de evenementenlocatie in het plangebied is hemelsbreed ongeveer 780 m. Nabij het Baarns Lyceum zijn ongeveer 500 parkeerplaatsen mogelijk beschikbaar op een grasveld. Bezoekers aan een evenement die hier hun auto parkeren kunnen naar de evenementenlocatie lopen. Gezien de afstand ligt het in de verwachting dat veel bezoekers aan het evenement dat zullen doen, aldus het deskundigenverslag. Het totale aantal parkeerplaatsen op de mogelijke parkeerterreinen die in het rapport Evenementenverkeer worden genoemd lijkt genoeg te zijn voor evenementen met een maximaal aantal van 5.000 bezoekers. Wanneer bij een evenement er gehandhaafd wordt op illegaal parkeren zoals in de bermen van bijvoorbeeld de Praamgracht, behoeft er niet gevreesd te worden voor parkeeroverlast voor omwonenden, aldus het deskundigenverslag.

60.3.  Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad deugdelijk heeft onderbouwd dat er voldoende parkeerplaatsen zijn binnen en in de omgeving van het plangebied om te voorzien in de parkeerbehoefte bij evenementen. Het betoog slaagt niet.

Luchtkwaliteit

61.     Stichting De Parel, en Natuurmonumenten en andere betogen dat de gevolgen van het evenementenverkeer voor de luchtkwaliteit niet zijn onderzocht.

61.1.  Volgens de raad is het aantal motorvoertuigbewegingen - en daarmee de uitstoot van luchtvervuilende stoffen - door evenementen in de nieuwe situatie (200 mvt/etmaal) ongeveer gelijk aan het aantal als gevolg van het reguliere gebruik (150 mvt/etmaal) en de evenementen (70 mvt/etmaal) in de "oude" situatie. Gelet daarop leidt de evenementenregeling per saldo niet tot extra uitstoot van luchtvervuilende stoffen, zodat een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit door evenementen in de nieuwe situatie niet is vereist, aldus de raad.

61.2.  De raad heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van het door het plan voorziene reguliere gebruik voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de Quickscan luchtkwaliteit. Dit is hiervoor in de uitspraak al aan de orde geweest in overweging 51. Op grond van de in de bijlage bij de Quickscan gemaakte berekening heeft de raad geconcludeerd dat het plan wat betreft het reguliere verkeer, niet zal leiden tot overschrijding van de toepasselijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Vervolgens stelt de raad dat de extra bijdrage door het evenementenverkeer per saldo niet leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee de uitstoot. Die conclusie berust kennelijk op de veronderstelling dat de uitstoot door het evenementenverkeer in de nieuwe situatie kan worden "gesaldeerd" met de uitstoot in de "oude" situatie, dus het reguliere gebruik en de evenementen. De Afdeling is van oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze "saldering" is verricht, en in het bijzonder hoe dit zich verhoudt tot de regeling over de luchtkwaliteit van de Wm. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen van het evenementenverkeer voor de luchtkwaliteit niet deugdelijk zijn onderzocht. Het betoog slaagt.

Geluid

62.     In dit onderdeel van de uitspraak bespreekt de Afdeling de beroepsgronden over de geluidoverlast door evenementen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen overlast als gevolg van het wegverkeerslawaai en overlast door een evenement in strikte zin, bijvoorbeeld het afspelen van muziek.

Wegverkeer

63.     Stichting De Parel, en Natuurmonumenten en andere vrezen voor geluidhinder door het evenementenverkeer. De gevolgen van het evenementenverkeer voor de geluidbelasting in de omgeving zijn volgens hen ten onrechte niet onderzocht.

63.1.  In het deskundigenverslag staat dat de toename van verkeer vanwege evenementen geen grote invloed zal hebben op de (jaar)gemiddelde geluidwaarden op de gevels van woningen in de omgeving. Het verkeer zal in verband met (grote) evenementen op sommige specifieke momenten wel toenemen, wat een korte periode geluidhinder kan veroorzaken.

63.2.  De Afdeling heeft hiervoor in overweging 49 geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het wegverkeer dat is toe te schrijven aan het reguliere gebruik van het plangebied niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder bij de bestaande woningen in de omgeving van het landgoed. De Afdeling ziet, gelet op wat Stichting De Parel, en Natuurmonumenten en andere hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat met de bijdrage van het evenementenverkeer wel sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder, nu in de nabije omgeving van het plangebied, in het bijzonder aan de Amsterdamsestraatweg, geen woningen van derden zijn. Het betoog slaagt niet.

Evenementen

64.     Appellanten vrezen voor ernstige geluidoverlast in de omgeving door de evenementen die het plan mogelijk maakt.

64.1.  Bij het bespreken van de betogen van appellanten over het geluid van evenementen, is het nodig om eerst het wettelijke toetsingskader uiteen te zetten. De raad heeft ten tijde van het vaststellen van het plan ervan mogen uitgaan dat het landgoed moet voldoen aan de geluidnormen voor type B-inrichtingen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het landtijdgemiddelde geluidniveau geldt als norm 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau gelden de normen van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Deze normen gelden in beginsel zowel voor het reguliere gebruik als voor evenementen. Echter, in artikel 2.21, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat bij of krachtens gemeentelijke verordening van deze normen mag worden afgeweken gedurende maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Dit zijn de zogenoemde "incidentele festiviteiten". In de "Verordening fysieke leefomgeving Baarn", vastgesteld door de raad bij besluit van 25 november 2020 (hierna: verordening Leefomgeving) is gebruik gemaakt van deze mogelijkheid af te wijken van de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. In artikel 3:2, eerste lid, onder a, van de verordening Leefomgeving staat dat het een inrichting is toegestaan om op maximaal drie dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidnormen van het Activiteitenbesluit niet gelden. Voor inrichtingen geheel of gedeeltelijk gelegen in een strook van 400 m aan de westzijde van de Amsterdamsestraatweg, geldt een maximum van twaalf dagen of dagdelen per kalenderjaar (artikel 3:2, eerst lid, onder b). Als een inrichting gebruik wenst te maken van de mogelijkheid af te wijken van de geluidnormen van het Activiteitenbesluit moet ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit een melding worden gedaan bij het college van B en W (artikel 3:2, eerste lid). Overigens zijn evenementen met meer dan 150 bezoekers op grond van de APV vergunningplichting.

Het zesde lid bevat een nadere regeling van de geluidnormen voor incidentele festiviteiten:

"Bij een incidentele festiviteit mag het equivalent geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, op de gevels van geluidgevoelige gebouwen voor de dagperiode maximaal 20 dB(A), voor de avondperiode maximaal 25 dB(A) en voor de nachtperiode maximaal 30 dB(A) hoger zijn ten opzichte van de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De volgende geluidnormen gelden.

Festiviteit binnen gebouw van een inrichting.

Geluidnormen respectievelijk 7.00 uur tot 19.00 uur / 19.00 uur tot 23.00 uur / vrijdag & zaterdag tussen 23.00 uur en 1.00 uur / 23.00 uur tot 7.00 uur en vrijdag- & zaterdagnacht na 01.00 uur.

LAeq [op de gevel(s) van geluidgevoelige gebouwen of op 50 meter afstand van de erfgrens van inrichting, indien er geen woning binnen genoemde afstand aanwezig is].

70 dB(A) / 70 dB(A) / 70 dB(A) / 60 dB(A).

LCeq [idem].

83 dB(C) / 83 dB(C) / 83 dB(C) / 73 dB(C).

LAmax [idem].

90 dB(A) / 90 dB(A) / 90 dB(A) / 80 dB(A).

Festiviteit op het terrein van een inrichting.

Geluidnormen respectievelijk 7.00 uur-19.00 uur / 19.00 uur-23.00 uur /

23.00 uur-7.00 uur.

LAeq [op de gevel(s) van geluidgevoelige gebouwen of op 50 meter afstand van de erfgrens van inrichting, indien er geen woning binnen genoemde afstand aanwezig is].

70 dB(A) / 70 dB(A) / 40 dB(A).

LCeq [idem].

83 dB(C) / 83 dB(C) / 53 dB(C).

LAmax [idem].

90 dB(A) / 90 dB(A) / 60 dB(A)."

65.     De Afdeling komt nu toe aan de bespreking van de beroepsgronden tegen de evenementenregeling. Allereerst komen de betogen aan de orde die gaan over de vraag of de planregeling over de (maximaal) 12 evenementen met verhoogde geluidnormen in overeenstemming is met de verordening Leefomgeving, en/of het Activiteitenbesluit. Vervolgens bespreekt de Afdeling de beroepsgronden die gericht zijn tegen het verrichte akoestisch onderzoek.

-algemeen

66.     Stichting Eemvallei betoogt dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er behoefte is aan 12 evenementendagen met verhoogde geluidnormen. De raad heeft toegelicht dat het Activiteitenbesluit (en de verordening Leefomgeving) maximaal 12 incidentele festiviteiten toelaten en dat in zoverre gebruik is gemaakt van de maximale mogelijkheden. Voor evenementen met versterkte muziek zijn de reguliere geluidnormen van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit niet voldoende. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee voldoende heeft toegelicht waarom het plan (maximaal) 12 dagen toelaat waarop de verhoogde geluidnormen gelden.

67.     Stichting Borrebos betoogt dat artikel 16.1, onder d, van de planregels niet in overeenstemming is met artikel 3.2, eerste lid, van de verordening Leefomgeving. Volgens haar ligt niet het gehele landgoed binnen een strook van 400 m aan de westzijde van de Amsterdamsestraatweg. Gelet hierop geldt de "hoofdregel" van artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de verordening Leefomgeving dat er maximaal drie dagen mogelijk zijn waarop de geluidnormen van het Activiteitenbesluit niet gelden. Het plan laat dus gedurende 12 dagen per jaar evenementen toe met verhoogde geluidnormen, terwijl dit niet is toegestaan op gronden van de verordening Leefomgeving, aldus Stichting Borrebos.

67.1.  In artikel 3.2, eerste lid, van de verordening Leefomgeving is bepaald dat inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in een strook van 400 m aan de westzijde van de Amsterdamsestraatweg, maximaal 12 kalenderdagen per jaar gebruik kunnen maken van de mogelijkheid af te wijken van de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Landgoed Soestdijk ligt (gedeeltelijk) in de genoemde strook en dan geldt deze regel voor de gehele inrichting, en dus niet alleen voor de delen van het landgoed die binnen de strook van 400 m liggen. Artikel 16.1, onder d, van de planregels is dus in overeenstemming met artikel 3.2, eerste lid, van de verordening Leefomgeving. Het betoog slaagt niet.

68.     [appellant sub 4] en anderen betogen dat het plan, anders dan de raad heeft beoogd, geen maximum stelt aan het aantal evenementendagen. In artikel 16.1.1 van de planregels is weliswaar vastgelegd dat er maximaal 40 evenementendagen per jaar zijn toegelaten, maar op gronden met de bestemming "Gemengd" zijn activiteiten als feesten en bijeenkomsten toegestaan, bij wijze van regulier gebruik dus. De geluidbelasting van de evenementen die vallen onder het reguliere gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" wordt niet genormeerd in het plan, aldus

[appellant sub 4] en anderen.

68.1.  De Afdeling overweegt dat blijkens artikel 3.1, onder b, van de planregels op de gronden met de bestemming "Gemengd"

exposities, tentoonstellingen, bijeenkomsten en vergaderingen zijn toegelaten. Op deze gronden zijn ook "evenementen" toegelaten (3.1, aanhef en onder c). Het begrip "evenement" is in artikel 1.22 van de planregels gedefinieerd als "periodieke en/of incidentele publiek toegankelijke manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, voorstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten, niet behorend tot de reguliere gebruiksactiviteiten". Het plan laat dus toe dat op gronden met de bestemming "Gemengd" bijeenkomsten worden gehouden die geen "evenement" zijn als bedoeld in de planregels, maar worden aangemerkt als een vorm van regulier gebruik. Het is juist dat in de planregels geen geluidnormen zijn opgenomen voor de geluidbelasting van bijeenkomsten die vallen onder het reguliere gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd". Maar dit betekent niet dat voor het reguliere gebruik van het landgoed geen geluidnormen gelden. Zoals hiervoor in overweging 64.1 al is toegelicht, heeft de raad ten tijde van het vaststellen van het plan ervan mogen uitgaan dat voor het reguliere gebruik van het landgoed de geluidnormen voor B-inrichtingen als bedoeld in het Activiteitenbesluit zullen gelden, en dat het landgoed dus zal moeten voldoen aan de geluidnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Uitzondering hierop zijn de 12 dagen waarop incidentele festiviteiten zijn toegelaten, waarvoor hogere geluidnormen gelden dan die van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Het betoog slaagt niet.

69.     Over het betoog van Stichting Borrebos dat het plan toelaat dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit op meer dan 12 dagen per jaar worden overschreden, overweegt de Afdeling als volgt. De planregeling laat maximaal 40 evenementdagen per jaar, waarvan maximaal 12 evenementendagen waarvoor de verhoogde geluidnormen gelden van tabel 2.2. van bijlage 4 bij de planregels. Voor zowel "niet-geluiddragende evenementen" als voor activiteiten die niet worden aangemerkt als een evenement in de zin van de planregels gelden de "standaard" geluidnormen van artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit. Dus de verhoogde geluidnormen zijn gelet op de planregeling alleen toegestaan tijdens evenementen, waarbij een maximum geldt van 12 evenementendagen waarop deze normen zijn toegelaten. Het betoog slaagt niet.

70.     De vrees van een aantal appellanten dat niet is uitgesloten dat er evenementen worden gehouden waarvoor de in tabel 3.3. van bijlage 4 bij de planregels opgenomen geluidnormen gelden, is naar het oordeel van de Afdeling ongegrond. In deze tabel zijn de geluidnormen voor zogenoemde "categorie 3-evenementen" opgenomen. Deze normen zijn hoger dan de normen uit tabel 2.2. Echter, in de planregels is geen koppeling gemaakt met tabel 3.3. van de bijlage. Dat betekent dat het plan geen evenementen toelaat waarvoor deze (nog hogere) geluidnormen gelden. Het betoog slaagt niet.

71.     Over het betoog dat artikel 3:2, negende lid, van de verordening Leefomgeving zich verzet tegen evenementen in de buitenlucht van het landgoed, overweegt de Afdeling als volgt.

71.1.  Artikel 3:2, negende lid, van de verordening Leefomgeving luidt:

"Met uitzondering van inrichtingen buiten de bebouwde kom mogen in de buitenruimte van de inrichting tijdens incidentele festiviteiten muzikale activiteiten worden gehouden, mits:

- de dichtstbijzijnde woningen ten opzichte van de erfgrens van de inrichting, of de opstelling van de muziekbron op het terrein van de inrichting, op minimaal 50 meter afstand liggen; en

- de incidentele festiviteit plaatsvindt in de dag- en/of avondperiode (tussen 7.00 en 23.00 uur)."

71.2.  De Afdeling is van oordeel dat deze bepaling niet aldus moet worden gelezen dat incidentele festiviteiten waarbij muziek ten gehore wordt gebracht niet zijn toegestaan in de buitenruimte bij inrichtingen die buiten de bebouwde kom liggen. Uit deze bepaling volgt dat muzikale activiteiten in de buitenlucht van inrichtingen die binnen de bebouwde kom liggen alleen zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Deze bepaling heeft geen betrekking op muzikale activiteiten bij inrichtingen die buiten de bebouwde kom liggen. De Afdeling ziet bevestiging voor deze uitleg in de toelichting bij de verordening Leefomgeving, waarin staat dat de regeling over het voorkomen of beperken van geluidhinder is overgenomen uit de APV van Baarn. Artikel 4:3 van de APV was vergelijkbaar met artikel 3:2 van de verordening Leefomgeving. In artikel 4:3, achtste lid, van de APV was bepaald dat in de buitenruimte van inrichtingen geen muzikale activiteiten mogen worden gehouden, maar dat dit verbod niet geldt voor de inrichtingen als bedoeld in lid 1, onder b, zijnde inrichtingen die (gedeeltelijk) gelegen zijn in een strook van 400 m aan de westzijde van de Amsterdamsestraatweg. Vervolgens was in het tiende lid nadrukkelijk vastgelegd dat in de buitenruimte van de inrichtingen als bedoeld in lid 1, onder b, muzikale activiteiten mogen worden gehouden mits: de dichtstbijzijnde woningen ten opzichte van de erfgrens van de inrichting, of de opstelling van de muziekbron op het terrein van de inrichting, op minimaal 50 m afstand liggen, en de incidentele festiviteit plaatsvindt in de dag- en/of avondperiode (tussen 7.00 en 23.00 uur). De door de appellanten voorgestane lezing van artikel 3:2, negende lid, van de verordening Leefomgeving zou dus inhouden dat de mogelijkheden van het gebruik van het landgoed in zoverre aanmerkelijk zijn beperkt ten opzichte van wat was toegelaten op grond van de APV. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor een dergelijke uitleg en dit ligt ook anderszins niet voor de hand. Het betoog slaagt niet.

-het akoestisch onderzoek

72.     Bij het voorbereiden van het plan is onderzocht wat de gevolgen zullen zijn van evenementen voor de geluidbelasting op gevels van bestaande geluidgevoelige objecten (woningen) in de omgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Evenementen Bestemmingsplan Soestdijk" van Aveco de Bondt van 9 juni 2021 (hierna: Geluidrapport evenementen). De gebruikte invoergegevens - de modellering van de situatie - zijn verantwoord in het rapport "Baarn, Paleis Soestdijk concerten, Akoestische inventarisatie" van 6 maart 2019. Dit rapport is gevoegd als bijlage 1 bij het Geluidrapport evenementen. De berekende geluidwaarden zijn getoetst aan de geluidnormen van bijlage 4 bij de planregels. In het onderzoek zijn vier evenementenlocaties in het plangebied betrokken. Deze locaties zijn weergegeven in figuur 2.1 van het Geluidrapport evenementen, die hieronder is overgenomen.

In het Geluidrapport evenementen wordt geconcludeerd dat in alle onderzochte gevallen bij woningen in de omgeving van het landgoed wordt voldaan aan de geluidnormen voor categorie 2-evenementen.

73.     Voor zover appellanten betogen dat in het Geluidrapport evenementen ten onrechte geen rekening is gehouden met het stemgeluid van de bezoekers, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat bij evenementen met verhoogde geluidnormen in de regel sprake zal zijn van versterkte muziek. Dit geluid zal maatgevend zijn. Op de momenten dat er geen muziek wordt afgespeeld, zal (alleen) het stemgeluid van de bezoekers niet leiden tot overschrijding van de (verhoogde) geluidnormen. De Afdeling acht deze toelichting plausibel. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek gebrekkig is, omdat daarin geen rekening wordt gehouden met het stemgeluid.

74.     Wat hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat de raad zich, gelet op het Geluidrapport evenementen op het standpunt heeft mogen stellen dat evenementen niet zullen leiden tot een overschrijding de op grond van bijlage 4 bij de planregels geldende geluidnormen bij de gevels van woningen van derden in de omgeving van het plangebied.

-overlast als gevolg van op- en afbouwwerkzaamheden

75.     [appellant sub 4] en anderen vrezen voor ernstige geluidoverlast tijdens de op- en afbouwdagen van evenementen. In het plan is ten onrechte geen nadere regeling opgenomen van de op- en afbouwdagen.

75.1.  De Afdeling overweegt dat in artikel 16.1.1, onder a, van de planregels is vastgelegd dat op het landgoed maximaal 40 dagen per jaar evenementen zijn toegestaan, waarbij de op- en afbouwdagen niet meetellen. Verder is in het plan niets geregeld over de op- en afbouwdagen. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit wel had gemoeten. Voor "grote evenementen" dat wil zeggen evenementen waarvoor krachtens de APV een evenementenvergunning noodzakelijk is, wordt dit namelijk nader geregeld in het "Uitvoeringsbesluit APV Baarn Beleidsregels evenementen", vastgesteld door het college van B en W bij besluit van 22 januari 2019. Het gaat hierbij om beleidsregels voor het uitoefenen van de bevoegdheid voor het verlenen van een evenementenvergunning. Artikel 5.1 van de beleidsregels bevat (de aan een evenementenvergunning te verbinden) voorschriften over het op- en afbouwen. In het eerste lid staat dat het opbouwen en afbouwen maximaal ieder twee dagen mag duren. Uit het tweede lid volgt dat het opbouwen niet mag plaatsvinden voor 07.00 uur en op zondag niet voor 13.00 uur, tenzij ontheffing is aangevraagd en verleend. Het afbouwen kan direct na afloop van het evenement plaatsvinden.

75.2.  Over de gestelde geluidoverlast van het op- en afbouwen overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de raad leiden de op- en afbouwdagen niet tot ernstige geluidhinder, aangezien op die dagen geen sprake zal zijn van grote groepen bezoekers en evenmin van activiteiten die veel geluid veroorzaken. In het deskundigenverslag staat dat de op- en afbouwactiviteiten kortdurende geluidbelasting veroorzaken. De hinder hiervan is niet te vergelijken met de hinder van een evenement. De Afdeling is gelet hierop, en in aanmerking genomen dat in de evenementenvergunning voorschriften worden opgenomen over het op- en afbouwen, van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de op- en afbouwwerkzaamheden voor evenementen niet zullen leidden tot ernstige geluidhinder in de omgeving. Het betoog slaagt niet.

Ruimtelijke kwaliteit

Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

76.     Stichting Eemvallei betoogt dat de woningbouw in het Alexanderkwartier in strijd is met de Nationale Omgevingsvisie, vastgesteld op 11 september 2020. Hierin staat dat vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken. De voorkeur voor de ontwikkeling van dergelijke nieuwe locaties gaat dan ook uit naar locaties binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven, aldus stichting Eemvallei.

De Afdeling is van oordeel dat uit de passage van de Nationale Omgevingsvisie waarop stichting Eemvallei wijst niet volgt dat er geen woningen zijn toegelaten in het plangebied. Het betoog slaagt niet.

Provinciale verordening

Verstedelijking in landelijk gebied

77.     Natuurmonumenten en andere betogen dat het plan in strijd is met artikel 9.2 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (hierna: de IOV). Hierin is bepaald dat verstedelijking binnen landelijk gebied niet is toegestaan, tenzij in de verordening anders is bepaald. In een aantal bepalingen van de verordening is voorzien in uitzonderingen op het genoemde verbod. Echter, geen van deze uitzonderingsmogelijkheden is in dit geval van toepassing, omdat niet voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden, aldus Natuurmonumenten en andere.

77.1.  In artikel 1.1 van de IOV wordt voor de toepasselijke begripsbepalingen verwezen naar Bijlage 1 bij de verordening. In deze bijlage staat dat "van verstedelijking is sprake als een bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies". Het begrip "stedelijk functie" is gedefinieerd als "functie die door de intensiteit van de bebouwing en gebruik, door afhankelijkheid van geconcentreerde infrastructuur en door de intensieve wisselwerking met andere functies primair is aangewezen op of verbonden is met aaneengesloten bebouwd gebied".

77.2.  Het (voormalige) marechausseeterrein is op de bij de IOV behorende kaart aangewezen als "landelijk gebied". De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door het plan voorziene woningbouw in het Alexanderkwartier geen "verstedelijking" is als bedoeld in de IOV.

77.3.  In de toelichting bij artikel 9.2 van de IOV staat:

"Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke bestemmingen hier voorkomen worden. Daarom zijn nieuwe vormen van verstedelijking in het landelijk gebied verboden. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 Energie, hoofdstuk 6 Natuur, hoofdstuk 7 Cultuurhistorie en hoofdstuk 9 Wonen, werken, recreëren. Het gaat om situaties waarbij: […].

Ook maakt deze verordening situaties mogelijk waarbij een beperkte hoeveelheid verstedelijking wordt ingezet voor ondersteuning van het behoud van historische buitenplaatsen respectievelijk militair erfgoed. Dit geldt ook voor voorzieningen die gericht zijn op het exploitabel houden en behouden van bovenlokale recreatieterreinen. Daarnaast geldt het voor kleinschalige recreatieve voorzieningen om de recreatiedoelstellingen te realiseren."

77.4.  De raad heeft een beroep gedaan op de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 7.8 van de IOV. Het gaat hier om de uitzondering op het verstedelijkingsverbod voor de historische buitenplaatszone en militair erfgoed. Deze bepaling luidt:

"1. In afwijking van artikel 9.2 "Verstedelijkingsverbod landelijk gebied" kan een bestemmingsplan verstedelijking toestaan in de Historische buitenplaatszone en het Militair erfgoed, onder voorwaarde dat de verstedelijking:

a. kleinschalig is;

b. gericht is op het creëren van economische kostendragers ten behoeve van het behoud, herstel of de versterking, of een combinatie hiervan, van de cultuurhistorische waarde van de Historische buitenplaatszone dan wel het Militair erfgoed; en

c. zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving."

77.5.  Natuurmonumenten en andere betogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7.8 voor een uitzondering op het verstedelijkingsverbod. Zij wijzen in het bijzonder op de voorwaarde van kleinschaligheid. Hoewel "kleinschaligheid" niet wordt gedefinieerd in de IOV, is het volgens Natuurmonumenten en andere duidelijk dat de realisatie van 98 woningen in het Alexanderkwartier geen kleinschalige ontwikkeling is. Appellanten wijzen in dit verband op de toelichting bij artikel 4.2, tweede lid, van de IOV. Deze bepaling gaat weliswaar over een ander onderwerp, namelijk de bereikbaarheid van "nieuwe ontwikkelingen", maar uit de toelichting valt af te leiden dat bij een woonwijk van meer dan 50 woningen geen sprake is van kleinschaligheid. Er bestaat geen aanleiding om in het kader van artikel 7.8 van de verordening "kleinschaligheid" anders uit te leggen, aldus Natuurmonumenten en andere.

77.6.  De Afdeling volgt het standpunt van Natuurmonumenten en andere dat de ontwikkeling in het Alexanderkwartier, te weten 98 appartementen en 1000 m² aan collectieve zorgvoorzieningen, niet "kleinschalig" is als bedoeld in artikel 7.8 van de IOV. De Afdeling wijst erop dat in de toelichting bij artikel 7.8 van de IOV wordt verwezen naar de "Leidraad behoud door ontwikkeling op historische buitenplaatsen, een handreiking voor proces en realisatie’ (juli 2014)". In deze leidraad wordt als voorbeeld van een "kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling" gegeven het bestemmen van een koetshuis (bijgebouw) bij een woning van een buitenplaats voor kantoordoeleinden. De Afdeling is van oordeel dat de raad geen beroep kan doen op de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 7.8 van de IOV. Dit betekent dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 9.2 van de IOV. Het betoog slaagt.

78.     De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting is gesignaleerd dat de gronden van het Alexanderkwartier in de bij de IOV behorende kaart zijn aangewezen als "kernrandzone". In artikel 9.8 van de IOV is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen de kernrandzone ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit verstedelijking kan toestaan, als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. De raad heeft niet onderzocht of op grond van dit artikel een uitzondering kan worden gemaakt op het verbod van artikel 9.2 van de IOV.

Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie en structuurvisie Baarn in 2030

79.     Stichting Borrebos, [appellant sub 3] en anderen, en stichting Eemvallei betogen dat het plan in strijd met de Toekomstvisie en Structuurvisie Baarn in 2030 van 10 juli 2013 (hierna: de structuurvisie) is vastgesteld. In de structuurvisie is volgens hen het uitgangspunt vervat dat woningen zoveel mogelijk binnen en/of aansluitend aan de bebouwde kom worden gebouwd en dat wordt ingezet op behoud en versterking van de groenstructuur. De woningbouw die is voorzien in het Alexanderkwartier sluit niet aan op de bebouwde kom en het plan leidt daarnaast tot een aantasting van de groenstructuur. De raad had daarom volgens hen het plan niet mogen vaststellen.

79.1.  In de structuurvisie staat dat de visie op Baarn in zes thema’s is uitgewerkt, waaronder "hoogwaardig wonen" en "groene en blauwe vertoefplekken". Over woningbouw staat dat ingezet wordt op nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied op transformatielocaties en op locaties aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. In de structuurvisie is een kaart van de gemeente Baarn opgenomen waarop de potentiële transformatielocaties (inbreidingslocaties) zijn opgenomen. Het Alexanderkwartier is niet als transformatielocatie aangewezen. Over het thema groene en blauwe vertoefplekken staat dat het streven is om de bestaande groenstructuur te behouden en waar nodig te versterken. Daarmee worden de extensieve recreatieve mogelijkheden binnen de gemeente uitgebreid. Het zoeken van een nieuwe betekenis voor Paleis Soestdijk kan in dat verband een belangrijke impuls geven.

79.2.  De raad stelt zich op het standpunt dat hoewel de woningbouw in het Alexanderkwartier niet is voorzien in of aansluit op de bebouwde kom, dat niet betekent dat het plan daarom in strijd is met de structuurvisie. De structuurvisie laat ook ruimte voor andere woningbouwinitiatieven. Bovendien hoeft een initiatief volgens de raad niet op alle in de structuurvisie genoemde thema’s bij te dragen. Het plan draagt in hoge mate bij aan het thema groene en blauwe vertoefplekken. Hoewel een klein gedeelte van de natuur, als gevolg van onder meer de woningbouw, verloren gaat, wordt ook nieuwe natuur toegevoegd ter plaatse van de kwekerij en zal de natuur op het landgoed intensiever worden beheerd. Daarmee draagt het plan ook bij aan de ambitie om de extensieve recreatiemogelijkheden in de gemeente te versterken. Volgens de raad is het plan daarom in overeenstemming met de structuurvisie.

De Afdeling ziet in wat stichting Borrebos, [appellant sub 3] en anderen, en stichting Eemvallei hebben aangevoerd, gelet op wat in de structuurvisie staat, geen reden om het standpunt van de raad onjuist te achten. Er bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met de structuurvisie is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Nota ruimtelijke kwaliteit

80.     Volgens [appellant sub 3] en anderen is het plan in strijd met de Nota Ruimtelijke kwaliteit, vastgesteld op 26 februari 2014 (hierna: de nota). Uit die nota volgt dat voor het plangebied de beeldbepalende ambitie conserverend is. Daarbij is het uitgangspunt opgenomen dat terughoudend moet worden omgegaan met nieuwe bebouwing. De woningbouw in het Alexanderkwartier en de komst van het hotel ter plaatse van de Parade stroken niet met die ambitie, zodat het plan niet in overeenstemming is met de gemeentelijke nota.

80.1.  In de gemeentelijke nota is in hoofdstuk 2 per deelgebied binnen de gemeente beschreven wat de visie is op dat gebied voor wat betreft de ruimtelijke kenmerken, bebouwing en beleving. Het plangebied valt in deelgebied E1. Over dat deelgebied staat dat het streven is om het bosrijke karakter zoveel mogelijk te behouden en dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van nieuwe bebouwing. De nota sluit echter de komst van nieuwe bebouwing niet uit. De raad wijst er daarbij op dat de bebouwing in het Alexanderkwartier en op de Parade hoofdzakelijk is voorzien op al bestaande bebouwing en op verhard terrein, zodat in zoverre terughoudend is omgegaan met nieuwe bebouwing en het bosrijke karakter van het gebied niet wordt aangetast. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de nota heeft vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Natuur

81.     De aangevoerde gronden over natuur hebben betrekking op gebiedsbescherming op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), soortenbescherming op grond van de Wnb, bescherming van houtopstanden op grond van de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).

Contra-expertiserapport EcoNatura

82.     Stichting Borrebos heeft in het kader van beroepsgronden die zij over natuuronderwerpen naar voren heeft gebracht, verwezen naar het door haar overgelegde rapport "Ecologisch contra-expertise onderzoek Bestemmingsplan Paleis Soestdijk, onderdeel ontwikkeling Alexanderkwartier-Borrebos" van 28 januari 2022 van EcoNatura. Een aantal andere appellanten heeft ook verwezen naar dat rapport. Volgens hen blijkt uit het rapport van EcoNatura, vanwege de afwijkende conclusies, dat de rapporten over soorten- en natuurbescherming, houtopstanden en het NNN die ten grondslag liggen aan het plan onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en moet daarom worden getwijfeld aan de bevindingen uit die rapporten.

82.1.  De Afdeling stelt voorop dat het in de eerste plaats aan de raad is om te beoordelen en te onderbouwen dat het plan voldoet aan de relevante regels uit de Wnb en de provinciale verordening.

De raad heeft om dat te beoordelen voor gebiedsbescherming het rapport "Bestemmingsplan Landgoed Paleis Soestdijk - Stikstofdepositie" van 21 januari 2022 van Sweco (hierna: het stikstofrapport) laten opstellen en ten grondslag gelegd aan het plan. Daarin is met behulp van AERIUS Calculator onderzocht of als gevolg van het realiseren van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van een toename in de stikstofdepositie en wat dit betekent voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden, met name voor daarin aanwezige stikstofgevoelige habitattypen.

Verder moest de raad beoordelen of de bepalingen over soorten- en houtopstandenbescherming uit de Wnb in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. De raad heeft in dat kader het rapport "Soortgericht onderzoek beschermde soorten Herontwikkeling Paleis Soestdijk" van 21 december 2021 van Eelerwoude (hierna: het soortenrapport) en het rapport "Paleis Soestdijk: Onderzoek Houtopstanden" van 21 december 2021 van Boomtotaalzorg (hierna: het houtopstandenrapport) laten opstellen. Uit het soortenrapport blijkt dat op basis van literatuurstudie en diverse veldonderzoeken het plangebied voor wat betreft de daarin voorkomende beschermde soorten is beschouwd. In kaart is gebracht welke soorten voorkomen in het plangebied en wat de effecten van het plan op die soorten zijn. Voor zover is vastgesteld dat overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb naar verwachting niet kan worden voorkomen, is beoordeeld of een ontheffing kan worden verleend.

In het houtopstandenrapport is onderzocht welke houtopstanden door het plan worden aangetast en tot welke compensatieopgave dat leidt. Daarbij is acht geslagen op de regels uit de Wnb over houtopstandenbescherming en de relevante regels daarover uit de provinciale verordening.

Ook heeft de raad moeten beoordelen of het plan in overeenstemming is met de regels uit de provinciale verordening over de bescherming van het NNN. De raad heeft in dat kader de rapporten "Natuurnetwerk Nederland, Herontwikkeling Paleis Soestdijk" van Eelerwoude van 21 december 2021 (hierna: het NNN-rapport), en "Beheer- en inrichtingsplan landgoed Paleis Soestdijk" van Eelerwoude van 14 juni 2021 (hierna: het beheer- en inrichtingsplan) laten opstellen en ten grondslag gelegd aan het plan. In het NNN-rapport is eerst het relevante kader uit de provinciale verordening uiteengezet. Vervolgens is toegelicht wat de natuurvisie is op het gebied, wat het plan mogelijk maakt per deelgebied in het plangebied en wat de kenmerken en kwaliteiten zijn van het NNN en hoe de effecten van het plan op het NNN worden gecompenseerd.

82.2.  Naar het oordeel van de Afdeling zijn voornoemde rapporten die aan het plan ten grondslag liggen in beginsel geschikt om te beoordelen of het plan voldoet aan de relevante regels uit de Wnb over gebieds- soorten- en houtopstandenbescherming en de regels uit de provinciale verordening over het NNN. De Afdeling ziet in het rapport van EcoNatura op voorhand geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan zijn uitgevoerd en dus om te twijfelen aan de daarin getrokken conclusies. Dat EcoNatura in haar rapport tot andere conclusies komt dan in de rapporten is gedaan, is op zichzelf onvoldoende om de totstandkoming van de rapporten onzorgvuldig te achten en tot de conclusie te komen dat de raad zich alleen om die reden al niet op grond van de rapporten op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met de Wnb of de provinciale verordening.

In het deskundigenverslag is onder meer ingegaan op de vraag in hoeverre het plan in overeenstemming is met de relevante regels uit de Wnb en met de regels uit de provinciale verordening, in het licht van wat appellanten daarover naar voren hebben gebracht. De deskundige heeft in haar bespreking ook het rapport van EcoNatura beschouwd. In de hiernavolgende bespreking van de beroepsgronden wordt het rapport van EcoNatura daarom alleen betrokken voor zover het concrete betwistingen van de rapporten bevat die niet of niet afdoende zijn besproken in het deskundigenverslag en die van belang zijn voor de vraag of de beoordeling door de raad van de gevolgen van het plan voor de natuur in overeenstemming is met het hiervoor geschetste juridische kader.

Bescherming Natura 2000-gebieden

Inleiding

83.     Het plangebied ligt op ongeveer 9,5 km afstand van het Natura 2000-gebied "Oostelijke Vechtplassen" en op ongeveer 12 km van het Natura 2000-gebied "Naardermeer". In die gebieden komen stikstofgevoelige habitattypes voor. De kritische depositiewaarden voor stikstof van die habitattypes worden overschreden, wat betekent dat die natuurwaarden overbelast zijn. De kritische depositiewaarde is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.

84.     De raad heeft het stikstofrapport ten grondslag gelegd aan het plan. In dat rapport is onderzocht of als gevolg van het plan sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Daarbij zijn zowel de gevolgen van het reguliere gebruik als de gevolgen van evenementen beschouwd. Uit dat rapport volgt dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarom zijn volgens de raad significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van het plan uitgesloten, zodat het maken van een passende beoordeling niet benodigd is.

85.     Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van die wet, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.

Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan dienen de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat de raad uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (zie onder meer de uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3093).

86.     Natuurmonumenten en andere en [appellant sub 3] en anderen betogen dat in strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb niet de zekerheid is verkregen dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Weliswaar is in het stikstofrapport geconcludeerd dat stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkeling 0,00 mol/ha/jr bedraagt, maar de berekeningen die ten grondslag liggen aan die conclusie kloppen niet. Appellanten zetten vraagtekens bij de in het stikstofrapport gehanteerde uitgangspunten. Die uitgangspunten betreffen onder meer de referentiesituatie, het meenemen van de maximale planologische mogelijkheden en de verdeling van het verkeer over de verschillende wegen. Volgens appellanten is door het hanteren van onjuiste uitgangspunten de stikstofdepositie als gevolg van het plan onderschat en is sprake van een toename hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Daarom had een passende beoordeling als bedoeld in de Wnb niet mogen ontbreken en heeft de raad het plan niet mogen vaststellen, omdat niet de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten, aldus Natuurmonumenten en andere en [appellant sub 3] en anderen.

Ingetrokken beroepsgrond

87.     Natuurmonumenten en andere hebben desgevraagd op de zitting te kennen gegeven dat in de uitspaak niets hoeft te worden opgenomen over hun beroepsgrond inhoudende dat het plan niet uitvoerbaar is omdat geen vergunning op grond van de Wnb kan worden verleend. De Afdeling beschouwt deze beroepsgrond daarmee als ingetrokken.

Beroepsgronden stichting Eemvallei

88.     Stichting Eemvallei heeft in haar nadere stuk van 3 januari 2023 een kopje opgenomen dat luidt: "Natura 2000-gebieden". De Afdeling wijst erop dat in overweging 12 is overwogen dat de Chw van toepassing is. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. De Afdeling stelt vast dat stichting Eemvallei in haar beroepschrift geen beroepsgronden over de bescherming van Natura 2000-gebieden heeft opgenomen. Voor zover stichting Eemvallei in haar nadere stuk van 3 januari 2023 gronden heeft geformuleerd die gaan over gebiedsbescherming, laat de Afdeling die daarom buiten beschouwing.

Volgorde van bespreking

89.     Voordat de Afdeling toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, zal zij eerst ingaan op het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb in relatie tot het beroep van [appellant sub 3] en anderen. De Afdeling zal daarna beoordelen of wat appellanten hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet op de inhoud van het stikstofrapport heeft mogen baseren. Die conclusie is gerechtvaardigd als in de stellingen van appellanten over dat rapport aanleiding wordt gevonden om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van het stikstofrapport.

Relativiteit natuurlijke personen

90.     Zoals ook onder 16 is overwogen, brengt artikel 8:69a van de Awb met zich dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

90.1.  De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit overweging 10.51 in de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van natuurlijke personen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

90.2.  [appellant sub 3] en anderen wonen ten noorden en ten oosten van het plangebied, aan de Torenlaan in Baarn en de Stadhouderslaan en Praamgracht in Soest. De afstand van hun woningen tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, dat is Arkenheem, is ongeveer 8 km en tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, dat is Oostelijke Vechtplassen, is ongeveer 9,5 km. De belangen van [appellant sub 3] en anderen bestaan uit het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving. Naar het oordeel van de Afdeling maken de hier voornoemde Natura 2000-gebieden geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 3] en anderen, gelet op de afstand van die gebieden tot hun woningen. Dit betekent dat de belangen van [appellant sub 3] en anderen niet verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Hun betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met bepalingen van de Wnb over gebiedsbescherming, kunnen op grond van artikel 8:69a van de Awb dan ook niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling zal de door hen hierover aangevoerde beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Reikwijdte van de beoordeling

91.     De Afdeling stelt vast dat de raad in het stikstofrapport zowel de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden van het "reguliere gebruik" als van evenementen heeft onderzocht. Zoals volgt uit wat onder 59.4 is overwogen, kan het plan, voor dat deel dat evenementen mogelijk maakt, niet in stand blijven. Met het oog op eventuele vervolgbesluitvorming zullen overige beroepsgronden over evenementen worden besproken.

Uitgangspunten stikstofberekening

-referentiesituatie: feitelijk toegestane situatie voor het plan

92.     Natuurmonumenten en andere betogen dat de referentiesituatie ten opzichte waarvan de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden in het stikstofrapport zijn onderzocht niet de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan is. Daarover voeren zij aan dat zowel het bestaande verkeer voor het paleis (regulier verkeer), als het bestaande verkeer voor evenementen niet juist is berekend. In de eerste plaats is in het stikstofrapport er ten onrechte van uitgegaan dat in de referentiesituatie, dus onder het voorgaande bestemmingsplan, evenementen waren toegestaan. In de tweede plaats zijn voor het in kaart brengen van de referentiesituatie eerdere jaren dan het jaar van of voorafgaand aan de planvaststelling gebruikt. Zo is voor het bestaande reguliere verkeer uitgegaan van 2012, 2013 en 2018 en voor het bestaande evenementenverkeer van 2019. Daardoor is uitgegaan van hogere verkeersstromen dan feitelijk voorafgaand aan de vaststelling van het plan het geval was, aldus Natuurmonumenten en andere.

92.1.  Om de gevolgen van een plan op Natura 2000-gebieden te beoordelen, moet de raad een vergelijking maken tussen de stikstofdepositie in de referentiesituatie en in de plansituatie. De referentiesituatie is de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan, zie ook overweging 85.

92.2.  Op de gronden van het plangebied gold voorheen het bestemmingsplan "Landelijk gebied". Volgens de raad was onder dit bestemmingsplan het houden van evenementen op de gronden van en rondom het landgoed ook al toegestaan. De raad wijst in dat verband op de algemene gebruiksbepaling in artikel 26, vierde lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk gebied". Daarin is bepaald dat onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan niet wordt verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van onder meer evenementen, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, ontheffing of vrijstelling is verleend. Voor het houden van evenementen was volgens de raad dus eventueel een evenementenvergunning benodigd, maar niet, zoals appellanten stellen, ook een ontheffing om af te wijken van het bestemmingsplan.

De Afdeling ziet, gelet op de algemene gebruiksbepaling in de planregeling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", geen reden om de raad niet te volgen in zijn standpunt. Dat betekent dat de raad bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaarbaarheid van het plan als uitgangspunt heeft mogen nemen dat evenementen op grond van het voorgaande plan mochten plaatsvinden. In zoverre is in het stikstofrapport bij de referentiesituatie er terecht van uitgegaan dat evenementen onder het voorgaande bestemmingsplan zijn toegestaan. Niet in geschil is dat evenementen voorafgaand aan de vaststelling van het plan feitelijk in het plangebied hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat het verkeer dat aan evenementen toebedeeld kan worden terecht is meegenomen bij het bepalen van de referentiesituatie. In zoverre slaagt het betoog niet.

92.3.  In het stikstofrapport is de referentiesituatie onder meer bepaald door te kijken naar het bestaande reguliere verkeer en naar het bestaande verkeer voor evenementen. Zo volgt uit de memo van Goudappel van 20 december 2021, als bijlage gevoegd bij het stikstofrapport, dat voor wat betreft het bestaande verkeer vanwege evenementen is uitgegaan van het jaar 2019. In het stikstofrapport is het aantal evenementen dat heeft plaatsgevonden in dat jaar in beeld gebracht met de daarbij behorende verkeersgeneratie. Dat komt uit op 70 verkeersbewegingen per etmaal. Voor wat betreft het bestaande reguliere verkeer is gekeken naar de verkeersgeneratie in de jaren 2012, 2013 en 2018. Vervolgens is het gemiddelde over die jaren genomen, wat neerkomt op 150 verkeersbewegingen per etmaal.

92.4.  De raad heeft het bestaande verkeer van evenementen bepaald aan de hand van het jaar 2019. Dat jaar ligt voor de datum van de vaststelling van het plan. De raad heeft daarover in het verweerschrift toegelicht dat als gevolg van de covid-pandemie in de twee jaren voorafgaand aan de vaststelling van het plan en het opstellen van de voortoets, dat zijn de jaren 2020 en 2021, het houden van evenementen nagenoeg niet mogelijk was. Daarom is het jaar 2019 als uitgangspunt genomen. Dat is het jaar het dichtstbij het jaar van de planvaststelling waarin geen covid-maatregelen golden.

Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad in dit geval voor het bepalen van het bestaande evenementenverkeer als uitgangspunt het jaar 2019 hanteren. Dit vanwege de door de raad genoemde uitzonderlijke omstandigheid, dat is de covid-pandemie en de nationale maatregelen die als gevolg daarvan voor een groot deel in 2020 en 2021 van kracht waren, waardoor het houden van evenementen ten tijde van en in de jaren direct voorafgaand aan de vaststelling van het plan nagenoeg niet mogelijk was. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van een onjuiste referentiesituatie is uitgegaan.

92.5.  Ook voor het bepalen van het bestaande reguliere verkeer is de raad niet uitgegaan van het jaar van of voorafgaand aan de vaststelling van het plan, maar van eerdere jaren. Daarover staat in de memo van Goudappel van 20 december 2021 dat is gekeken naar representatieve jaren voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Omdat het paleis vanaf 2019 al deels gesloten was voor bezoek, zijn de bezoekersaantallen en de bijbehorende verkeersgeneratie bekeken van de jaren voor 2019, voor zover die gegevens bekend zijn. Dat zijn de jaren 2012, 2013 en 2018. Over die jaren is het gemiddelde van de verkeersgeneratie genomen.

De Afdeling volgt Natuurmonumenten en andere in hun betoog dat de raad door uit te gaan van deze jaren niet de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan als referentiesituatie heeft genomen. Het paleis is immers vanaf 2019 gedeeltelijk gesloten voor bezoekers. Dan kan voor het bepalen van de referentiesituatie niet worden uitgegaan van jaren waarin het paleis wel volledig was opengesteld, zoals het geval was in de jaren 2012, 2013 en 2018. Onduidelijk is ook waarom, naast het jaar 2018, de jaren 2012 en 2013 betrokken zijn. Door het zonder nadere toelichting betrekken van deze jaren, en zonder inzichtelijk te maken waarom de jaren gelegen tussen 2013 en 2018 niet zijn betrokken, ontstaat geen representatief beeld van de feitelijke situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad de referentiesituatie voor wat betreft het bestaande reguliere verkeer niet juist heeft berekend. Het betoog slaagt.

93.     De Afdeling komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de raad het plan op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Natuurmonumenten en andere hebben over gebiedsbescherming en het stikstofrapport meer beroepsgronden naar voren gebracht. De Afdeling zal deze kwesties, voor zover mogelijk, bespreken met het oog op eventuele vervolgbesluitvorming.

-referentiesituatie: autonome ontwikkeling

94.     Natuurmonumenten en andere voeren verder aan dat de raad bij het inzichtelijk maken van de stikstofdepositie als gevolg van het plan in de referentiesituatie ten onrechte rekening heeft gehouden met de toekomstige autonome groei van het verkeer, waardoor stikstofdepositie als gevolg van het plan ten opzichte van de feitelijk bestaande situatie is onderschat.

94.1.  In het stikstofrapport staat dat om de gevolgen van de stikstofdepositie afkomstig van de planontwikkeling in beeld te brengen, een verschilberekening is gemaakt tussen de verkeersintensiteiten in de autonome ontwikkeling (referentiesituatie) en de verkeersintensiteiten in de plansituatie. De autonome situatie betreft de situatie waarbij het bestemmingsplan niet wordt vastgesteld, zo staat in het stikstofrapport. In het verweerschrift is toegelicht dat omdat voor de bestaande en toekomstige verkeersgeneratie het mobiliteitsonderzoek als uitgangspunt is genomen, hierbij gebruik is gemaakt van een verkeersmodel. Daarmee is ook de autonome groei in de berekening opgenomen. Die autonome groei van het verkeer is echter zowel in de referentiesituatie als in de plansituatie meegenomen. In het deskundigenverslag constateert de deskundige daarom dat dit voor de verschilberekening in het kader van stikstofdepositie geen nadelige gevolgen heeft. De Afdeling ziet geen reden om het deskundigenverslag op dit punt niet te volgen.

Het betoog slaagt niet.

-maximale planologische mogelijkheden

95.     Natuurmonumenten en andere betogen dat in het stikstofrapport niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. In de eerste plaats wijzen zij daarvoor naar wat over de verkeersgevolgen van het plan is aangevoerd. In het mobiliteitsonderzoek is uitgegaan van te weinig verkeersbewegingen, gelet op de mogelijkheden die het plan biedt binnen de bestemmingen "Wonen" en "Gemengd". Omdat aan het stikstofonderzoek dezelfde uitgangspunten voor wat betreft de verkeersgeneratie ten grondslag liggen als aan het mobiliteitsonderzoek, is ook in het stikstofonderzoek rekening gehouden met te weinig verkeersbewegingen. Daardoor is de stikstofdepositie onderschat.

95.1.  In het stikstofonderzoek staat dat voor het bepalen van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan gebruik is gemaakt van de uitgangspunten uit het mobiliteitsonderzoek. De verkeersgeneratie waar in het stikstofonderzoek van uit is gegaan komt dus overeen met die uit het mobiliteitsonderzoek. De Afdeling heeft onder 44.2 overwogen dat de verkeersgeneratie in het mobiliteitsonderzoek is onderschat, gelet op de mogelijkheden die het plan biedt binnen de bestemmingen "Wonen" en "Gemengd". Het gaat dan om 283 verkeersbewegingen per etmaal meer dan waar in het mobiliteitsonderzoek, en dus ook in het stikstofonderzoek, van uit is gegaan. Natuurmonumenten en andere betogen dan ook terecht dat in zoverre in het stikstofonderzoek met te weinig verkeersbewegingen rekening is gehouden. Of het op juiste wijze meenemen van die mogelijkheden van invloed is op de uitkomst van de berekeningen, is de vraag. Het is aan de raad om die vraag, in eventuele vervolgbesluitvorming, mee te nemen.

-verschilberekening

96.     Natuurmonumenten en andere voeren aan dat de verschilberekening die de raad heeft uitgevoerd onduidelijk en niet in overeenstemming met de regels van de gehanteerde rekentool AERIUS Calculator is. De raad heeft het toekomstige evenementenverkeer weggestreept tegen het bestaande reguliere verkeer en het verkeer vanwege evenementen. Dat is niet de bedoeling, omdat in het rekenprogramma zelf een verschilberekening wordt gemaakt. Doordat de raad van tevoren een correctie heeft toegepast op de ingevoerde gegevens, kan niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de rekenresultaten uit AERIUS Calculator, aldus Natuurmonumenten en andere.

96.1.  In de memo van Goudappel van 20 december 2021 staat dat de verwachte gemiddelde verkeersgeneratie per evenement afgerond 200 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. De bestaande verkeersbewegingen per etmaal voor evenementen is afgerond 70. De bestaande reguliere verkeersbewegingen per etmaal is afgerond 150. De gezamenlijke bestaande verkeersbewegingen per etmaal is dus 220. Omdat volgens de raad de toename in de stikstofdepositie als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling moet worden berekend, is de al bestaande verkeersgeneratie (zowel regulier als voor evenementen) in mindering gebracht op de toekomstige verkeersgeneratie van evenementen.

96.2.  Het is op zichzelf juist dat de raad, zoals de raad ook heeft toegelicht in het verweerschrift, de gevolgen van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt ten opzichte van de referentiesituatie moet beoordelen. De gevolgen van de referentiesituatie voor Natura 2000-gebieden hoeven dus niet te worden onderzocht. Uit de "Instructie gegevensinvoer door AERIUS Calculator" (hierna: de Instructie), die de raad heeft toegepast bij het berekenen van de stikstofdepositie, en het daarin genoemde AERIUS Handboek volgt dat in AERIUS Calculator onder meer de beoogde situatie (plansituatie) en de referentiesituatie moet worden ingevoerd, waarna de rekentool de stikstofdepositie per ingevoerde situatie berekent en een verschilberekening van die situaties maakt. Uit de toelichting van de raad, en specifiek de memo van Goudappel, blijkt echter dat de raad, voordat hij gegevens in AERIUS Calculator heeft ingevoerd, een correctie heeft toegepast op de verkeersbewegingen in de plansituatie. De bestaande verkeersgeneratie is namelijk in mindering gebracht op de toekomstige verkeersgeneratie (van evenementen). Doordat de raad in feite zelf al aan de voorzijde een verschilberekening heeft gemaakt, is niet inzichtelijk hoe de berekening in AERIUS Calculator tot stand is gekomen, en wat de gevolgen zijn van het vooraf wegstrepen van verwacht evenementenverkeer tegen bestaand verkeer op de uitkomst van de berekeningen. De raad heeft dat onvoldoende toegelicht, ook in het licht van wat daarover in de toegepaste Instructie staat. Omdat de raad er niet in is geslaagd de gemaakte berekeningen inzichtelijk te maken en niet is uitgesloten dat, ook in combinatie met de andere vastgestelde gebreken in het stikstofrapport, de door de raad toegepaste correctie invloed heeft op de verschilberekening en dus op de uitkomst van het stikstofonderzoek, heeft hij zich ook daarom niet op het stikstofrapport mogen baseren. Het betoog slaagt.

-heersend verkeersbeeld

97.     Natuurmonumenten en andere betogen dat in het stikstofrapport ten onrechte verkeerstoenames die minder dan 5% bedragen ten opzichte van het heersende verkeersbeeld buiten beschouwing zijn gelaten bij het beoordelen van de gevolgen van de stikstofdepositie. Als gevolg van het hanteren van die 5%-grens zijn te weinig wegvakken meegenomen in de berekening. Volgens Natuurmonumenten en andere is niet aannemelijk dat verkeer als gevolg van het plan als het 5% bedraagt van het bestaande verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld, omdat uit wat hiervoor over verkeer is aangevoerd blijkt dat het plan leidt tot een forse verkeerstoename die niet zomaar is opgenomen in het bestaande verkeer. Daarnaast volgt uit het mobiliteitsonderzoek dat de maximale planbijdrage 7% van het verkeer bedraagt en meer wegvakken dan in het stikstofrapport zijn beschouwd. Ook in het stikstofrapport hadden die wegvakken moet worden meegenomen. Daar komt bij dat het percentage lichte motorvoertuigen op de Amsterdamsestraatweg en de Biltseweg meer dan 5% bedraagt, zodat ook daarom meer wegvakken hadden moeten worden meegenomen. Verder plaatsen Natuurmonumenten en andere kanttekeningen bij de verdeling van het verkeer richting het noorden naar Hilversum en richting het zuiden naar Bilthoven. Volgens hen klopt die verdeling niet en leidt dat ertoe dat langere rijroutes beschouwd hadden moeten worden.

Tot slot zijn het aantal verkeersbewegingen als gevolg van evenementen in het stikstofrapport ten onrechte uitgemiddeld naar 200 verkeersbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie per evenement is 2.000, zo blijkt uit het stikstofrapport. Die verkeersgeneratie vindt feitelijk op een dag plaats en kan dus niet zomaar worden uitgemiddeld. Uitgaande van 2.000 verkeersbewegingen per evenement per dag, zal een dergelijke verkeerstoename niet zomaar zijn opgenomen in het heersend verkeersbeeld, zodat de 5%-grens in dit geval niet houdbaar is, aldus Natuurmonumenten en andere.

97.1.  In het stikstofrapport staat dat de effecten van de verkeerstoename als gevolg van het plan zijn beoordeeld, voor zover dat verkeer kan worden toegerekend aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Uit de memo van Goudappel, als bijlage 8 gevoegd bij het verweerschrift, volgt dat om dit te bepalen is aangesloten bij de Instructie gegevensinvoer door AERIUS Calculator. In het algemeen geldt dat wanneer het verkeer is opgenomen in het heersend verkeersbeeld, de gevolgen niet meer kunnen worden toegerekend aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling. Op basis van de uitgangspunten in de Instructie is de conclusie dat een planbijdrage van minder dan 5% zich niet meer onderscheid van het al aanwezige verkeer. Dat betekent dat het verkeer van en naar het plangebied niet meer te onderscheiden is van het overige verkeer wanneer het de twee grote geregelde kruispunten ten noorden, waar de Amsterdamsestraatweg kruist met de Hilversumsestraatweg en de Lt. Gen. van Heutszlaan, en ten zuiden, waar de Biltseweg kruist met de Koningsweg, bereikt. Na die kruispunten bedraagt het verkeer op elk van de wegen die op die kruispunten aansluiten als gevolg van het plan namelijk minder dan 5%. Het verkeer op wegvakken na die twee kruisingen is dus niet meegenomen in de stikstofberekening.

97.2.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054, geaccepteerd dat de Instructie wordt toegepast bij de doorberekening van het verkeer en de verkeerstromen. In de Instructie staat wanneer het aan- en afvoerende verkeer van en naar een ontwikkeling geacht wordt opgenomen te zijn in het heersende verkeersbeeld. Als algemeen criterium staat in de Instructie dat verkeer niet meer aan de ontwikkeling wordt toegerekend wanneer het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Volgens de Instructie is dit het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt gegenereerd en het reeds op de weg aanwezige verkeer. In de regel wordt het verkeer meegenomen tot het zich verdund heeft tot enkele procenten van het reeds aanwezige verkeer, aldus de Instructie.

97.3.  De raad heeft in het verweerschrift en op de zitting nader toegelicht op welke wijze is vastgesteld vanaf welke punten het verkeer afkomstig van het plan opgaat in het heersend verkeersbeeld. Het plangebied ontsluit op de Amsterdamsestraatweg, een provinciale weg met een behoorlijke capaciteit maar ook met al veel bestaand verkeer. Na enkele honderden meters vanaf het plangebied bereikt het verkeer vanwege het plan dezelfde snelheid als het overige verkeer op de omliggende wegen. Bij de twee grote kruispunten splitst veel verkeer zich af, maar komt er ook weer veel verkeer bij. Dat komt onder meer doordat bij beide kruispunten verschillende provinciale wegen bij elkaar komen. Het verkeer vanwege de planontwikkeling vermengt zich op die manier snel met het overige verkeer. Op de wegvakken na de twee kruispunten bedraagt het verkeer behorend bij de planontwikkeling minder dan 5% van het totale verkeer, namelijk variërend tussen ongeveer de 1% en 4%.

De Afdeling ziet gelet op die toelichting geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet uit heeft mogen gaan van 5% bij het opgaan van het verkeer vanwege het plan in het heersend verkeersbeeld, zodat in zoverre niet meer wegvakken in het stikstofrapport hadden hoeven worden beschouwd. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de Instructie als voorbeeld wordt gegeven dat verkeer, wanneer een ruimtelijke ontwikkeling ontsluit op een provinciale weg, doorgaans sneller zal zijn opgenomen in het heersend verkeersbeeld dan wanneer deze ontsluit op een rustige weg. Dat uit het mobiliteitsonderzoek volgt dat de totale verkeersbijdrage van het plan 7% van het bestaande verkeer betreft en meer wegvakken in dat mobiliteitsonderzoek zijn meegenomen, betekent niet dat het verkeer vanwege het plan op die wegvakken niet is opgenomen in het heersende verkeersbeeld en daarom in het stikstofrapport meegenomen had moeten worden. De beoordeling die in het mobiliteitsonderzoek is gemaakt van de gevolgen van het plan is een andere dan die in het stikstofrapport is gemaakt. Ook dat volgens Natuurmonumenten en andere het aandeel lichte motorvoertuigen op de Amsterdamsestraatweg en Biltseweg hoger is dan 5%, wat daar ook van zij, maakt niet dat daarom meer wegvakken hadden moet worden beschouwd. Daargelaten dat een gedeelte van de Amsterdamsestraatweg en de Biltseweg is meegenomen in de stikstofberekening, moet naar het totale aandeel van het verkeer vanwege het plan op het overige verkeer worden gekeken om te bepalen tot welk punt dat verkeer nog kan worden toegerekend aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling, en niet slechts naar een bepaald gedeelte daarvan.

Natuurmonumenten en andere hebben op de zitting over de verdeling van het verkeer aanvullend toegelicht dat in het stikstofrapport er ten onrechte van is uitgegaan dat het verkeer vanaf het plangebied zich voor 50% in noordelijke en voor 50% in zuidelijke richting begeeft. Volgens Natuurmonumenten en anderen gaat meer verkeer via het noorden, omdat veel verkeer gebruikmaakt van de A1. Zij hebben daarvoor gekeken naar het wegennetwerk en naar (demografische) gegevens uit de omgeving, zoals woonwijken en aantallen inwoners. De raad heeft toegelicht dat voor de verdeling van het verkeer is aangesloten bij het mobiliteitsonderzoek, waarin op basis van het regionale verkeersmodel is bepaald hoe de verkeersgeneratie zich over het wegennetwerk rondom het plangebied verdeelt. Dat model is volgens de raad een actueel verkeersmodel dat inzicht geeft in de verkeersstromen in het gebied in de huidige en toekomstige situatie. Het verkeersmodel berekent een verwachte, toekomstige situatie aan de hand van diverse parameters. Deze parameters omvatten bijvoorbeeld sociaaleconomische gegevens, werkgelegenheidsontwikkeling en infrastructurele projecten. Het verkeersmodel geeft volgens de raad een betrouwbaar beeld van wat de te verwachten verkeersverdeling is. De Afdeling ziet in wat Natuurmonumenten en andere hebben aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet uit heeft mogen gaan van de verkeersverdeling die het verkeersmodel heeft berekend.

97.4.  Over de toename in de verkeersgeneratie als gevolg van evenementen en het opgaan in het heersend verkeersbeeld, overweegt de Afdeling het volgende. Het is op zichzelf juist dat het verkeer voor evenementen, anders dan het ‘reguliere’ verkeer, niet structureel, maar pas bij het plaatsvinden van een evenement aanwezig is. Dat leidt op dat moment tot bepaalde pieken in het verkeer. Uit de Instructie volgt echter, zoals de raad ook in het verweerschrift heeft toegelicht, dat AERIUS Calculator de totale emissie van wegverkeer in een jaar berekent. Voertuigaantallen worden, na invoer in de rekentool, automatisch omgerekend naar het aantal per jaar, waarna de hoeveelheid stikstofdepositie in molen per hectare per jaar worden weergegeven. Natuurmonumenten en andere hebben de juistheid daarvan niet betwist. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad op dit punt aansluiten bij de Instructie en dus uitgaan van 200 verkeersbewegingen per etmaal afkomstig van evenementen.

97.5.  De conclusie is dat het betoog niet slaagt. Maar de Afdeling merkt wel het volgende op. In overweging 44.2 is de Afdeling tot de conclusie gekomen dat de toekomstige reguliere verkeersgeneratie (licht) is onderschat. Als wordt uitgegaan van een juiste, en dus een hogere, verkeersgeneratie, kan dit van invloed zijn op de vraag wanneer het verkeer vanwege het plan is opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Het percentage verkeer vanwege het plan van het bestaande verkeer in de omgeving zal dan immers hoger zijn. Of dit ook daadwerkelijk leidt tot de conclusie dat het verkeer vanwege het plan minder snel in het heersend verkeersbeeld zal zijn opgenomen, is de vraag. De raad kan deze vraag in eventuele vervolgbesluitvorming meenemen.

-samenstelling verkeer

98.     Volgens Natuurmonumenten en andere klopt de samenstelling van het verkeer vanwege het plan niet waarmee in het stikstofrapport de stikstofdepositie is berekend. Het aandeel middelzwaar en zwaar verkeer is groter dan waar rekening mee is gehouden, zodat sprake is van een hogere stikstofemissie. Daarnaast is volgens Natuurmonumenten en andere geen rekening gehouden met autobussen waarvan bezoekers van evenementen gebruik zullen maken.

98.1.  Uit het stikstofrapport blijkt, specifiek uit de tabel in bijlage 2, dat een verdeling is gemaakt in typen verkeer: licht, middelzwaar en zwaar verkeer. De verdeling van de verkeerstypen is gebaseerd op het regionale verkeersmodel waar in het mobiliteitsonderzoek gebruik van is gemaakt. Voor de verkeersgeneratie van het plangebied is de verdeling 95% licht, 3,5% middelzwaar en 1,5% zwaar verkeer. Natuurmonumenten en anderen hebben niet geconcretiseerd waarom deze percentages niet juist zijn. Dat uit verkeerscijfers uit het jaar 2019 van de provincie Utrecht volgens hen blijkt dat op de wegvakken rondom het plangebied sprake is van meer middelzwaar en zwaar verkeer, betekent niet dat de samenstelling van het verkeer vanwege het plan zoals de raad op basis van het regionale verkeersmodel heeft vastgesteld niet juist is. De raad moet immers de gevolgen van de plansituatie en niet van de bestaande situatie beoordelen, waarbij geldt dat verkeersmodellen, op basis waarvan de gevolgen van een plansituatie in beeld worden gebracht, noodzakelijkerwijs uit de aard van de zaak altijd een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeven en dat de validiteit van een model pas wordt aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de validiteit van het regionale verkeersmodel en daarmee aan de verkeerssamenstelling die op basis van dat model is berekend.

De raad heeft verder in het verweerschrift onweersproken toegelicht dat in het stikstofrapport wel degelijk rekening is gehouden met autobussen die bij evenementen naar verwachting zullen worden ingezet. Autobussen vallen in de categorie middelzwaar verkeer en zijn in zoverre niet apart in het stikstofrapport genoemd, maar wel binnen die categorie meegenomen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in het stikstofrapport uit is gegaan van een onjuiste verkeerssamenstelling. Het betoog slaagt niet.

-afrondingen

99.     Natuurmonumenten en andere wijzen erop dat in het stikstofrapport de verkeersbewegingen waarmee is gerekend zijn afgerond. Zo leidt het aantal toekomstige verkeersbewegingen vanwege evenementen niet tot 200 bewegingen per etmaal, maar tot 219, en het aantal bestaande verkeersbewegingen vanwege evenementen leidt niet tot 70, maar tot 66,5 verkeersbewegingen. Niet is uitgesloten dat het afronden van de aantallen effect heeft op de uitkomst van het stikstofrapport.

99.1.  Natuurmonumenten en andere wijzen er terecht op dat in het stikstofrapport een gedeelte van de verkeersbewegingen waarmee is gerekend naar boven of naar beneden is afgerond op hele cijfers. De afrondingsverschillen waar Natuurmonumenten en andere op wijzen leiden tot een verschil van 22 verkeersbewegingen per etmaal, zo staat in het deskundigenverslag. De Afdeling acht het echter, met de raad en de deskundige, aannemelijk dat dit geringe afrondingsverschil geen effect zal hebben op de uitkomst van de berekeningen in het stikstofrapport. Dit betoog slaagt niet.

-overige stikstofbronnen: aggregaten

100.   Natuurmonumenten en andere betogen dat stroomaggregaten, die doorgaans bij evenementen worden ingezet, ten onrechte niet zijn meegenomen in de stikstofberekening. Deze apparaten stoten stikstof uit, zodat de stikstofdepositie als gevolg van het plan is onderschat.

100.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat aggregaten op fossiele brandstof niet standaard worden ingezet bij evenementen en dat in de plaats daarvan elektrische alternatieven beschikbaar zijn. Dat is niet anders dan in de bestaande situatie al het geval is.

100.2. In een onderzoek naar de gevolgen van een bestemmingsplan moet worden uitgegaan van reële en aannemelijke uitgangspunten. De Afdeling ziet in wat Natuurmonumenten en andere hebben aangevoerd geen grond voor de conclusie dat het gebruik van elektrische aggregaten geen reëel en aannemelijk uitgangspunt is, gelet op de toelichting van de raad over de al bestaande gangbare praktijk van het houden van evenementen. Het betoog slaagt niet.

Natuurnetwerk Nederland

101.   Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het NNN. Het beschermingsregime voor het NNN is in de eerste plaats opgenomen in (hoofdstuk 6 van) de IOV. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van het NNN. Volgens de raad is die aantasting echter zoveel mogelijk beperkt en wordt de overblijvende aantasting overeenkomstig artikel 6.3, derde lid, van de IOV tijdig gecompenseerd. Verder wordt die aantasting, in overeenstemming met artikel 6.3, eerste lid, onder b, van de IOV, gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang, zo stelt de raad. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst de raad naar het NNN-rapport, het beheer- en inrichtingsplan en het houtopstandenrapport.

102.   Stichting Borrebos, Natuurmonumenten en andere, stichting Eemvallei, stichting Roofvogels, [appellanten sub 6] en [appellant sub 3] en anderen stellen zich op het standpunt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het NNN die onvoldoende wordt gecompenseerd. Volgens hen leidt het plan uiteindelijk niet tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN. Het plan is daarom volgens hen in strijd met de IOV vastgesteld.

Voordat de Afdeling toekomt aan een inhoudelijke bespreking van die beroepsgronden over het NNN, wordt eerst aanleiding gezien om, naar aanleiding van een door Natuurmonumenten en andere naar voren gebrachte beroepsgrond, de IOV exceptief aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) te toetsen.

Exceptieve toetsing

103.   De IOV is een algemeen verbindend voorschrift waartegen, gelet op artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb, geen beroep kan worden ingesteld. Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.

104.   Natuurmonumenten en andere betogen dat artikel 6.3, eerste lid, onder b, van de IOV in strijd is met het Barro. De IOV biedt met de betreffende bepaling de mogelijkheid om het NNN in vergaande mate aan te tasten en die aantasting pas later, na tien jaar, te compenseren. Dat strookt niet met het beschermingsregime van het NNN uit het Barro, specifiek artikel 2.10.4, eerste lid. Volgens Natuurmonumenten en andere volgt uit dat artikel dat eventuele aantastingen in het NNN zo snel mogelijk moeten worden gecompenseerd. Daarom moet de IOV op dit punt onverbindend worden verklaard.

104.1. Het eerste lid van artikel 2.10.4 van het Barro bepaalt dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over de bescherming van het NNN. Uit dat artikel volgt dat onder voorwaarden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN kunnen worden toegestaan, waaronder de voorwaarde dat de aantasting van het NNN gelijkwaardig moet worden gecompenseerd. De IOV biedt met artikel 6.3 de mogelijkheid om onder voorwaarden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN te realiseren. Met toepassing van het eerste lid, onder b, van dat artikel heeft de raad het plan vastgesteld. Op grond van die bepaling mogen in een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN mogelijk worden gemaakt, voor zover de aantasting wordt gecompenseerd met activiteiten die gezamenlijk binnen 10 jaar resulteren in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN.

De Afdeling stelt vast dat artikel 6.3, eerste lid, onder b van de IOV niet zozeer een termijn stelt aan de compensatie als wel aan het moment waarop de compensatie moet hebben geleid tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde. Op dit punt is de regeling in de IOV anders dan het Barro. Het Barro spreekt immers van gelijkwaardige compensatie, niet van compensatie die resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde. In die zin eist de IOV meer compensatie dan uit het Barro volgt. Ook de IOV regelt in zekere zin dat de aantasting van het NNN gelijkwaardig moet worden gecompenseerd, maar dat is geregeld in het derde lid, onder b, van artikel 6.3. Die bepaling spreekt van een tijdige compensatie van de aantasting. Vervolgens bepaalt artikel 6.6, tweede lid, van de IOV dat die compensatie zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval gegarandeerd binnen drie jaar na de ruimtelijke ontwikkeling is uitgevoerd, gerealiseerd en daarna in stand wordt gehouden. Het Barro stelt geen termijn waarbinnen een eventuele aantasting van het NNN moet zijn gecompenseerd. Ook in de toelichting op het Barro (Stb. 2012, 388) staat daar niets over vermeld. De Afdeling ziet dan ook geen reden om de IOV, voor zover het gaat om de termijn voor "gelijkwaardige" compensatie en de termijn voor meerwaardecompensatie, in strijd met het Barro te achten.

Het betoog slaagt niet.

104.2. Voor zover Natuurmonumenten en andere betogen dat de bepalingen uit de IOV over het NNN, specifiek over de compensatie van een aantasting, in strijd zijn met de Omgevingswet en het daarbij behorende uitvoeringsbesluit Besluit kwaliteit leefomgeving, overweegt de Afdeling het volgende. De Omgevingswet en de daarbij behorende besluiten waren op het moment van het vaststellen van het plan nog niet in werking getreden. Het plan hoeft dus niet aan die regels te voldoen, omdat een besluit moet voldoen aan de relevante regels die gelden op het moment dat dat besluit wordt genomen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om bepalingen van de IOV exceptief aan de Omgevingswet dan wel aan uitvoeringsbesluiten daarvan te toetsen. Alleen al daarom kan het betoog niet slagen.

Aantasting van het NNN

105.   Volgens Natuurmonumenten en andere, stichting Borrebos, stichting Roofvogels, stichting Eemvallei, [appellanten sub 6] en [appellant sub 3] en anderen leidt het plan tot een grotere aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het NNN dan waar de raad vanuit is gegaan. Aan de voorwaarde uit artikel 6.3, derde lid, onder a, van de IOV dat de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt, is niet voldaan. Daarover voeren appellanten aan dat de robuustheid en aaneengeslotenheid van het gebied aanzienlijk zullen afnemen door onder meer de woningbouw in het Alexanderkwartier. Ook zullen de in het gebied benodigde rust en duisternis afnemen door verstoring, met name in en rondom het Alexanderkwartier. Vooral in het plangebied voorkomende soorten zullen daar effecten van ondervinden, zoals de ransuil, sperwer en boomvalk. Ook de effecten van het plan op vleermuizen zijn onderschat. Het plangebied, met name de Paleisvijver, is een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Door de afname van rust en de toename van activiteiten in het gebied zal de verbindingsfunctie van het NNN worden aangetast. Daarnaast gaan als gevolg van het plan oude bosgroeiplaatsen in het NNN verloren . Die oude bosgroeiplaatsen hebben volgens appellanten, anders dan in het NNN-rapport staat, geen beperkte maar juist een hoge natuurwaarde. De aantasting van het NNN als gevolg van het verdwijnen van deze bossen is dan ook ernstig onderschat, aldus appellanten.

105.1. Artikel 6.3 van de IOV regelt dat een bestemmingsplan onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN mogelijk kan maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het NNN. Voor de wezenlijke kenmerken en waarden verwijst artikel 6.3 van de IOV naar bijlage 10 van de IOV. In die bijlage staat dat de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied moeten worden bepaald aan de hand van beschikbare informatie, zo nodig aangevuld met veldonderzoeken. Aan de hand van een viertal aspecten kunnen die wezenlijke kenmerken en waarden worden beschreven: a) bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem, b) de robuustheid en aaneengeslotenheid van het NNN, c) de aanwezigheid van bijzondere soorten en d) de verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen. In bijlage 10 staat dat b) en d) met elkaar overlappen, en ook met de in artikel 6.3 van de IOV genoemde "samenhang" van het NNN.

105.2. In hoofdstuk 5 van het NNN-rapport is ingegaan op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN, alsmede de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het gebied. Daarin staat onder meer dat voor het functioneren van het ecosysteem een aantal omgevingsfactoren relevant is, waaronder duisternis en rust. In het rapport staat dat deze factoren als gevolg van de planontwikkeling zullen afnemen, met name rond het Alexanderkwartier, de Parade en het Paleis. In die gebieden is echter in de bestaande situatie al sprake van verminderde rust en duisternis door bestaande bebouwing en activiteiten ten opzichte van andere delen in het gebied. Op de plekken waar duisternis en rust een grote kwaliteit is, dat is vooral in het Paleisbos, wordt ingezet op behoud en het versterken van die factoren. Over de robuustheid en aaneengeslotenheid staat dat het gebied zich kenmerkt als een robuust onderdeel van het NNN, maar dat vanwege de omringende (provinciale) wegen het gebied wat geïsoleerd is. De wegen zorgen voor een beperking van de aaneengeslotenheid en samenhang van het NNN. Het plangebied heeft op dit moment geen sleutelrol in het verbinden van soorten en ecosystemen, onder andere door de ligging van het gebied aan de rand van het NNN en de omringende wegen. Om te voorkomen dat de voorziene woningbouw in het Alexanderkwartier leidt tot een afname van de samenhang in het gebied, blijven de huidige verbindingen voor soorten bestaan en wordt de bestaande afsluiting van het terrein verbeterd door passeerbare hekken te plaatsen.

In en rondom het plangebied komen daarnaast diverse soorten voor, zo staat in het NNN-rapport, waaronder broed- en roofvogels en verschillende soorten vleermuizen. Naar verwachting hebben de woningbouw in het Alexanderkwartier en de ingrepen in het Anna Amaliaoord en de Paleistuin op korte termijn een ongunstig effect op de aanwezige soorten. Voorkomen wordt dat er structureel nadelige effecten optreden voor die soorten. De ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt zijn zo ingepast dat nestlocaties niet worden aangetast of verstoord en ook worden maatregelen genomen om nadelige effecten op soorten te voorkomen, zoals het creëren van alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen en het afsluiten van de Paleisvijver bij het plaatsvinden van evenementen.

Om de ruimtelijke ontwikkelingen waarin het plan voorziet te kunnen realiseren zal verder een aantal bomen moeten worden gekapt. In het houtopstandenrapport is in beeld gebracht om hoeveel en welke bomen het dan gaat. Uit dat rapport blijkt dat het plangebied voor een groot deel bestaat uit zogenoemde oude bosgroeiplaatsen. Uit de toelichting op hoofdstuk 6 van de IOV en uit het NNN-rapport volgt dat oude bosgroeiplaatsen boslocaties zijn die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staan aangegeven en tot op heden onafgebroken een boslocatie zijn gebleven. Het gaat om bossen die zo’n 150 jaar oud zijn. Uit het houtopstandenrapport volgt dat naar verwachting 0,82 ha aan oude bosgroeiplaatsen verloren gaat. Dat is concreet het gevolg van de geplande woningbouw in het Alexanderkwartier en de ontsluiting naar dat terrein en naar het paleis. De voorziene nieuwe bebouwing en verhardingen zijn zo ingepast, dat zo min mogelijk bossen en oude bosgroeiplaatsen verloren gaan.

105.3. De gevolgen van het plan op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN waar appellanten op wijzen, zijn beschouwd in het NNN-rapport. Uit het voorgaande volgt dat in het NNN-rapport is erkend dat het plan leidt tot een aantasting van het NNN waar het plangebied in ligt. Zo staat in het NNN-rapport dat de rust en duisternis afnemen in het plangebied, met name rondom het Alexanderkwartier, het Paleis en de Parade. Maar in het rapport staat ook dat de aantasting hoofdzakelijk plaatsvindt op locaties waar de waarden binnen het NNN beperkt zijn, zoals op de al bebouwde terreinen in het Alexanderkwartier en de Parade en rondom het paleis. Het gaat dus om terreinen waar al verharding en bebouwing aanwezig zijn en waar ook activiteiten, onder meer in de vorm van wonen, maatschappelijke diensten en evenementen, legaal plaatsvinden. Bovendien gaat het om een gebied dat omringd wordt door provinciale wegen die op zichzelf al een beperking vormen voor de aaneengeslotenheid en samenhang van het NNN. Hoewel de woningbouw in het Alexanderkwartier zoveel mogelijk is voorzien op de plaats van de al bestaande bebouwing en verharding, kan vanwege het benodigde woningbouwprogramma om de kosten van de herontwikkeling te dekken niet worden voorkomen dat een gedeelte van de oude bosgroeiplaatsen moet wijken voor de woningbouw. Het gaat dan echter om bos met een matige kwaliteit waarin geen bijzondere natuurwaarden zijn aangetroffen, zo staat in het NNN-rapport en het houtopstandenrapport. Uit het houtopstandenrapport blijkt verder dat het gaat om een zeer beperkt gedeelte van de bestaande oude bosgroeiplaatsen in en rondom het plangebied. De Afdeling ziet daarom, en gelet op wat in het NNN-rapport staat, in wat appellanten naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten dat in het rapport aspecten van het plan die leiden tot een aantasting van het NNN zijn onderschat dan wel dat de aantasting van het NNN niet zoveel mogelijk beperkt is.

Het betoog slaagt niet.

Compensatie van de aantasting

106.   Artikel 6.3, derde lid, onder b, van de IOV bepaalt dat aantasting van het NNN alleen mogelijk is als de aantasting tijdig wordt gecompenseerd. In artikel 6.5 van de IOV zijn eisen opgenomen waaraan de compensatie moet voldoen.

-oppervlaktecompensatie

107.   Natuurmonumenten en andere betogen dat de oppervlaktecompensatie niet juist is berekend. Het oppervlakteverlies binnen het scoutingterrein en de paleistuin zoals vastgesteld in het NNN-rapport correspondeert niet met de aantallen daarvan zoals opgenomen in de compensatieopgave in bijlage 2 bij dat rapport.

107.1. De Afdeling stelt vast dat in het NNN-rapport per deelgebied binnen het plangebied is bezien of en hoeveel oppervlakte NNN verloren gaat. Dat is gedaan door de toename in bebouwing en verharding waarin het plan voorziet af te zetten tegen de bestaande legale bebouwing en verharding. De bestaande legale bebouwing en verhardingen vallen immers niet onder de oppervlakte van het NNN als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, van de IOV, zo volgt uit het tweede lid van dat artikel. In het NNN-rapport staat in hoofdstuk 6 dat binnen het scoutingterrein de oppervlakteaantasting door extra bebouwing 135 m2 is en dat het in de paleistuin gaat om een aantasting van 946 m2. In bijlage 2 gevoegd bij het rapport is vervolgens aan de hand van de formule uit bijlage 11 van de IOV de te realiseren oppervlaktecompensatie berekend. De omvang van het oppervlakteverlies voor het scoutingterrein en de paleistuin zoals in het rapport is vastgesteld, correspondeert met de omvang die in de compensatieopgave staat. Het betoog mist, gelet hierop, feitelijke grondslag en kan om die reden niet slagen

-voldoende gecompenseerd?

108.   Natuurmonumenten en andere en stichting Borrebos wijzen erop dat in de compensatie slechts het verlies aan oppervlakte NNN is meegenomen. Maar de aantasting van het NNN bestaat uit meer dan alleen oppervlakteverlies in de vorm van toename in bebouwing of verharding. Zo leiden ook de in de Paleistuin voorziene paviljoens en de toename in verstoring en afname van rust met name rondom het Alexanderkwartier, het paleis en de Parade tot een aantasting van het NNN. Dat had ook in de compensatieopgave moeten worden meegenomen. Zij verwijzen daarvoor naar het deskundigenverslag. Nu dat niet is gebeurd, wordt de aantasting van het NNN onvoldoende gecompenseerd, aldus appellanten.

108.1. Een gedeelte van de gronden van het plangebied heeft de gebiedsaanduiding "overige zone - paviljoens". Het gaat dan om de gronden rondom het paleis, de Paleistuin en het Emmapark. Artikel 16.2 van de planregels bepaalt dat op de gronden met de betreffende aanduiding paviljoens zijn toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan paviljoens niet meer dan 400 m2 mag bedragen. Uit artikel 1.30 van de planregels volgt dat onder "paviljoen" een tijdelijk bouwwerk ten behoeve van expositie en/of educatie moet worden verstaan. De paviljoens zijn niet meegenomen in de compensatieopgave, zo blijkt uit het NNN-rapport. De raad heeft op de zitting benadrukt dat het gaat om tijdelijke bouwwerken of installaties, dat in zoverre geen oppervlakte aan NNN verloren gaat en dat daarom de paviljoens niet zijn meegenomen in de compensatieopgave. Dat het gaat om tijdelijke bouwwerken, doet er echter niet aan af dat de bebouwing in het NNN als gevolg van de gebiedsaanduiding en de betreffende planbepalingen met 400 m2 kan toenemen. In de planregels is bovendien niet geregeld, zoals ook in het deskundigenverslag is opgemerkt, wat moet worden verstaan onder "tijdelijk". Dat betekent dat de paviljoens voor een onbepaalde periode aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het standpunt van de raad dat de paviljoens niet leiden tot een aantasting van het NNN en daarvoor geen compensatie is benodigd, niet op een toereikende motivering steunt.

In het NNN-rapport staat verder over de wezenlijke waarden en kenmerken van het plangebied dat rust als omgevingsfactor relevant is voor het functioneren van het ecosysteem. In het rapport is erkend dat de planontwikkeling zal leiden tot een afname van rust in het gebied, specifiek rond het Alexanderkwartier, het paleis en de Parade. In het NNN-rapport is echter alleen per deelgebied in het plangebied aangegeven welke meerwaardemaatregelen worden genomen om de oppervlaktecompensatie als gevolg van een toename van bebouwing te realiseren. In dat rapport is niet, zoals in het deskundigenverslag ook is opgemerkt, bezien of en hoe andere aantastingsaspecten dan oppervlakte, zoals de afname van rust, moeten worden gecompenseerd. Uit de IOV blijkt echter niet dat slechts het verlies aan oppervlakte van het NNN moet worden gecompenseerd dan wel dat de aantasting van het NNN alleen moet worden gecompenseerd in oppervlakte. Artikel 6.3, eerste lid, van de IOV noemt naast oppervlakte namelijk ook de wezenlijke kenmerken en waarden en de kwaliteit en samenhang van het NNN. Verder bepaalt artikel 6.5, eerste lid, van de IOV dat compensatie zodanig plaatsvindt dat deze de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het NNN versterkt en volgt uit het zesde lid van dat artikel dat aan de compensatie een compensatieplan ten grondslag ligt waarin niet alleen de benodigde compensatieoppervlakte wordt beschreven, maar ook maatregelen die worden uitgevoerd ter compensatie van de aantasting. Naar het oordeel van de Afdeling moet daarom, anders dan waar de raad kennelijk van uit is gegaan, niet alleen de aantasting van de oppervlakte van het NNN, maar ook de aantasting van andere kwaliteiten van het NNN, zoals in dit geval de afname van rust in het gebied, mee worden genomen bij de compensatieopgave. Nu dat aspect niet is meegenomen bij het bepalen van de benodigde compensatie, is het plan op dit punt niet in overeenstemming met de IOV vastgesteld.

Het betoog slaagt.

-locatie van de oppervlaktecompensatie

109.   [appellant sub 3] en anderen betogen dat de plaats waar de oppervlaktecompensatie is voorzien in strijd is met de eisen die de IOV daaraan stelt. Het uitgangspunt is dat compensatie plaatsvindt op gronden buiten het NNN, terwijl de compensatie is gepland op gronden die tot het NNN behoren.

Artikel 6.5, derde lid, van de IOV bepaalt waar compensatie van het verlies in oppervlakte plaatsvindt wanneer, zoals in dit geval aan de orde, toepassing is gegeven aan artikel 6.3, eerste lid, onder b, van de IOV. Die bepaling geeft drie soorten locaties waar de compensatie mag plaatsvinden, waaronder dat de compensatie plaatsvindt buiten het NNN en in directe aansluiting daarop.

De compensatie van het verlies in oppervlakte is voorzien op de gronden aan de overzijde van het landgoed, de zogenoemde kwekerij. Die gronden grenzen aan de Parade. Uit Natuurkaart 1 behorend bij de IOV blijkt dat de gronden waarop de compensatie is voorzien, anders dan [appellant sub 3] en anderen stellen, geen onderdeel zijn van het NNN. De gronden grenzen daar echter wel direct aan. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de plaats waar de oppervlaktecompensatie is voorzien in strijd is met de IOV.

Het betoog slaagt niet.

Meerwaarde van de compensatie

110.   Natuurmonumenten en andere, stichting Borrebos, stichting Roofvogels, [appellant sub 3] en anderen, [appellanten sub 6] en stichting Eemvallei betogen dat de compensatie van de aantasting in strijd met artikel 6.3, eerste lid, onder b, van de IOV niet leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang. De maatregelen die zijn voorgesteld hebben volgens appellanten geen meerwaarde voor het NNN. In de kern komt hun kritiek erop neer dat de meeste voorgestelde maatregelen slechts reguliere onderhoudsmaatregelen zijn die erop gericht zijn om het achterstallig onderhoud van het gebied van de afgelopen jaren te herstellen. Ook al zouden de maatregelen van meerwaarde kunnen zijn voor het gebied, dan nog blijkt uit de rapporten die de raad ten grondslag heeft gelegd aan het plan volgens hen niet of en op welke wijze de maatregelen zorgen voor een meerwaarde voor het NNN.

110.1. Artikel 6.3, eerste lid, onder b, van de IOV stelt als voorwaarde voor het vaststellen van een bestemmingsplan, dat leidt tot een aantasting van het NNN, dat het plan binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang. Uit de toelichting op deze bepaling blijkt dat het moet gaan om een verbetering en versterking van de waarden van het NNN, waarbij de aantasting ruim wordt gecompenseerd. Dat betekent voor compensatie van natuurtypen dat er sprake is van een plus bovenop de in bijlage 11 van de IOV genoemde toeslagen. Onder compensatie wordt zowel nieuwe natuur als overige natuurmaatregelen verstaan, zo volgt uit de toelichting op de IOV.

110.2. De Afdeling stelt vast dat in de hoofdstukken 4 en 5 van het NNN-rapport een beschrijving is gegeven van de huidige staat van het gebied. Daarbij is aandacht besteed aan de bestaande ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied, de in het gebied voorkomende natuurtypen en de bestaande kenmerken en waarden van het gebied. Vervolgens zijn ook in hoofdstuk 5 natuurmaatregelen. De bedoeling is dat die maatregelen de aantasting van het NNN compenseren en de natuurwaarden in het gebied versterken en vergroten. In het beheer- en inrichtingsplan zijn die maatregelen verder uitgewerkt. Hoewel de Afdeling ziet dat in de betreffende rapporten natuurmaatregelen zijn voorgesteld om de aantasting van het NNN te compenseren en om meerwaarde voor het gebied te creëren, kan naar het oordeel van de Afdeling op grond van die rapporten niet de conclusie worden getrokken dat het plan met de natuurmaatregelen uiteindelijk, binnen 10 jaar, leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN. Niet inzichtelijk is hoe en in hoeverre de voorgestelde natuurmaatregelen op zichzelf en in samenhang bezien een meerwaarde opleveren voor het NNN voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang, in het licht van de met het plan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen die het NNN aantasten. De Afdeling merkt daarbij op dat niet is vereist dat voor elke kwaliteit van het NNN een meerwaarde optreedt, maar wel moet - om een meerwaarde te kunnen vaststellen - duidelijk zijn dat per saldo de compensatie tot een voor het NNN positief resultaat leidt. In het beheer- en inrichtingsplan zijn weliswaar twee verschillende totaaloverzichten van de voorgestelde natuurmaatregelen opgenomen, maar daaruit volgt niet voor welke kwaliteiten van het NNN de verschillende maatregelen tot een meerwaarde kunnen leiden en wat onderaan de streep de meerwaarde is van die maatregelen voor het NNN. Bovendien zijn de mogelijke positieve gevolgen van die natuurmaatregelen niet in relatie gebracht met de negatieve gevolgen van de aantasting van het NNN. De conclusie is daarom dat de raad er niet in is geslaagd afdoende te motiveren dat het plan, met de voorgestelde maatregelen, binnen 10 jaar leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN.

Het betoog slaagt.

Borging compensatie

111.   De IOV bepaalt dat de compensatie die plaatsvindt vanwege de aantasting van het NNN moet worden geborgd. Artikel 6.6 van de IOV bepaalt daarover het volgende:

"1. De realisatie van de compensatie, de ontwikkeling, de instandhouding en het beheer zijn verzekerd op het moment van vaststelling van het besluit waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt.

2. De realisatie van de compensatie wordt in het bestemmingsplan zeker gesteld door middel van een voorwaardelijke verplichting waarin de aard en omvang van de compensatie is vastgesteld en waarin is bepaald dat de uitvoering van benodigde compensatie zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval gegarandeerd binnen drie jaar na de ruimtelijke ontwikkeling, is uitgevoerd, gerealiseerd en daarna in stand wordt gehouden."

In de toelichting op dat artikel staat daarover onder meer: "[…] De realisatie van de compensatie, de ontwikkeling, de instandhouding en het beheer van de compensatie moeten verzekerd zijn op het moment van vaststelling van het besluit waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Deze borging vindt plaats door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan. […] Verder moet de ruimtelijke bescherming van de compensatielocatie worden geregeld binnen het bestemmingsplan. Dit gebeurt door het toekennen van de bestemming natuur."

112.   Om de oppervlaktecompensatie in het plan te borgen, is aan de gronden van de kwekerij de bestemming "Natuur" toegekend. De uitvoer van de natuurmaatregelen om de aantasting te compenseren en/of meerwaarde te creëren, heeft de raad zeker willen stellen door in het plan voorwaardelijke verplichtingen op te nemen. Die voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen voor de bestemmingen "Gemengd", "Maatschappelijk - Scouting" en "Wonen". Het gaat om de volgende voorwaardelijke verplichtingen.

Artikel 3.4.2 van de planregels luidt:

"a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de eerste omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bestemmingsvlak zoals bedoeld in 3.1, moeten de maatregelen zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 5 Natuurmaatregelen Paleis en Parade;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het gebruik gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 3.4.2 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland."

Artikel 4.4.1 van de planregels luidt:

"a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het scoutinggebouw zoals bedoeld in 4.1 dienen de maatregelen te zijn uitgevoerd en in stand gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 6 Natuurmaatregelen Scouting;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het gebruik gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 4.4.1 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland."

Artikel 8.4.3 van de planregels luidt:

"a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen van de woningen zoals bedoeld in 8.1 onder e, moeten de maatregelen zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 7 Natuurmaatregelen Alexanderkwartier;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het wonen gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 8.4.3 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland."

-inrichting natuur oppervlaktecompensatie

113.   Stichting Borrebos betoogt dat in het plan onvoldoende is verzekerd dat de natuurcompensatie die is voorzien op de gronden van de kwekerij ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Artikelen 3.4.2, 4.4.1 en 8.4.3 van de planregels spreken van "maatregelen". Daarmee wordt volgens haar alleen gedoeld op de maatregelen die in bijlages 5, 6 en 7 onder het kopje "Maatregelen voor meerwaarde" staan, en niet op "Opgave oppervlakte NNN compensatie". Onder dat laatste kopje staat wat de te realiseren oppervlaktecompensatie bedraagt, maar daarmee is in de betreffende artikelen ten onrechte geen koppeling gemaakt, aldus stichting Borrebos.

113.1. In de artikelen van de planregels waarin de voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen, wordt verwezen naar "de maatregelen" zoals opgenomen in bijlage 5, 6 of 7 van de planregels. Boven elke bijlage staat de titel "Natuurmaatregelen [betreffende bestemming]". Onder die titel staat een kopje met "Maatregelen voor meerwaarde", waaronder vervolgens die maatregelen zijn opgesomd, en daarna staat een kopje met "Opgave oppervlakte NNN compensatie". De Afdeling volgt stichting Borrebos niet in haar stelling dat met "de maatregelen" in artikelen 3.4.2, 4.4.1 en 8.4.3 van de planregels slechts de maatregelen voor meerwaarde uit de bijlages wordt bedoeld, en niet ook de maatregelen voor oppervlaktecompensatie. Als overkoepelende titel boven de bijlages staat immers "Natuurmaatregelen", waaronder ook de maatregelen onder het kopje "Opgave oppervlakte NNN compensatie" vallen. In zoverre bestaat geen grond voor het oordeel dat de maatregelen voor oppervlaktecompensatie met de in de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichtingen onvoldoende zijn geborgd.

Het betoog slaagt niet.

-oppervlaktecompensatie boskeet

114.   Volgens Natuurmonumenten en andere borgt het plan onvoldoende dat de benodigde oppervlaktecompensatie ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Natuurmonumenten en andere wijzen erop dat in het NNN-rapport wel is vastgesteld dat de uitbreiding van de boskeet in het Paleisbos leidt tot een aantasting van het NNN en daarom een natuurcompensatie van 176 m2 benodigd is, maar dat deze compensatie niet is geborgd in het plan. Die aantasting doet zich namelijk voor op gronden met de bestemming "Natuur", maar er is geen voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan die bestemming. Dit had wel gemoeten, aldus Natuurmonumenten en andere.

114.1. De gronden waar het plan betrekking op heeft hebben voor een groot deel de bestemming "Natuur". Het Paleisbos ligt (grotendeels) in die bestemming. Op die gronden is een bouwvlak aanwezig met de functieaanduiding "opslag". In het NNN-rapport staat dat als gevolg van dat bouwvlak, de bebouwde oppervlakte in het NNN toeneemt met 160 m2. Dat leidt tot een benodigde oppervlaktecompensatie van 176 m2.

De raad stelt zich op het standpunt dat het plan met de daarin opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voldoende borgt dat ook deze oppervlaktecompensatie plaatsvindt. In de bijlagen waar de onder 112 genoemde artikelen van de planregels naar verwijzen, is onder meer een inrichtingsschets met een tabel opgenomen van de oppervlaktecompensatie op de gronden van de kwekerij. De totale benodigde oppervlaktecompensatie als gevolg van het plan, dus inclusief de boskeet, bedraagt 12.887 m2. De getallen van de te realiseren oppervlaktecompensatie zoals opgenomen in de tabel bedragen samen 13.435 m2. Daarom is volgens de raad voldoende geborgd dat de oppervlaktecompensatie voor de boskeet plaatsvindt.

114.2. De Afdeling volgt de raad niet in zijn standpunt dat de op grond van de IOV benodigde oppervlaktecompensatie voor de uitbreiding van de boskeet in de planregels voldoende is geborgd. De uitbreiding van de boskeet is voorzien op gronden met de bestemming "Natuur". Zonder een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de bouwmogelijkheden die binnen die bestemming worden geboden, kan het bebouwde oppervlakte ter plaatse, specifiek door de uitbreiding van de boskeet, toenemen zonder dat is geborgd dat de aantasting van het NNN als gevolg daarvan wordt gecompenseerd. Natuurmonumenten en andere betogen dan ook terecht dat in het plan een toereikende voorwaardelijke verplichting ontbreekt die verzekert dat de voor de boskeet benodigde oppervlaktecompensatie wordt gerealiseerd, zoals artikel 6.6 van de IOV voorschrijft.

Het betoog slaagt.

-compensatie voor bestemming "Gemengd"

115.   Stichting Eemvallei en Natuurmonumenten en andere betogen dat met de voorwaardelijke verplichtingen niet is zeker gesteld dat de aantasting van het NNN, anders dan door het bouwen en het gebruiken van nieuwe bouwwerken, wordt gecompenseerd. Het gaat hen dan specifiek om het gebruik van de gronden bij het Paleis en de Parade voor evenementen en paleisbezoekers. De voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.2 van de planregels koppelt het uitvoeren van de maatregelen aan het "onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen", maar dat is volgens stichting Eemvallei en Natuurmonumenten en andere te beperkt.

115.1. In het NNN-rapport staat, zoals ook onder 108.1 is geconstateerd, dat als gevolg van de planontwikkeling sprake is van een afname van rust in het gebied, onder meer rondom het Paleis en de Parade. Het plan maakt op die gronden niet alleen een auditorium en de bouw van een hotel mogelijk, maar ook het houden van evenementen en het organiseren van exposities, bijeenkomsten en vergaderingen. Die evenementen en bijeenkomsten kunnen ook plaatsvinden zonder dat een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend. Of de afname van rust in het gebied ook komt door het houden van evenementen en andere bijeenkomsten in het Paleis en bij de Parade wordt niet duidelijk uit het NNN-rapport, maar dat acht de Afdeling niet uitgesloten. Deze activiteiten kunnen dus leiden tot een aantasting van het NNN, zonder dat voor die aantasting is zeker gesteld dat maatregelen worden genomen. Gelet op artikel 6.6 van de IOV en de toelichting daarop, had dat naar het oordeel van de Afdeling wel in het plan moeten worden geregeld.

Het betoog slaagt.

-natuurmaatregelen onvoldoende geborgd

116.   Stichting Eemvallei en Natuurmonumenten en andere betogen dat in het plan niet is geborgd dat alle in het beheer- en inrichtingsplan voorgestelde natuurmaatregelen worden uitgevoerd. Die maatregelen zijn namelijk niet als zodanig opgenomen in bijlage 5, 6 en 7 bij de planregels. Daarom is niet geborgd dat de compensatie daadwerkelijk plaatsvindt.

116.1. In bijlage 5, 6 en 7 bij de planregels, waar artikelen 3.4.2, 4.4.1 en 8.4.3 van de planregels naar verwijzen voor de te realiseren natuurmaatregelen, zijn verschillende maatregelen opgenomen. Die maatregelen komen overeen met de in het NNN-rapport genoemde maatregelen. In het beheer- en inrichtingsplan zijn de in het NNN-rapport voorgestelde maatregelen verder uitgewerkt en gespecificeerd. In zoverre zijn de in het beheer- en inrichtingsplan genoemde maatregelen specifieker, maar dat betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat deze niet zijn geborgd in het plan. Daargelaten dat stichting Eemvallei en Natuurmonumenten en andere niet hebben geconcretiseerd welke maatregelen zij in de betreffende bijlages missen, is het de Afdeling niet gebleken dat natuurmaatregelen waarvan in het NNN-rapport is geconstateerd dat ze nodig zijn, hoewel wellicht algemener geformuleerd dan in het beheer- en inrichtingsplan, in de bijlages ontbreken. Bovendien verwijzen bijlage 5, 6 en 7 voor de te nemen natuurmaatregelen ook naar het beheer- en inrichtingsplan. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de benodigde natuurmaatregelen in het plan onvoldoende zijn geborgd.

Het betoog slaagt niet.

Stikstof in het NNN

117.   Natuurmonumenten en andere betogen dat het plan leidt tot een aantasting van het NNN door de toename van de stikstofdepositie. In het plangebied komen onder meer de natuurdoeltypen "N16.03 (Droogbos met productie)", "N15.02 (dennen-, eiken- en beukenbos)" en "N17.03 (Park- en stinzenbos)" voor. Volgens Natuurmonumenten en andere zijn deze natuurdoeltypen vergelijkbaar met de habitattypen "H9190 (Oude eikenbossen)" en "H9160 (Eiken-haagbeukenbossen)". De kritische depositiewaarde (hierna: kdw) voor deze habitattypen bedraagt volgens Natuurmonumenten en andere minder dan 1.400 mol/ha/jaar. De bestaande achtergronddepositie in het plangebied is 1.456 mol/ha/jaar. Door de verkeersaantrekkende werking van het plan zal de stikstofdepositie op de al overbelaste natuur nog hoger worden, aldus Natuurmonumenten en andere.

117.1. De Afdeling overweegt dat de bescherming van het NNN is geregeld in de IOV. Gelet op de redactie van artikel 6.3, eerste lid, bezien in samenhang met bijlage 10 (Wezenlijke kenmerken en waarden), van de IOV moet de raad bij het vaststellen van het plan beoordelen of de stikstofemissie die wordt veroorzaakt door de herontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2327. De wegen waar het grootste deel van de stikstofemissie plaatsvindt zijn weliswaar zelf geen NNN, maar de toename van het verkeer en dus deze stikstofemissie is een direct gevolg van een ontwikkeling binnen het NNN. De beoordeling die de raad moet verrichten op grond van de IOV behoeft echter niet op dezelfde wijze te worden uitgevoerd als de beoordeling die op grond van de Wnb moet worden verricht bij een (dreigende) aantasting van Natura 2000-gebieden. Het is niet voorgeschreven - en in beginsel ook niet mogelijk - om voor het beoordelen van de gevolgen van de stikstofdepositie voor het NNN gebruik te maken van de AERIUS-rekentool. De Afdeling overweegt verder dat de uitgangspunten die gelden voor het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet noodzakelijkerwijs gelden bij de toets van artikel 6.3 van de IOV, die hier aan de orde is. Zo bestaat geen aanleiding om bij de hier te verrichten beoordeling dezelfde betekenis toe te kennen aan de overschrijding van de kdw van de in het NNN voorkomende natuurdoeltypen als aan de overschrijding van de kdw bij habitattypen in een Natura 2000-gebied.

117.2. De raad heeft in reactie op het betoog van Natuurmonumenten en andere opdracht gegeven aan Koolstra Advies om de gevolgen van de herontwikkeling voor de stikstofdepositie op het NNN nader te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Bestemmingsplan Landgoed Paleis Soestdijk Beoordeling stikstofdepositie op NNN (hierna: rapport Stikstofdepositie NNN)". In dit rapport zijn berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie op beheertypen die voorkomen in de omgeving van het plangebied. Voor deze beheertypen zijn kritische depositiewaarden (hierna: kdw) afgeleid uit de literatuur. De gemaakte berekening heeft uitgewezen dat op vier rekenpunten, die handmatig in het programma zijn aangebracht, voor drie verschillende beheertypen, sprake is van overschrijding van de kdw. Vervolgens is voor de drie beheertypen beoordeeld of de planbijdrage kan leiden tot nadelige gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Geconcludeerd wordt dat dit niet is, omdat - verkort weergegeven - de toename van de depositie zeer gering is, verwaarloosbaar zelfs, in verhouding tot de al bestaande depositie.

117.3. De raad heeft voor het beoordelen van stikstofdepositie op het NNN (grotendeels) aangesloten bij de systematiek voor het beoordelen van de stikstofdepositie van plannen op Natura 2000-gebieden, in het bijzonder ook wat betreft het vaststellen van de "referentiesituatie". In de IOV zelf is niets vermeld over de wijze van beoordeling. De Afdeling is van oordeel dat de methodiek die is toegepast in het rapport Stikstofdepositie NNN weliswaar niet toegepast hoefde te worden (zie hiervoor onder 115.2), maar wel geschikt is om de gevolgen van de stikstofdepositie voor het NNN te beoordelen. Hiervoor is echter al geoordeeld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen door het plan onderschat is, en dat de "reguliere verkeersintensiteit" in de bestaande situatie op een onjuiste wijze is bepaald. Dit maakt dat ook de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het rapport Stikstofdepositie NNN in zoverre onjuist zijn. Gelet daarop kan door de Afdeling niet worden vastgesteld of dit rapport de conclusie kan dragen dat het plan niet leidt tot nadelige gevolgen voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

Soortenbescherming

Inleiding

118.   Stichting Borrebos, Natuurmonumenten en andere, stichting Eemvallei, stichting Roofvogels, [appellant sub 3] en anderen en [appellanten sub 6] betogen dat de bepalingen uit de Wnb over soortenbescherming in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.

119.   De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

120.   In opdracht van de ontwikkelaar heeft Eelerwoude onderzoek gedaan naar de in het plangebied voorkomende beschermde soorten en de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling daarop. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het "Soortgericht onderzoek beschermde soorten Herontwikkeling Paleis Soestdijk" van 21 december 2021 van Eelerwoude (hierna: soortenrapport). Dat rapport is als bijlage 8 gevoegd bij de plantoelichting. In het soortenrapport is gebruikgemaakt van gegevens van eerder in het plangebied uitgevoerde onderzoeken door Arcadis, Aveco de Bondt, Laneco en Van den Bijtel. Twee van de rapporten van die onderzoeken, "Natuuronderzoek Paleis Soestdijk" van 9 december 2019 van Aveco de Bondt en "Ecologisch veldonderzoek Paleis Soestdijk te Baarn" van 29 juli 2021 van Laneco, zijn als bijlages gevoegd bij het soortenrapport.

In het soortenrapport is geconcludeerd dat het plan grotendeels op een manier kan worden uitgevoerd zonder overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb. Voor een aantal soorten kan echter niet worden uitgesloten dat verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden. Het gaat om de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, das, hazelworm en ringslang. Voor die soorten moet daarom een ontheffing worden aangevraagd. Naar verwachting kan een ontheffing voor die soorten worden verkregen. De raad heeft zich daarom op grond van het soortenrapport op het standpunt gesteld dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Volgorde van bespreking

121.   De Afdeling zal in de overwegingen die volgen bespreken wat appellanten naar voren hebben gebracht in het kader van soortenbescherming. Zij zal echter eerst ingaan op de relativiteit in het kader van de beroepen van [appellant sub 3] en anderen en [appellanten sub 6]. Daarna zullen de beroepsgronden over de effecten van de reguliere gevolgen van het plan op beschermde soorten en ten slotte de effecten van evenementen op beschermde soorten inhoudelijk worden besproken.

Relativiteit

122.   Zoals volgt uit wat hiervoor onder 16 is overwogen, brengt artikel 8:69a van de Awb met zich dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

122.1. Onder verwijzing naar haar overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, overweegt de Afdeling als volgt.

Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb, die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Niet in alle gevallen hoeft echter op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied of de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project wordt uitgevoerd. In een geval waarin een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling op gronden waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken appellant tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 m bedraagt, dan zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van appellant houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende beschermde diersoorten.

122.2. [appellant sub 3] en anderen wonen ten noorden en ten oosten van het plangebied, aan de Torenlaan in Baarn en de Stadhouderslaan en Praamgracht in Soest, op afstanden die variëren van ongeveer 480 m tot 600 m tot het plangebied. [appellanten sub 6] wonen aan de Stadhouderslaan in Soest. De afstand tussen hun woning en het plangebied is ongeveer 600 m.

De kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant sub 3] en anderen en van [appellanten sub 6] houdt, gelet op deze afstanden, onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hen in en in de directe omgeving van het plangebied levende soorten. De afstanden tot het plangebied zijn te groot om verwevenheid aan te nemen. Weliswaar geven [appellanten sub 6] in hun beroepschrift aan een aantal van die beschermde soorten ook regelmatig in hun achtertuin waar te nemen, maar voor de vraag of zij zich in dit geval kunnen beroepen op normen uit de Wnb is in de eerste plaats de afstand van hun directe woon- en leefomgeving tot de locatie waar de gestelde overtreding van de Wnb plaatsvindt, dat is in en rondom het plangebied, relevant.

[appellant sub 3] en anderen en [appellanten sub 6] kunnen zich dus niet beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb. Een appellant die zich niet kan beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb, kan zich ook niet beroepen op die normen in het kader van het betoog dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat dat leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb en de noodzakelijke ontheffing krachtens de Wnb niet kan worden verleend. Dit betekent dat ook al zouden de door [appellant sub 3] en anderen en [appellanten sub 6] in dit kader naar voren gebrachte beroepsgronden terecht zijn voorgedragen, dat niet kan leiden tot een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan. De Afdeling zal hun beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Uitgangspunten soortenrapport

123.   Een aantal appellanten heeft algemene kritiek geuit op de totstandkoming van het soortenrapport. De Afdeling zal die kritiek hieronder bespreken. Het gaat dan achtereenvolgens om het verschil tussen de onderzoeksbureaus die bij de voorbereiding van het plan betrokken zijn, de deskundigheid van de ecologen van Eelerwoude, de actualiteit van het soortenonderzoek en de afbakening van het onderzoeksgebied. Voor zover de geuite kritiek inhoudelijk van aard is, zal de Afdeling die kritiek meenemen bij de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden over de soorten.

-verschil onderzoeksbureaus

124.   Stichting Eemvallei wijst erop dat aan het voorontwerpplan een rapport van Arcadis over soortenbescherming ten grondslag ligt. In het rapport van Arcadis zijn de gevolgen van het plan voor beschermde soorten kritischer beoordeeld dan in het rapport van Eelerwoude, terwijl niet inzichtelijk is waar dat verschil in zit. Ook is niet duidelijk waarom in plaats van Arcadis Eelerwoude is ingeschakeld om vervolgonderzoek te doen. De raad heeft zich daarom niet slechts mogen baseren op het soortenrapport van Eelerwoude, maar had ook het rapport van Arcadis moeten betrekken bij de vaststelling van het plan.

124.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat aan het voorontwerpplan een rapport van Arcadis ten grondslag ligt. In dat rapport is volgens de raad aangekondigd dat een vervolgonderzoek zal plaatsvinden. Voor dat onderzoek is Eelerwoude ingeschakeld. Het onderzoek van Eelerwoude, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het soortenrapport, is aan het plan ten grondslag gelegd.

124.2. De Afdeling overweegt dat het in de eerste plaats aan de opdrachtgever is om te kiezen welk onderzoeksbureau hij inschakelt om onderzoek te doen naar de in en rondom het plangebied voorkomende beschermde soorten. Dat in de fase van vaststelling van het plan een ander onderzoeksbureau is ingeschakeld dan in de fase van het voorontwerp betekent niet dat daarom dat rapport onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De Afdeling ziet verder niet dat de resultaten van de onderzoeken van Eelerwoude en Arcadis zodanig verschillen, dat daarom moet worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het soortenrapport. Daarbij is ook relevant dat de raad heeft toegelicht dat het ontwerpplan is aangepast, zodat Arcadis van een andere ruimtelijke invulling is uitgegaan dan Eelerwoude, en dat Eelerwoude, anders dan Arcadis, ook gebruik gemaakt heeft van andere, recentere onderzoeksgegevens van Aveco de Bondt en Laneco.

Overigens volgt uit het soortenrapport dat het rapport van Arcadis als vertrekpunt is gebruikt voor het onderzoek, zodat in zoverre het rapport van Arcadis is betrokken in het soortenrapport.

Het betoog slaagt niet.

-deskundigheid ecologen

125.   Volgens stichting Roofvogels kan voor wat betreft de (roof)vogels niet uit worden gegaan van de bevindingen uit het soortenrapport, omdat de betrokken ecologen van Eelerwoude niet in staat zijn om de aanwezigheid van diverse beschermde (roof)vogels, zoals de boomvalk, sperwer en ransuil, in en in de omgeving van het plangebied vast te stellen. Dat bleek onder meer tijdens een bezoek dat stichting Roofvogels samen met ecologen van Eelerwoude aan het plangebied heeft gebracht, waarbij aan haar werd gevraagd de nesten en sporen van (roof)vogels aan te wijzen. Zodoende moet volgens stichting Roofvogels worden getwijfeld aan de deskundigheid van Eelerwoude en de in het soortenrapport getrokken conclusies.

125.1. De Afdeling ziet in wat stichting Roofvogels naar voren brengt geen reden om te twijfelen aan de voor het uitvoeren van een ecologisch onderzoek vereiste deskundigheid van de ecologen van Eelerwoude. Relevant daarvoor is dat, zoals ook uit de hiernavolgende overwegingen over de beschermde vogels zal blijken, uit het soortenrapport van Eelerwoude volgt dat van verschillende vogelsoorten is vastgesteld dat ze voorkomen in het gebied. Zo staat in paragraaf 4.5.2 van het soortenrapport dat in januari 2021 aanvullende veldinspecties zijn uitgevoerd door onder meer een ecoloog van Eelerwoude, waarbij de nestlocaties van de sperwer en de boomvalk bij het Alexanderkwartier opnieuw zijn vastgesteld. Dat Eelerwoude voor haar onderzoek ook andere deskundigen op dit gebied heeft geraadpleegd, zoals een vertegenwoordiger van stichting Roofvogels, betekent niet dat daarom moet worden getwijfeld aan de deskundigheid van Eelerwoude.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het soortenrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen en de raad daarom niet heeft mogen uitgaan van de bevindingen uit dat rapport. Het betoog slaagt niet.

-actualiteit onderzoek

126.   Volgens Natuurmonumenten en andere en stichting Eemvallei is het soortenrapport gedeeltelijk gebaseerd op verouderde gegevens. Eelerwoude heeft namelijk voor het Paleisbos gebruikgemaakt van onderzoeksgegevens van Van den Bijtel uit 2011 tot 2013. Die gegevens zijn niet meer actueel, omdat niet is uitgesloten dat de dierenpopulatie in het Paleisbos in de afgelopen jaren is veranderd.

126.1. In artikel 3.1.1a van het Bro staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:951, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens die ouder zijn dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een plan ten grondslag worden gelegd.

Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 4 van het soortenrapport beschrijven onder meer hoe het rapport tot stand is gekomen en welke gegevens aan het rapport ten grondslag liggen. Uit die hoofdstukken volgt dat Eelerwoude voor het in kaart brengen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gebruik heeft gemaakt van diverse onderzoeken uitgevoerd in de afgelopen jaren door verschillende onderzoeksbureaus. Het gaat dan onder meer om onderzoeken van Van den Bijtel uit de periode 2011 tot 2013. Laneco en Aveco de Bondt hebben in 2018 en 2019 een actualiserend en in 2020 en 2021 een aanvullend onderzoek verricht. Die onderzoeken hebben alleen geen betrekking op het Paleisbos, zodat Eelerwoude voor wat betreft dat gebied gebruik heeft gemaakt van onderzoeksgegevens uit 2011 tot 2013. In het soortenrapport staat daarover dat ervoor is gekozen de gegevens van die gebieden niet te actualiseren, omdat in die gebieden op korte termijn geen activiteiten of ontwikkelingen gepland staan en sinds de onderzoeken door Van der Bijtel er zich ook geen structurele wijzigingen hebben voorgedaan. Natuurmonumenten en andere en stichting Eemvallei hebben niet concreet onderbouwd waarom die gegevens zodanig verouderd zijn, dan wel dat zich wel dergelijke wijzingen hebben voorgedaan of zullen voordoen, dat niet van die onderzoeksgegevens mocht worden uitgegaan. De Afdeling ziet gelet daarop in algemene zin geen reden waarom Eelerwoude voor wat betreft het Paleisbos zich niet heeft mogen baseren op de gegevens van Van den Bijtel. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het Paleisbos een natuurbestemming behoudt en het plan in dat gebied niet voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen. Hierna zal nog worden besproken of de beroepsgronden inzake de bescherming van de das aanleiding geven voor het oordeel dat desondanks het onderzoek naar het Paleis had moeten worden geactualiseerd.

Het betoog slaagt niet.

-onderzoeksgebied

127.   Stichting Borrebos en stichting Roofvogels betogen dat de gevolgen van het plan op beschermde soorten die voorkomen in het Baarnse Bos onvoldoende zijn onderzocht. Als gevolg van het plan zal het aantal bezoekers voor dat bos toenemen, zodat de effecten daarvan op beschermde soorten hadden moeten worden onderzocht. Voor zover het Baarnse Bos al is meegenomen in het soortenonderzoek, is daarbij uitgegaan van te hoge bestaande bezoekersaantallen, omdat die bezoekersaantallen niet alleen betrekking hebben op het Baarnse Bos, maar ook op de bossen van het Lage Vuursche.

127.1. Het Baarnse Bos ligt tegenover Paleis Soestdijk en grenst ter hoogte van de Parade aan het plangebied. In het verweerschrift van de raad staat dat het onderzoek naar beschermde soorten zich heeft gericht op het plangebied inclusief een zone van ongeveer 75 m rondom dat gebied. De raad verwijst daarbij naar de zienswijzennota. De zienswijzennota verwijst op dit punt naar het rapport van Aveco de Bondt van 9 december 2019, dat als bijlage bij het soortenrapport is gevoegd.

In paragraaf 2.3 van het rapport van Aveco de Bondt staat over de afbakening van het onderzoeksgebied dat buiten de contour van het plangebied indirecte verstoring van beschermde soorten kan plaatsvinden. Daarom is buiten de grenzen van het plangebied tot een afstand van 75 m in aangrenzende gebieden gekeken naar de aanwezigheid van beschermde soorten. De verwachting is dat als gevolg van de planontwikkeling er een toename zal zijn in het aantal bezoekers voor het Baarnse Bos, omdat een gedeelte van de bezoekers voor het Paleis en/of de Parade hun bezoek naar verwachting zal combineren met een wandeling in de omgeving. Die wandeling zal vooral plaatsvinden in de Paleistuin, omdat de meeste bezoekers worden verwacht voor het Paleis. De toename in het aantal bezoekers voor het Baarnse Bos is daarom beperkt. In het rapport van Aveco de Bondt staat dat daarom geen meetbaar effect op beschermde soorten wordt verwacht, ook omdat er al sprake is van een bestaande verstoringscontour door bezoekers. Bovendien gaat het om een toename van recreatie in de vorm van wandelaars over bestaande paden, een van de minst verstorende recreatieve vormen in de natuur.

Gelet op het voorgaande, acht de Afdeling aannemelijk dat een eventuele toename in het aantal bezoekers voor het Baarnse Bos als gevolg van het plan beperkt zal zijn, zodat in zoverre geen reden bestaat om eraan te twijfelen dat geen meetbare effecten op beschermde soorten in het Baarnse Bos zijn te verwachten. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de effecten van de planontwikkeling op in het Baarnse Bos voorkomende beschermde soorten onvoldoende zijn onderzocht.

Het betoog slaagt niet.

Vogels

-boomvalk en sperwer

128.   Stichting Borrebos, stichting Roofvogels en stichting Eemvallei betogen dat uit het soortenrapport onvoldoende is gebleken dat de boomvalk en de sperwer geen negatieve effecten zullen ondervinden van de nieuwe planologische ontwikkelingen. Deze soorten zijn gebaat bij een ruim broedgebied, rust en veiligheid. Een dergelijk gebied neemt als gevolg van de planontwikkeling af, in het bijzonder in het Alexanderkwartier waar een deel van het Borrebos wordt gekapt en woningen zijn voorzien. Daardoor neemt de recreatiedruk op de omgeving aanzienlijk toe en verdwijnen nestplaatsen van de boomvalk en de sperwer. Omdat die soorten al onder druk staan, moet een ontwikkeling als het voorliggende plan worden voorkomen.

128.1. In het deskundigenverslag staat dat uit het soortenrapport volgt dat in het plangebied zelf geen nesten van de boomvalk en de sperwer zijn aangetroffen. Wel zijn net buiten het plangebied, in het Borrebos dat grenst aan de noordzijde van het Alexanderkwartier, nesten van de boomvalk en de sperwer aangetroffen. Die nesten liggen volgens de deskundige dichterbij het plangebied dan waar Eelerwoude in haar rapport van uitgaat, namelijk op ongeveer 40 m in plaats van 60 m van het bestemmingsvlak "Wonen". Van directe vernietiging van nesten als gevolg van de planontwikkeling, bijvoorbeeld door het kappen van bomen, is geen sprake. Wel is gelet op de korte afstand van 40 m tot het dichtstbijzijnde nest niet uitgesloten dat verstoring plaatsvindt die van invloed kan zijn op de functionaliteit van de nestplaatsen. Hoewel in het soortenrapport ervan wordt uitgegaan dat de voorgenomen ontwikkelingen, en in het bijzonder de voorziene nieuwbouw in het Alexanderkwartier, niet zal leiden tot verstoring van de boomvalk en de sperwer, is niettemin voorgesteld om een aantal mitigerende maatregelen te nemen om verstoring daadwerkelijk te voorkomen. De belangrijkste maatregelen zijn het werken buiten de broedperiode (maart tot augustus), het zoveel mogelijk behouden van bomen en beplantingen nabij de nestlocaties, het aanbrengen en onderhouden van ondoordringbare begroeiing op de kavelgrenzen van de nieuwbouwlocatie om inloop vanuit het Alexanderkwartier naar het Borrebos te voorkomen en het opstellen van een verlichtingsplan waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige (vogel)soorten.

Die maatregelen voorkomen volgens de deskundige echter niet dat de recreatiedruk in algemene zin toeneemt en dat toekomstige bewoners in het Borrebos, en dus in de directe omgeving van de nesten, gaan recreëren. De onderzoeken die Eelerwoude heeft gebruikt om inzicht te krijgen in het recreatieve gebruik van het gebied, dus het Borrebos en de directe omgeving, beslaan een groter gebied, zodat de gebruikte bezoekersaantallen niet representatief zijn. Weliswaar ligt aan het einde van de toegangsweg naar het Alexanderkwartier een parkeerplaats die nu intensief wordt gebruikt door wandelaars, maar die wandelaars recreëren voornamelijk in het bos naast het Borrebos. De deskundige heeft wel recreanten op de Reigerslaan, die naast het Borrebos ligt, waargenomen, maar geen in het Borrebos zelf. Het is volgens de deskundige daarom, gelet ook op de significant negatieve trend in de aantalsontwikkeling van de sperwer en de boomvalk, niet uitgesloten dat een verstoring van de functionaliteit van de nestplaatsen een wezenlijke beïnvloeding van de staat van instandhouding tot gevolg heeft.

128.2. De Afdeling stelt voorop dat anders dan waar stichting Borrebos, stichting Roofvogels en stichting Eemvallei van lijken uit te gaan, de planontwikkeling op zichzelf niet leidt tot een directe vernietiging van de aangetroffen nesten. In zoverre heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat op dit punt de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Wel is het mogelijk dat de planontwikkeling leidt tot een opzettelijke verstoring van de boomvalk en de sperwer. Dat is alleen verboden als de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de soorten.

Niet is uitgesloten dat als gevolg van de voorziene nieuwbouw het Alexanderkwartier en de omgeving daarvan drukker wordt. Maar ook in de huidige situatie is in dat gebied bebouwing aanwezig die tot voor kort in gebruik was als woningen en die gebruikt werd voor activiteiten van de marechaussee en voor opvang van asielzoekers. Hoewel het Borrebos direct achter het Alexanderkwartier ligt, ziet de Afdeling op voorhand geen reden om eraan te twijfelen dat met de voorgestelde mitigerende maatregelen overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb kan worden voorkomen. Door het aanbrengen van dichte begroeiing aan de noordzijde van het Alexanderkwartier is aannemelijk dat inloop vanuit dat gebied richting het Borrebos kan worden voorkomen. Verder is aan de noordzijde van het Alexanderkwartier sprake van een relatief beperkt oppervlakteverlies van 0,25 ha van het Borrebos en heeft de raad in reactie op het deskundigenverslag toegelicht dat het huidige parkeerterrein bij het Alexanderkwartier kleiner wordt, zodat inloop van recreanten van buiten het plangebied wordt beperkt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de gevolgen voor de boomvalk en sperwer op voorhand niet uitvoerbaar is vanwege het soortenbeschermingsregime uit de Wnb.

Het betoog slaagt niet.

-ransuil

129.   Stichting Roofvogels en stichting Eemvallei betogen dat het plangebied vrijwel zeker het leefgebied is van de ransuil. Weliswaar is het nest van de ransuil in de directe omgeving van het plangebied bij het Alexanderkwartier verdwenen, maar dat betekent niet dat de ransuil niet meer voorkomt in het gebied dan wel dat het gebied geen broedgebied meer is. De ransuil maakt namelijk veelal gebruik van nesten van andere vogelsoorten. Het plan leidt tot aantasting van het leef- en broedgebied van de ransuil en dat is niet toegestaan. Stichting Roofvogels wijst in dat verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:517.

129.1. In het deskundigenverslag staat dat uit het soortenrapport volgt dat geen nest of vaste rustplaats van de ransuil in het plangebied is aangetroffen. Wel staat in het soortenrapport dat binnen en rondom het plangebied territoria van de ransuil aanwezig zijn, onder meer bij het Alexanderkwartier en in het Paleisbos en de Paleistuin. Die territoria liggen voornamelijk buiten de zones waar de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Vanwege de verschillende waarnemingen van de ransuil die zijn gedaan binnen het plangebied, is volgens de deskundige onvoldoende onderbouwd dat de ransuil geen binding heeft met het plangebied.

De raad heeft in reactie op het deskundigenverslag de notitie van Koolstra Advies van 6 december 2022 overgelegd. Daarin staat dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de ransuil. Er is echter geen sprake van verlies van essentieel foerageergebied, mede omdat het foerageergebied van de ransuil groter is dan het gebied waarbinnen de ontwikkelingen plaatsvinden.

129.2. De Afdeling ziet, gelet op de conclusies in het soortenrapport en de notitie van Koolstra Advies van 6 december 2022, in wat stichting Roofvogels en stichting Eemvallei hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan vanwege negatieve effecten op de ransuil op voorhand niet uitvoerbaar is. Anders dan waarvan zij kennelijk uitgaan, is in het soortenrapport wel vastgesteld dat het plangebied en de omgeving daarvan deel uitmaken van het leefgebied van de ransuil. Het enkele feit dat de ransuil voorkomt in en in de omgeving van het plangebied en zijn territorium daar heeft, betekent echter niet dat daarom als gevolg van het plan bepalingen uit de Wnb worden overtreden. De verwijzing van stichting Roofvogels naar het arrest van het Hof leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat dat dat arrest gaat over soorten die op grond van de Habitatrichtlijn worden beschermd en de ransuil daar niet onder valt.

Het betoog slaagt niet.

-buizerd en wespendief

130.   Stichting Roofvogels betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de negatieve effecten van het plan op de buizerd en de wespendief. Het leef- en broedgebied van deze soorten bevindt zich in en in de directe omgeving van het plangebied, waaronder het Borrebos en het Baarnse Bos, en die bossen worden aangetast door de planontwikkeling.

130.1. In het deskundigenverslag staat over de wespendief dat deze tijdens geen van de onderzoeken is aangetroffen. In het plangebied is wel een nest van de buizerd aangetroffen. In het soortenrapport staat daarover dat het nest zich in een voor publiek afgesloten gedeelte van het Paleisbos en op dusdanige afstand van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen bevindt, dat geen negatieve effecten daarop worden verwacht. Het plangebied maakt verder voor de buizerd en de wespendief onderdeel uit van een groter jacht- en leefgebied. De territoria van de buizerd en de wespendief in het plangebied worden als gevolg van de planontwikkeling niet aangetast.

130.2. De Afdeling overweegt dat in het soortenrapport is vastgesteld dat het plangebied en de directe omgeving daarvan onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de buizerd en de wespendief. Dat leefgebied wordt echter, zo volgt uit het deskundigenverslag en het soortenrapport, niet aangetast door de planontwikkeling, in die zin dat geen nesten of essentieel foerageergebied verloren gaan en ook anderszins geen sprake is van verstoring. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de conclusies uit het soortenrapport. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb wat betreft de buizerd en de wespendief aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

-overige (roof)vogels

131.   Stichting Roofvogels wijst op andere beschermde vogelsoorten die voorkomen in en in de directe omgeving van het plangebied. Het gaat dan specifiek om de bosuil en de zwarte kraai. Met de negatieve effecten van het plan op deze soorten is onvoldoende rekening gehouden.

131.1. In het deskundigenverslag staat over deze categorie 5-vogelsoorten, die in beginsel geen jaarrond beschermd nest hebben, het volgende. Uit het soortenrapport volgt volgens de deskundige dat de bosuil in het plangebied is waargenomen. Dat geldt ook voor de zwarte kraai, hoewel deze in latere onderzoeken niet meer in het plangebied is vastgesteld. Voor zover nestgelegenheid van deze soorten verloren gaat, is en blijft voldoende leefgebied in het plangebied aanwezig. Door omvormingsbeheer van het Paleisbos ontstaat juist een nieuw en beter leefgebied. Hoewel een deel van de oude beplanting aan vervanging toe is, zullen bomen met nestholten zo lang mogelijk worden gespaard. Verder worden er verspreid over het plangebied nestkasten opgehangen. Negatieve effecten op de vogelsoorten zijn dan ook uitgesloten, zo staat in het soortenrapport.

131.2. In wat stichting Roofvogels heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gelet ook op de bevindingen uit het deskundigenverslag, geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies uit het soortenrapport. De raad heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb wat betreft de bosuil en de zwarte kraai op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Vleermuizen

132.   Stichting Borrebos en stichting Eemvallei betogen dat onvoldoende is gebleken dat de vleermuis geen negatieve effecten zal ondervinden van de nieuwe planologische ontwikkelingen. In het soortenrapport wordt er ten onrechte van uitgegaan dat de vleermuis direct nieuwe huisvesting zal vinden dan wel zich zal vestigen in de op te hangen vleermuiskasten. Maatregelen om de bestaande vleermuispopulatie effectief en duurzaam te beschermen ontbreken.

132.1. In het deskundigenverslag staat dat uit het soortenrapport volgt dat in het plangebied verschillende vleermuissoorten voorkomen. In de bestaande bebouwing en beplanting verspreid over het plangebied zijn verblijfplaatsen van die soorten aanwezig. Door de voorgenomen sloop van bebouwing in het Alexanderkwartier, de Parade en een aantal gebouwen binnen de Paleistuin gaat een aantal van die verblijfplaatsen verloren. Daarnaast kunnen door renovatie van het paleis een aantal verblijfplaatsen verloren gaan. Het aanbod aan alternatieve verblijven in gebouwen elders binnen en direct rondom het plangebied is beperkt. Ondanks het treffen van mitigerende maatregelen, zoals het werken buiten de kwetsbare periode van vleermuizen, het plaatsen van vleermuiskasten en het toepassen van vleermuisvriendelijke verlichting, kan overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb niet geheel worden voorkomen. In het soortenrapport is daarom geconcludeerd dat voor de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger een ontheffing benodigd is en dat deze naar verwachting ook kan worden verleend.

Om effecten van het plan op deze soorten te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken en afbreuk aan de staat van instandhouding van de soorten te voorkomen, worden verschillende maatregelen getroffen, waaronder het plaatsen van vleermuiskasten en het creëren van nieuwe verblijfplaatsen zowel in bestaande bebouwing als in de nieuwbouw. In het deskundigenverslag staat dat van de gewone en ruige dwergvleermuis bekend is dat ze gebruikmaken van vleermuiskasten, maar voor de laatvlieger lijkt dit geen toereikende maatregel. De soort is in principe erg plaats- en gebiedstrouw. Er zijn recent wel twee successen behaald met de vleermuiskasten voor deze soort. De deskundige twijfelt daarom of voor de laatvlieger een ontheffing kan worden verleend.

132.2. In de door de raad overgelegde notitie van Koolstra Advies van 6 december 2022 staat over de laatvlieger dat de vastgestelde verblijfplaats van deze soort een klein zomerverblijf is waar vier uitvliegende dieren zijn geteld. Een verblijf van een dergelijke omvang is volgens Koolstra Advies goed op kunstmatige wijze in een woning te integreren. Er zijn diverse voorbeelden waarbij voor de laatvlieger sprake is van een succesvolle compensatie van dergelijke verblijfplaatsen. De Afdeling ziet daarom op voorhand geen reden om eraan te twijfelen dat het soortenbeschermingsregime voor wat betreft de laatvlieger in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

In het summier onderbouwde betoog van stichting Borrebos en stichting Eemvallei ziet de Afdeling verder geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de effectiviteit van de vleermuiskasten of de nieuwe verblijfsplaatsen voor andere vleermuissoorten.

De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er voor wat betreft de vleermuis geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Reptielen

133.   Stichting Borrebos vreest dat de planontwikkeling leidt tot een aantasting van lokale populaties van de levendbarende hagedis, hazelworm en ringslang, in het bijzonder ter plaatse van het Alexanderkwartier. Deze soorten zijn in het soortenrapport onvoldoende in beschouwing genomen. De effecten van het plan op die soorten zijn dan ook onvoldoende onderzocht.

Volgens stichting Roofvogels is in het soortenrapport ten onrechte geconstateerd dat de levendbarende hagedis weinig in het plangebied voorkomt. Naar verwachting is de soort aanwezig rondom het Alexanderkwartier, zodat voor deze soort een ontheffing nodig is.

133.1. In het deskundigenverslag staat dat uit het soortenrapport volgt dat het plangebied deel uitmaakt van het leefgebied van de ringslang, hazelworm en levendbarende hagedis. De levendbarende hagedis komt weinig in het gebied voor en is alleen achterin de Paleistuin waargenomen. Voor de levendbarende hagedis is geen ontheffing benodigd. De ringslang is in het plangebied wel talrijk aanwezig, vooral rondom de vijver in de Paleistuin. De hazelworm komt verspreid over het hele plangebied voor, maar is vooral aanwezig binnen het Alexanderkwartier. In het soortenrapport staat dat ondanks het treffen van mitigerende maatregelen niet kan worden uitgesloten dat wat betreft de ringslang en hazelworm verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden. Voor deze soorten is daarom een ontheffing aangevraagd. Volgens de deskundige is op voorhand geen reden om aan te nemen dat de benodigde ontheffing niet kan worden verleend.

133.2. De Afdeling stelt vast dat paragraaf 4.6 van het soortenrapport ingaat op de aanwezigheid van de levendbarende hagedis, hazelworm en ringslang in het plangebied en paragraaf 5.5 de effecten van de planontwikkeling op deze soorten beschrijft. Stichting Borrebos heeft niet concreet onderbouwd waarom en op welke wijze de onderzoeken naar deze soorten waar de bevindingen uit het soortenrapport op zijn gebaseerd tekortschieten. Zij verwijst in dat verband wel naar het door haar overlegde contra-expertiserapport van EcoNatura, maar ook daar blijkt niet uit dat en waarom die onderzoeken ontoereikend zijn. De Afdeling ziet daarom geen reden waarom de raad in zoverre niet van de in het soortenrapport getrokken conclusies heeft mogen uitgaan.

Stichting Borrebos en stichting Roofvogels hebben verder niet gemotiveerd betwist dat voor de soorten, voor zover nodig, een ontheffing kan worden verleend. Mede gelet op de bevindingen uit het deskundigenverslag bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb wat betreft de levendbarende hagedis, hazelworm en ringslang aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Marterachtigen

-das

134.   Stichting Borrebos wijst erop dat het plangebied een belangrijk leefgebied is voor de das. De das foerageert in het gebied en er zijn verschillende dassenburchten aanwezig. Gezien de veelheid aan dassensporen die EcoNatura rondom het Alexanderkwartier heeft aangetroffen, is waarschijnlijk dat ook in dat gebied een dassenburcht aanwezig is en dat de das foerageert in dat gebied. De ontwikkelingen in het plangebied, en met name in het Alexanderkwartier, leiden tot habitatverlies van de das.

134.1. In het deskundigenverslag staat dat het soortenrapport beschrijft dat verspreid over het plangebied meerdere burchten aanwezig zijn en dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van de das. In een eerder onderzoek van Van den Bijtel zijn twee hoofdburchten in het Paleisbos aangetroffen. Aveco de Bondt heeft verder nog rondom het paleis en in de Paleistuin drie bijburchten aangetroffen. In het soortenrapport staat dat, ondanks het treffen van mitigerende maatregelen, twee van die bijburchten als gevolg van het plan naar verwachting verloren gaan. In zoverre is daarom een ontheffing benodigd voor de das. Op en rond de twee hoofdburchten worden geen effecten verwacht, omdat deze burchten liggen in voor publiek afgesloten gedeelten en daar geen ontwikkelingen zijn voorzien.

Verder staat in het soortenrapport dat door de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting sprake is van een afname van geschikt foerageergebied, met name in de Paleistuin en waar nieuwe bebouwing is voorzien. Volgens Eelerwoude gaat echter geen essentieel foerageergebied verloren, omdat voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is. Bovendien gaat het slechts om een beperkte afname. De das kan de Paleistuin nog steeds als foerageergebied gebruiken, maar waarschijnlijk minder frequent vanwege daar voorziene activiteiten. Die activiteiten vinden voornamelijk overdag plaats, terwijl de das juist in de schemering en nacht actief is. Eelerwoude wijst er verder op dat aannemelijk is dat de in het plangebied voorkomende dassen, gelet op de plek van de aangetroffen hoofd- en bijburchten, onderdeel zijn van een groter territorium, zodat ook buiten het plangebied wordt gefoerageerd. De verbindingen met die omliggende natuurterreinen worden verbeterd door het aanleggen van faunavoorzieningen en het aanpassen van hekwerken en rasters. Daarnaast zullen binnen het plangebied door gewijzigd bosbeheer in de toekomst de foerageermogelijkheden van de das naar verwachting toenemen.

Volgens de deskundige is onvoldoende zeker dat een ontheffing voor het verloren gaan van de dassenburchten kan worden verkregen. In het soortenrapport is namelijk niet verduidelijkt of er alternatieve burchten zijn voor de twee burchten die verloren gaan. Verder is onvoldoende inzichtelijk wat het effect is van het verlies aan foerageergebied, omdat het onderzoek in het Paleisbos niet is geactualiseerd waardoor geen actueel beeld is van het totaal aantal dassen in het plangebied.

134.2. Duidelijk is dat het plangebied onderdeel is van het leefgebied van de das. In het soortenrapport is in hoofdstuk 6 uitgelegd waarom een ontheffing kan worden afgegeven, waarbij onder meer is ingegaan op de staat van instandhouding van de das. Daarover staat dat de staat van instandhouding van de das zowel landelijk als binnen het plangebied gunstig is. Dat voor de burchten, die verloren gaan, geen alternatieve burchten aanwezig zouden zijn, maakt niet dat al daarom moet worden getwijfeld aan het verkrijgen van de ontheffing. Bovendien benadrukt Koolstra Advies in de notitie van 6 december 2022 dat het gaat om het verlies van bijburchten, niet om hoofdburchten, en dat voldoende alternatieve verblijfplaatsen voor de das aanwezig zijn.

Onder 126.1 is verder overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad het soortenrapport niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen voor zover het gaat om het Paleisbos vanwege het gebruik van onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar. De Afdeling ziet niet in waarom dit voor de in het Paleisbos voorkomende das desondanks anders is. Gelet ook op wat in het soortenrapport staat over het verlies aan foerageergebied, ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan het standpunt van de raad dat als gevolg van het plan geen essentieel foerageergebied verloren gaat.

Er is verder geen reden om aan te nemen dat in het soortenrapport de effecten van het plan voor het Alexanderkwartier voor wat betreft de das niet goed in beeld zijn gebracht. Stichting Borrebos wijst er weliswaar op dat in het contra-expertiserapport van EcoNatura staat dat waarschijnlijk bij het Alexanderkwartier een dassenburcht aanwezig is, maar in dat rapport staat ook dat een dergelijke burcht niet door EcoNatura, en evenmin door terreinkenners, is aangetroffen. Wel bevestigt Koolstra Advies, in de notitie van 2 september 2022 gevoegd bij het verweerschrift, dat in die omgeving gebruikssporen van de das zijn aangetroffen. In die notitie staat daarover dat in de buurt van de aangetroffen sporen een bijburcht is vastgesteld en dat mogelijk buiten het plangebied en dieper in het bos meer burchten aanwezig zijn die de sporen verklaren, maar dat binnen het Alexanderkwartier geen dassenburcht is aangetroffen en op basis van de aangetroffen dassensporen ook niet kan worden geconcludeerd dat een burcht aldaar aanwezig is. Volgens stichting Borrebos gaat verder wel foerageergebied van de das in en rondom het Alexanderkwartier verloren, maar niet is gesteld dat het gaat om essentieel foerageergebied.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb wat betreft de das niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

-boommarter en bunzing

135.   Stichting Borrebos en stichting Roofvogels wijzen erop dat in het plangebied ook de boommarter voorkomt, omdat het plangebied geschikt is als foerageergebied. Verder is het plangebied geschikt leefgebied voor de bunzing. In het soortenrapport is niet dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de effecten van de planontwikkelingen op deze soorten zijn.

135.1. In het deskundigenverslag staat dat in het soortenrapport is geconcludeerd dat hoewel het plangebied onderdeel is van het leefgebied van de boommarter, geen vaste verblijfplaats is gevonden. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt verwacht dat binnen het plangebied ten minste een verblijfplaats van de boommarter aanwezig is, maar binnen de gebieden waar de ontwikkelingen plaatsvinden zijn geen verblijfsplaatsen vastgesteld. Verder zal het foerageersucces van de boommarter rond de Paleisvijver door de toename in bezoekers naar verwachting afnemen, maar gezien het gevarieerde voedselpatroon is het niet waarschijnlijk dat de boommarter het plangebied niet meer kan gebruiken om te foerageren en het plangebied geheel zal verlaten.

In het deskundigenverslag wordt verder opgemerkt dat de bunzing in het soortenrapport niet is besproken, zodat daaruit wordt afgeleid dat geen waarnemingen van die soort in het plangebied zijn gedaan.

135.2. Gelet op de bevindingen in het soortenrapport en het deskundigenverslag, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb wat betreft de boommarter en bunzing op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Egel en vos

136.   Stichting Roofvogels betoogt dat in het soortenrapport onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de egel en de vos in en rondom het plangebied. Volgens stichting Roofvogels volgt uit de door haar in de bijlage bij het beroepschrift opgenomen foto dat in ieder geval de vos aanwezig is in (de omgeving van) het plangebied. Dat de egel en de vos in het soortenrapport niet zijn besproken betekent niet, zoals in het deskundigenverslag staat, dat deze soorten daarom niet voorkomen in het plangebied.

136.1. Met de deskundige stelt de Afdeling vast dat in het soortenrapport, en de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken, de egel en de vos niet zijn besproken, zodat in zoverre de aanwezigheid van deze soorten in en rondom het plangebied niet is vastgesteld. Op basis van de eenmalige waarneming van stichting Roofvogels, onderbouwd met de bij het beroepschrift gevoegde foto, kan niet worden geconcludeerd dat de vos vaste rust- of verblijfplaatsen en/of essentieel foerageergebied in het plangebied heeft. Verder heeft stichting Roofvogels niet concreet onderbouwd op grond van welke gegevens aannemelijk is dat de egel in het plangebied aanwezig is. In wat is aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op voorhand niet uitvoerbaar is door gevolgen voor de vos en de egel.

Het betoog slaagt niet.

Effecten evenementen op beschermde soorten

137.   Stichting Borrebos, stichting Roofvogels en stichting Eemvallei stellen zich op het standpunt dat de effecten van evenementen op in het plangebied voorkomende soorten onvoldoende zijn onderzocht dan wel dat de gevolgen op die soorten zijn onderschat. Zij maken zich vooral zorgen om de licht- en geluiduitstraling van evenementen en de gevolgen van die uitstraling voor beschermde soorten. De maatregelen die in artikel 16.1.2 van de planregels zijn opgenomen om effecten van evenementen op beschermde diersoorten te beperken dan wel te voorkomen zijn volgens hen onvoldoende. Het is dan ook niet uitgesloten dat door de toegestane evenementen bepalingen uit de Wnb over soortenbescherming worden overtreden, aldus stichting Borrebos, stichting Roofvogels en stichting Eemvallei.

138.   Uit artikel 16.1.1, onder a, van de planregels volgt dat in het plangebied binnen de aanduidingen "overige zone - evenementen" en "overige zone - evenementen Parade" per jaar voor beide zones samen maximaal 40 evenementendagen zijn toegestaan. Vanwege de aanwezigheid van beschermde diersoorten zijn in artikel 16.1.2 van de planregels beperkingen neergelegd. Die beperkingen luiden:

"a. tijdens een evenement dient te worden voorkomen dat boselementen en oevervegetaties worden betreden;

b. er zijn geen activiteiten toegestaan die leiden tot opzettelijke verstoring van broedende vogels;

c. in de periode van 15 februari tot 15 mei (de vestigingsfase) zijn geen evenementdagen toegestaan waarbij sprake is van overschrijding van de reguliere geluidnorm uit artikel 1.33.

d. In de periode van 15 mei tot 1 juli (de broedperiode) zijn maximaal 2 evenementdagen toegestaan waarbij sprake is van een maximale geluidbelasting welke voldoet aan de verhoogde geluidnormen uit artikel 1.35, met een tussenliggende periode van minimaal 7 dagen tussen het einde van het eerste evenement en het begin van het tweede evenement (excl. op- en afbouw).

e. tijdens een evenement (incl. op- en afbouw) dient opzettelijke verstoring van beschermde soorten door lichtuitstraling te worden voorkomen. In het bijzonder dient lichtuitstraling op de omgeving van (oude) bomen en gebouwen (i.v.m. verblijfplaatsen van vleermuizen) te worden voorkomen;

f. er wordt tijdens het evenement waar mogelijk gebruik gemaakt van vleermuisvriendelijke, amberkleurige verlichting;

g. tijdens een evenement dient verlichting van de vijver en de directe omgeving van de vijver in de kraamperiode van vleermuizen voorkomen te worden;

h. bij de inzet van verlichting op en rond de vijver buiten de bij lid g genoemde kraamperiode van vleermuizen dient op basis van advies van een ter zake kundige ecoloog de mogelijkheden te worden bepaald. In de periode van 1 november tot 1 maart gelden op en rond de paleisvijver in principe geen restricties ten aanzien van verlichting (vleermuizen zijn dan in overwintering).

i. er zijn geen activiteiten toegestaan die leiden tot verstoring van de winterverblijfplaats van vleermuizen in de ijskelder in de periode van overwintering;

j. er zijn geen activiteiten toegestaan die leiden tot verstoring van de najaars-zwermperiode bij de ijskelder;

k. er zijn geen activiteiten toegestaan die leiden tot verstoring van de zomer- en winterverblijfplaats van vleermuizen in de watertoren;

l. er zijn geen activiteiten toegestaan die leiden tot verstoring van verblijfplaatsen van de das;

m. het afsteken van vuurwerk is verboden."

-(roof)vogels

139.   Stichting Borrebos, stichting Roofvogels en stichting Eemvallei wijzen erop dat in het soortenrapport er ten onrechte van wordt uitgegaan dat (roof)vogels over het algemeen wennen en zich gemakkelijk aanpassen aan de aanwezigheid van menselijke activiteiten, en dus ook aan het plaatsvinden van evenementen. Bovendien is onduidelijk om welke vogelsoorten het dan gaat en verschilt de reactie op menselijke activiteiten per soort. Stichting Roofvogels wijst erop dat hoewel in het soortenrapport diverse onderzoeken zijn genoemd waaruit zou blijken dat vogelsoorten weinig gevoelig zijn voor (geluids)verstoring door menselijke activiteiten, uit andere onderzoeken blijkt dat wel sprake is van verstoring. Zo volgt volgens stichting Roofvogels uit een onderzoek naar de verstoring van vogels door recreatie (Krijgsveld, 2022), waar in het deskundigenverslag naar wordt verwezen, juist dat het plaatsvinden van evenementen met een zekere geluidbelasting in een omgeving waar beschermde vogelsoorten voorkomen leidt tot een afname van de lokale vogelpopulatie op lange termijn. Verder blijkt uit dat onderzoek dat specifieke, op het gebied en op de daarin voorkomende vogelsoorten gerichte, maatregelen moeten worden genomen om gevolgen te voorkomen of te beperken. Dergelijke specifieke maatregelen ontbreken en bovendien hadden zulke maatregelen en de in het soortenrapport voorgestelde maatregelen in het plan moeten worden geborgd.

139.1. Uit onder meer paragraaf 5.6 van het soortenrapport volgt dat in het gebied, en in een straal van 100 m, waar het plan evenementen toestaat geen (jaarrond) beschermde nesten zijn aangetroffen. Het gebied heeft waarschijnlijk wel een functie als foerageergebied voor de ransuil.

In het soortenrapport schrijft Eelerwoude dat evenementen niet veel effect lijken te hebben op vogels. Eelerwoude verwijst daarvoor naar verschillende onderzoeken, waaronder een onderzoek van Jonkvorst & Krijgsveld uit 2016. In dat onderzoek is gekeken naar de effecten van het Amsterdam Open Air festival op vogels. Dat festivalterrein is het broedgebied voor verschillende vogels. In dat onderzoek is geconcludeerd dat geen sprake was van ernstige verstoring en dat de aantallen vastgestelde broedparen na het festival niet lager waren dan ervoor. Volgens Eelerwoude ging het daarbij om vogelsoorten die goed vergelijkbaar zijn met in het plangebied aangetroffen soorten. Eelerwoude concludeert, ook op basis van andere onderzoeken, dat negatieve effecten door geluid op vogels niet snel zullen optreden. In de vestigings- en broedperiode zijn vogels wel gevoeliger voor geluidsverstoring. Daarom is het nodig het aantal evenementen met verhoogde geluidnormen in die periodes te beperken dan wel uit te sluiten. Verder worden op de in het plangebied voorkomende vogelsoorten geen noemenswaardige effecten door verlichting van evenementen verwacht. Bij het opstellen van een verlichtingsplan voor een evenement wordt rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedende en nestelende vogels en wordt het aanlichten van deze locaties voorkomen. Omdat in het evenementengebied verder geen nestplaatsen van vogels zijn aangetroffen, zal verstoring door bijvoorbeeld betreding niet aan de orde zijn.

139.2. De Afdeling is van oordeel dat gelet op wat in het soortenrapport staat over de effecten van evenementen op vogelsoorten de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op dit punt niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarvoor vindt de Afdeling het volgende van belang.

Ook in het deskundigenverslag wordt geconcludeerd, onder meer op basis van het onderzoek van Krijgsveld van 2022, met Eelerwoude dat tijdens de vestigings- en broedperiode vogels gevoelig zijn voor verstoring door evenementen, maar dat met voldoende maatregelen negatieve effecten kunnen worden voorkomen. Hoewel stichting Roofvogels de conclusies uit het onderzoek van Krijgsveld van 2022 anders interpreteert, wordt daarin geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen. In het gebied waar het plan evenementen toestaat, dat is hoofdzakelijk in de Paleistuin en bij de Parade, zijn geen nesten of essentiële foerageergebieden van beschermde vogelsoorten aangetroffen. De nesten die zijn aangetroffen liggen op meer dan 100 m afstand van dat gebied. Uit het soortenrapport volgt dat diverse maatregelen worden genomen om negatieve effecten op vogelsoorten te voorkomen. De Afdeling ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat die maatregelen niet afdoende zouden zijn. Daarbij merkt de Afdeling op dat het niet nodig is om die maatregelen, voor zover dat niet is gedaan, in het plan te borgen. Deze betreffen de uitvoering van het plan en kunnen in een Wnb-ontheffing of met handhaving op grond van de Wnb worden geborgd.

Het betoog slaagt niet.

-vleermuizen

140.   Volgens stichting Eemvallei zijn de bevindingen uit het soortenrapport ten aanzien van de effecten van evenementen op vleermuizen te onzeker om op basis daarvan te concluderen dat negatieve effecten voorkomen kunnen worden. Er wordt namelijk slechts een verwachting uitgesproken. Dat wordt ook bevestigd in het deskundigenverslag. Verder zijn de in het soortenrapport voorgestelde maatregelen om effecten op vleermuizen te voorkomen onvoldoende. Uit het soortenrapport volgt bijvoorbeeld dat vleermuizen vooral in de kraamperiode kwetsbaar zijn voor verstoring, terwijl juist in die periode de meeste evenementen zullen plaatsvinden. Het is daarom niet uitgesloten dat de Wnb op dit punt wordt overtreden.

141.   In het soortenrapport staat dat in het gebied waar het plan evenementen toestaat meerdere verblijven zijn aangetroffen van verschillende soorten vleermuizen. Ook heeft het gebied een functie als essentieel foerageergebied, met name bij de Paleisvijver. Eelerwoude heeft in het soortenrapport geconcludeerd dat door evenementen naar verwachting ten aanzien van vleermuizen geen verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden, mits mitigerende maatregelen worden genomen. In het deskundigenverslag is die conclusie onderschreven.

Dat in het soortenrapport een verwachting wordt uitgesproken, betekent niet dat de raad zich daarom niet op de conclusies daaruit heeft mogen baseren. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, moet de raad immers een toekomstige situatie beoordelen. Dat maakt dat in dergelijke onderzoeken altijd een zekere verwachting moet worden uitgesproken. Die verwachting moet wel op redelijke en onderbouwde aannames zijn gestoeld. Dat is in het soortenrapport het geval, door onderbouwd uiteen te zetten binnen welk geluidsbereik vleermuizen kwetsbaar zijn voor verstoring en op welke wijze in dit geval verstoring door licht kan worden voorkomen. Stichting Eemvallei wijst er terecht op dat uit het soortenrapport volgt dat vleermuizen met name in de kraamperiode gevoelig zijn voor verstoring van evenementen, omdat de vleermuizen dan veel bij de Paleisvijver foerageren. Maar in het soortenrapport staat ook dat door het niet verlichten van de Paleisvijver en het afzetten van dat terrein tijdens die periode naar verwachting verstoring kan worden voorkomen. Stichting Eemvallei heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eventuele nadelige effecten voor vleermuizen niet kunnen worden voorkomen met behulp van de maatregelen die in het soortenrapport zijn voorgesteld. De raad heeft zich daarom naar het oordeel van de Afdeling op voorhand op het standpunt mogen stellen dat de Wnb op dit punt niet in de weg staat aan de met het plan mogelijk gemaakte evenementen.

Het betoog slaagt niet.

-overige soorten

142.   Stichting Eemvallei betoogt dat, naast effecten op vogels en vleermuizen, evenementen ook gevolgen hebben voor de das en de ringslang. Dat is in het soortenrapport niet onderkend.

142.1. Over de das staat in het soortenrapport dat in de buurt van het gebied waar evenementen zijn toegestaan burchten aanwezig zijn. Wanneer de dassen verblijven in de burchten, zullen zij niet worden gestoord door evenementen. Door de bufferende werking van de burchten zullen zij weinig tot geen effect ondervinden van geluid afkomstig van evenementen. Wel kunnen dassen in de avond en nacht hinder ondervinden wanneer zij foerageren. Het foerageergebied van de das rondom de Paleistuin zal op het moment dat een evenement plaatsvindt tijdelijk worden verstoord. Maar in en rond de Paleistuin zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Bovendien zullen evenementen gewoonlijk overdag en in de avond plaatsvinden, zodat de das ’s nachts ongestoord kan foerageren. Verder zal, om effecten van verlichting zoveel mogelijk te voorkomen, de omgeving rondom de burchten zo min mogelijk worden verlicht.

Over de ringslang staat in het soortenrapport dat deze soort met name gevoelig is voor effecten van betreding en verkeer. Om effecten van evenementen op ringslangen te voorkomen, worden maatregelen daartoe genomen. Zo wordt de tuinvijver tijdens een evenement afgezet en zal het beheer van de natuur op het evenemententerrein worden aangepast, zodat de ringslang "gestuurd" wordt om op bepaalde plekken te verblijven. Zo kunnen effecten als gevolg van evenementen worden voorkomen.

143.   Gelet op de bevindingen uit het soortenrapport ziet de Afdeling in het summier onderbouwde betoog van stichting Eemvallei geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich voor wat betreft de das en ringslang niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Zorgplicht

144.   Voor zover stichting Eemvallei, stichting Roofvogels en Natuurmonumenten en andere zich op het standpunt stellen dat het plan, gelet op wat zij hiervoor over soortenbescherming naar voren hebben gebracht, leidt tot een schending van de zorgplicht zoals neergelegd in artikel 1.11 van de Wnb, overweegt de Afdeling dat deze bepaling in de eerste plaats betrekking heeft op de uitvoering van werkzaamheden die het plan mogelijk maakt. Uit die zorgplicht volgt dat de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd zonder dat schade aan de natuur wordt toegebracht of dat de schade zo veel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan moet worden gemaakt. Omdat uit wat hiervoor over soortenbescherming is overwogen volgt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de bepalingen uit de Wnb over soortenbescherming niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding om daar in het kader van artikel 1.11 van de Wnb tot een ander oordeel te komen.

Het betoog slaagt niet.

Houtopstanden

Inleiding

145.   Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving. De ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt zijn voor een deel voorzien op gronden waar houtopstanden aanwezig zijn. In het houtopstandenrapport, dat als bijlage 9 bij de plantoelichting is gevoegd, is in kaart gebracht welke houtopstanden naar verwachting door het plan worden aangetast en moeten wijken. In dat rapport staat dat naar verwachting als gevolg van het plan ongeveer 3,35 ha bos verloren gaat. Daarvan bestaat een gedeelte uit oude bosgroeiplaatsen, namelijk 0,82 ha.

146.   In de Wnb zijn regels opgenomen voor het vellen van houtopstanden. Uit die bepalingen volgt dat in een provinciale verordening hierover nadere regels kunnen worden gesteld. Dat is in dit geval gedaan. Deze regels gelden op het moment dat een houtopstand wordt geveld. In deze procedure over het bestemmingsplan staat ter beoordeling of de regels over het vellen van houtopstanden in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. Wat hierover is aangevoerd, kan dan ook alleen leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan als de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat deze regels aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Herbeplanting op andere gronden

147.   Natuurmonumenten en andere en [appellant sub 3] en anderen wijzen erop dat uit de Wnb de verplichting volgt dat de herbeplanting van de houtopstanden in beginsel plaatsvindt op dezelfde grond. Hoewel gedeputeerde staten op grond van artikel 4.5, eerste lid, van de Wnb een ontheffing kunnen verlenen ten behoeve van herbeplanting op andere grond, is in de provinciale beleidsregels, "Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017" (hierna: de Bnl), bepaalt dat geen ontheffing wordt verleend van de verplichting tot herbeplanting op dezelfde grond als het gaat om oude bosgroeiplaatsen. Volgens de raad hebben gedeputeerde staten te kennen gegeven afwijkend van die beleidsregels onder voorwaarden toch een ontheffing te willen verlenen. Die ontheffing is echter nog niet verleend en volgens Natuurmonumenten en andere en [appellant sub 3] en anderen is dermate onzeker dat die ontheffing zal worden dan wel op grond van artikel 4:84 van de Awb mag worden verleend, dat het plan niet uitvoerbaar is.

147.1. In artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb is bepaald dat ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, de rechthebbende zorgdraagt voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond. In artikel 4.5, eerste lid, van de Wnb is bepaald dat gedeputeerde staten hiervan ontheffing kunnen verlenen ten behoeve van herbeplanting op andere grond, indien de herbeplanting voldoet aan bij provinciale verordening gestelde regels. In paragraaf 6.2.2 van de IOV zijn nadere regels gesteld over het vellen van houtopstanden. In de toelichting op die paragraaf wordt verwezen naar de Bnl voor een nadere uitwerking en uitleg van de regels uit de IOV. Hoofdstuk 4 van de Bnl gaat over houtopstanden. Uit artikel 4.4 van de Bnl volgt dat gedeputeerde staten geen ontheffing op grond van artikel 4.5, derde lid, van de Wnb verlenen ten behoeve van herbeplanting op andere grond voor oude bosgroeiplaatsen.

147.2. De herbeplanting van de houtopstanden die als gevolg van het plan verloren gaan is voorzien op andere gronden, zo volgt uit het houtopstandenrapport. De houtopstanden moeten immers wijken voor in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de woningbouw in het Alexanderkwartier en de ontsluiting naar dat gebied, zodat de herbeplanting niet op dezelfde gronden kan plaatsvinden. Maar een gedeelte van de te vellen houtopstanden bestaat uit oude bosgroeiplaatsen. Daarvoor wordt geen ontheffing verleend, zo staat in artikel 4.4 van de Bnl. Volgens de raad zijn gedeputeerde staten voornemens om, in afwijking van hun beleidsregels, ook een ontheffing te verlenen voor de herbeplanting op andere gronden ten behoeve van de oude bosgroeiplaatsen die verloren gaan. De raad heeft daarover het volgende toegelicht.

Op het moment dat de initiatiefnemer, MBE, de gronden waar het plan betrekking op heeft in eigendom kreeg, was in de beleidsregels nog niet het verbod opgenomen om een ontheffing te verlenen voor de herbeplanting op andere gronden ten behoeve van oude bosgroeiplaatsen. Dat verbod is met de wijziging van de Bnl op 25 september 2018 in artikel 4.4 neergelegd. De woningen in het Alexanderkwartier waarmee de restauratie van Landgoed Paleis Soestdijk (gedeeltelijk) wordt gefinancierd, zijn voor een gedeelte gepland op oude bosgroeiplaatsen. Daarom is overleg gezocht met gedeputeerde staten, om te bewerkstelligen dat de restauratie van Landgoed Paleis Soestdijk haar doorgang kan vinden. Het resultaat van de besprekingen is dat gedeputeerde staten onder voorwaarden met toepassing van artikel 4:84 van de Awb voornemens zijn af te wijken van hun beleidsregels. Dat voornemen is neergelegd in een brief van gedeputeerde staten van 28 april 2020, als bijlage gevoegd bij het verweerschrift. In die brief staat dat grote waarde wordt gehecht aan het restaureren en behouden van Landgoed Paleis Soestdijk. Onder meer vanwege bij het Alexanderkwartier aanwezige oude boskernen, waarvoor in artikel 4.6 van de Bnl een kapverbod is opgenomen, kan het terrein niet efficiënt worden bebouwd en zijn de woningen voor een deel gepland op oude bosgroeiplaatsen. Omdat het woningbouwprogramma is verlaagd en aangepast zodat zo min mogelijk inbreuk wordt gemaakt op de aanwezige natuurwaarden en grote maatschappelijke belangen zijn gelegen in het restaureren en behouden van Landgoed Paleis Soestdijk, zijn gedeputeerde staten bereid om af te wijken van artikel 4.4 van de Bnl, tot een maximum van 1,0 ha aan oude bosgroeiplaatsen, zo staat in de brief. Bij het verweerschrift is, naast de brief, ook een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de provincie Utrecht, [partij] en de gemeente Baarn gevoegd, die, kort gezegd, betrekking heeft op de benodigde ontheffing voor de herbeplanting en over de restauratie van Landgoed Paleis Soestdijk.

147.3. Dat (nog) geen ontheffing is verleend voor de herbeplanting op andere gronden, maakt op zichzelf niet dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het plan al daarom niet uitvoerbaar is. De raad moet wel bezien of op voorhand eraan moet worden getwijfeld dat de benodigde ontheffing kan worden verleend. Hoewel op grond van artikel 4.4 van de Bnl gedeputeerde staten geen ontheffing voor de herbeplanting op andere gronden verlenen voor oude bosgroeiplaatsen, hebben gedeputeerde staten in hun brief van 28 april 2020 gemotiveerd toegelicht waarom zij op dit punt bereid zijn om af te wijken van hun beleid. Of gedeputeerde staten mogen afwijken van hun beleid is een vraag die in de eerste plaats aan de orde moet komen in een eventuele procedure tegen de benodigde ontheffing, maar de raad heeft, gelet op de in de brief van 28 april 2020 van gedeputeerde staten gegeven motivering, naar het oordeel van de Afdeling niet op voorhand hoeven inzien dat de benodigde ontheffing niet kan worden verleend. De raad heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Wijze van herbeplanting

148.   Natuurmonumenten en andere betogen dat niet duidelijk is waar en op welke wijze de houtopstanden worden herplant. Het is volgens hen onvoldoende om de houtopstanden die verloren gaan slechts te compenseren met nieuwe bomen, omdat met het vellen van de houtopstanden ook ecosystemen verloren gaan. Bovendien ontbreekt een onderzoek naar de effecten van het kappen op de bomen, een zogeheten boom effect analyse, en een beoordeling van hoe deze effecten kunnen worden meegenomen in de herbeplantingsopgave. Daarom kan niet worden gesteld dat het plan op dit punt uitvoerbaar is, aldus Natuurmonumenten en andere.

148.1. In artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb is, voor zover in dit geval van belang, bepaald dat ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, de rechthebbende zorgdraagt voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten daarvan. In het derde lid is bepaald dat provinciale staten bij verordening regels kunnen stellen over de bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting, bedoeld in het eerste lid. In de IOV zijn regels gesteld over de herbeplanting van houtopstanden. Artikel 6.20 van de IOV bevat eisen waaraan een herbeplanting op dezelfde gronden moet voldoen en artikel 6.21 van de IOV bevat eisen waaraan een herbeplanting op andere gronden moet voldoen, waarbij de voorwaarde is opgenomen dat ook aan de in artikel 6.20 gestelde eisen moet worden voldaan.

148.2. Uit de in de artikelen 6.20 en 6.21 opgenomen eisen blijkt dat niet alleen de oppervlakte van de herplant even groot moet zijn als de gevelde oppervlakte, maar ook dat de nieuwe houtopstand moet kunnen uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand en dat de herplant op termijn in ieder geval gelijkwaardige ecologische en landschappelijke waarden moet kunnen vertegenwoordigen. Op grond van artikel 4.3 van de Wnb, in samenhang gelezen met de artikelen 6.20 en 6.21 van de IOV, moet de herbeplanting dus niet alleen zo plaatsvinden dat de oppervlakte van de gevelde houtopstanden gelijkwaardig wordt gecompenseerd, maar ook dat, kort gezegd, de kwaliteit van die houtopstanden gelijkwaardig wordt gecompenseerd. Of daaraan, en aan de andere herbeplantingseisen uit de artikelen 6.20 en 6.21 van de IOV, wordt voldaan, is een vraag die in de eerste plaats in een eventuele procedure over een benodigde ontheffing of in een handhavingsprocedure in het kader van de Wnb aan de orde moet worden gesteld. Maar de raad moet wel, als hij met een bestemmingsplan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt op gronden waar houtopstanden staan en voor die houtopstanden een herbeplantingsplicht geldt, onderzoeken of op voorhand moet worden ingezien dat niet aan de regels daarvoor uit de Wnb en de toepasselijke provinciale verordening kan worden voldaan.

In het houtopstandenrapport is in beeld gebracht welke houtopstanden door de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling naar verwachting worden aangetast. Daarin is echter niet, en ook niet in een ander stuk dat ten grondslag ligt aan het plan, op enige wijze inzicht gegeven in de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de herbeplantingsplicht van die te vellen houtopstanden. Dat betekent dat niet is onderzocht of en hoe kan worden voldaan aan de regels uit de Wnb en de IOV hierover, waaronder in het bijzonder de eis van gelijkwaardigheid van de waarde van de herplant. Nu dat is nagelaten, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling niet op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op dit punt niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie milieueffectbeoordeling

149.   De Afdeling is naar aanleiding van de betogen over gebiedsbescherming tot het oordeel gekomen dat de raad zich niet op grond van de opgestelde voortoets op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan geen significante negatieve gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Niet is uitgesloten dat, als de raad deze beoordeling opnieuw maakt, een voortoets niet volstaat en een passende beoordeling moet worden gemaakt. In dat geval is al daarom gelet op artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm een MER vereist.

In overweging 32 hiervoor is het betoog van [appellant sub 3] en anderen, stichting Eemvallei, en Natuurmonumenten en andere weergegeven dat de onderzoeken die zijn verricht naar de milieugevolgen van het plan niet deugdelijk zijn, zodat op grond van die onderzoeken niet kan worden geconcludeerd dat het plan "geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft". Dit betekent dat voor zover de MER-plicht niet al volgt uit artikel 7.2a, eerste lid, van de Wm niet inzichtelijk is gemaakt dat het plan niet MER-plichtig is op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wm.

Het betoog slaagt.

Financiële uitvoerbaarheid

150.   [appellant sub 3] en anderen, stichting De Parel, en [appellanten sub 6] betogen dat het plan financieel niet-uitvoerbaar is. Zij voeren hiertoe het volgende aan.

Bij het verwerven van de gronden van het plangebied heeft er een grondruil plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en Staatsbosbeheer. Deze grondruil betrof een deel van de gronden van het Alexanderkwartier, waarop de woningen zijn voorzien. Volgens stichting De Parel is bij de grondruil gehandeld in strijd met de vereisten die voortvloeien uit het zogenoemde "Didam-arrest" van de Hoge Raad. Het vereiste van een "transparante selectieprocedure" geldt volgens stichting De Parel namelijk ook bij een grondruil tussen de overheid en een ontwikkelaar. De grondruil is daarom nietig. Stichting De Parel heeft inmiddels een procedure bij de civiele rechter aanhangig gemaakt over de rechtmatigheid van de grondruil. Indien de woningen niet kunnen worden gerealiseerd, dan heeft dat gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het gehele plan, aangezien de opbrengsten van de woningbouw nodig zijn om het plan financieel haalbaar te maken.

Volgens [appellant sub 3] en anderen, en [appellanten sub 6] moet de grondruil worden aangemerkt als een vorm van (verboden) staatssteun. De gronden van Staatsbosbeheer zijn bij de ruil gewaardeerd op € 107,76 per m². Dit is volgens appellanten een te lage grondprijs gelet op het beoogde gebruik voor woningbouw.

150.1. Over het betoog dat de grondruil tussen [partij] en Staatsbosbeheer onrechtmatig is, overweegt de Afdeling dat naar Nederlands nationaal recht de burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter de aangewezen rechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van deze privaatrechtelijke overeenkomst. De rechtmatigheid van het handelen van partijen bij de grondruil staat dus niet ter beoordeling in deze procedure tegen het bestemmingsplan. Voor zover stichting De Parel betoogt dat de door haar geëntameerde civiele procedure ertoe kan leiden dat de overeenkomst nietig wordt verklaard, overweegt de Afdeling dat in het deskundigenverslag staat dat de ruil betrekking heeft op een beperkt deel van de gronden met de bestemming "Wonen". Het gaat om vier kadastrale percelen van een geringe omgang. De overige gronden van het Alexanderkwartier waren al eigendom van [partij]. Volgens het deskundigenverslag kan de woningbouwontwikkeling - in een aangepaste vorm - plaatsvinden op de (overige) gronden van [partij]. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat zelfs als aangenomen zou moeten worden dat de grondruil onrechtmatig is geweest, dit niet in de weg staat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog slaagt niet.

150.2. Het betoog dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, kan in deze procedure tegen het bestemmingsplan alleen indirect aan de orde komen. De vraag is dan of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt namelijk geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan. Dit betoog kan daarom alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de financieel-economische aspecten van het plan aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg staan. Hieraan is niet al voldaan als appellanten aannemelijk maken dat de staatssteun die wordt of is verleend, kan worden teruggevorderd. Zij moeten ook aannemelijk maken dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat als gevolg van een eventuele terugvordering het plan niet kan worden uitgevoerd.

151.   Hiervoor in 150.1 heeft de Afdeling overwogen dat de grondenruil vier percelen met een beperkte omvang betrof. In lijn met wat daar is geoordeeld geldt dat ook als aangenomen zou moeten worden dat de gronden voor een niet-marktconforme prijs zijn verkocht aan [partij], een eventuele terugvordering niet in de weg staat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog slaagt niet.

Overigens had het betoog over de verboden staatssteun niet kunnen leiden tot vernietiging van het plan, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb (zie in dit verband overweging 11.4 van de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, over het relativiteitsvereiste).

152.   Stichting De Parel heeft nog betoogd dat de noodzakelijke ministeriële toestemmingen voor de grondruil tussen Staatsbosbeheer en de projectontwikkelaar ontbreken. Hiervoor is al geoordeeld dat zelfs als wordt aangenomen dat de grondruil onrechtmatig is geweest, dit niet in de weg staat aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Alleen al daarom slaagt het betoog niet.

153.   Stichting De Parel betoogt dat niet inzichtelijk is gemaakt dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is. Het is niet inzichtelijk gemaakt dat de projectontwikkelaar over voldoende financiële middelen beschikt om de voorziene ontwikkeling te realiseren, in het bijzonder de restauratie van het paleis. Daarnaast staat niet vast dat het landgoed, na de herontwikkeling, exploitabel zal zijn. Een "sluitende business case" ontbreekt, aldus stichting De Parel.

153.1. De Afdeling overweegt dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de financiële uitvoerbaarheid van dat plan, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de financiële aspecten van het plan aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg staan. [partij] heeft in het kader van de door het Rijk uitgeschreven selectieprocedure voor de herontwikkeling van het landgoed een plan met bijbehorende "business-case" ingediend. Dit is het document "Made by Holland, Plan voor herontwikkeling Soestdijk" van juli 2016. Dit plan met de bijbehorende business-case lag ten grondslag aan de gunning van het project en de verkoop van het landgoed aan [partij]. Hierin is onder meer een financiële onderbouwing van het project opgenomen. Op 28 januari 2022 hebben de gemeente Baarn en [partij] een anterieure overeenkomst gesloten over de herontwikkeling van het landgoed. In de considerans bij deze overeenkomst staat onder meer dat het plan "Made by Holland" nader is uitgewerkt in een bestemmingsplan voor het landgoed. In artikel 5.1 van de anterieure overeenkomst is - kortheidshalve - vastgelegd dat de woningbouwontwikkeling op het Alexanderkwartier in het plan is opgenomen om de restauratie van Paleis Soestdijk te kunnen bekostigen.

De Afdeling ziet in wat stichting De Parel heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat voor het beoordelen van de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan een meer gedetailleerde kosten- en opbrengsten raming noodzakelijk was, dan die welke ten grondslag heeft gelegen aan de gunning van het project aan [partij]. Weliswaar wijkt het vastgestelde bestemmingsplan op een aantal punten af van het project als beschreven in het plan voor de herontwikkeling uit 2016, maar stichting De Parel heeft niet toegelicht waarom deze verschillen ertoe leiden dat het bestemmingsplan niet-uitvoerbaar is. In dit verband wijst de Afdeling erop dat een van de voornaamste verschillen is dat het plan de realisatie van 98 appartementen mogelijk maakt, terwijl in het kader van de selectieprocedure is uitgegaan van "circa 65 woningen" in het Alexanderkwartier. Voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan is dit echter niet ongunstig.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand niet heeft mogen uitgaan van de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

154.   [appellant sub 4] en anderen betogen dat het in artikel 3.4.1, aanhef en onder c, van de planregels vastgelegde maximumaantal bezoekers niet handhaafbaar is. Zoals hiervoor in overweging 5 al is opgemerkt is in deze bepaling vastgelegd dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Gemengd" voor culturele en educatieve voorzieningen, exposities, tentoonstellingen, bijeenkomsten en vergaderingen, recreatie, kantoren, paviljoens, ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca, niet mag leiden tot meer dan 325.000 bezoekers per jaar. De raad heeft toegelicht dat deze bepaling betrekking heeft op de reguliere bezoekers van het deelgebied "Paleis". Blijkens artikel 3.4.1, aanhef en onder c, van de planregels, bezien in samenhang met artikel 3.1, heeft deze bepaling immers geen betrekking op de bezoekers van het hotel en de zelfstandige horeca in het deelgebied "Parade", en de bezoekers van evenementen. Het onderdeel "Paleis" zal volgens de raad alleen tegen betaling toegankelijk zijn. In dit verband verwijst de raad naar afbeelding 18 in de plantoelichting. De eigenaar/exploitant zal desverzocht gegevens moeten verstrekken over het aantal bezoekers. Gelet daarop is er volgens de raad geen reden om aan te nemen dat artikel 3.4.1 van de planregels niet handhaafbaar zal zijn. De Afdeling ziet gelet op deze toelichting van de raad geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 3.4.1, aanhef en onder c, van de planregels niet handhaafbaar is. Het betoog slaagt niet.

CONCLUSIE

Ongegronde beroepen

155.   Eerder in deze uitspraak heeft de Afdeling ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] overwogen dat hun beroepsgronden niet inhoudelijk zullen worden beoordeeld, omdat zij zich beroepen op normen die kennelijk niet bedoeld zijn om hun belangen te beschermen (zie de overwegingen 13-19). De beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] zijn daarom ongegrond.

Gegronde beroepen

156.   Naar aanleiding van de andere beroepen heeft de Afdeling de volgende gebreken in het plan geconstateerd:

-         De raad heeft in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet geborgd in het bestemmingsplan dat de restauratie binnen een termijn van vijf jaren na het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan wordt voltooid (overweging 27.2).

-         Artikel 18.1 van de planregels is in strijd met de rechtszekerheid (overweging 47.4).

-         Artikel 16.1.1, onder c, d, en e, bezien in samenhang met artikel 1.33 en 1.35, van de planregels is in strijd met de rechtszekerheid (overweging 56.1).

-         De wijzigingsbevoegdheid van artikel 16.6 van de planregels is in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro (overweging 57.3).

-         De gevolgen van evenementen voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid zijn niet deugdelijk onderzocht, zodat het plan in zoverre is vastgesteld met artikel 3:2 van de Awb (overweging 59.4).

-         De gevolgen van het evenementenverkeer voor de luchtkwaliteit zijn in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet deugdelijk onderzocht (overweging 61.2).

-         Ten aanzien van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden is het plan in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid (overweging 93).

-         Het plan is vastgesteld in strijd met artikel 9.2 (verstedelijkingsverbod) van de IOV (overweging 77.6).

-         Aan de compensatieverplichting en de daarover gestelde voorwaarden uit de IOV voor het NNN wordt niet voldaan. Het plan is in zoverre in strijd met de IOV vastgesteld (overwegingen 108.1 en 110.2).

-         Het onderzoek naar de gevolgen van de stikstofdepositie voor het NNN berust op onjuiste uitgangspunten. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb (overweging 117.3).

-         De raad heeft onvoldoende onderzocht of voldaan kan worden aan de regels over de bescherming houtopstanden uit de Wnb en de IOV. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb (overweging 148.2).

-         De verrichte milieueffectbeoordeling berust op onjuiste uitgangspunten. Ook dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb (overweging 149).

157.   Dat betekent dat de beroepen van [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen, stichting Borrebos, Natuurmonumenten en andere, stichting Roofvogels, stichting De Parel, en [appellanten sub 6] gegrond zijn.

Gevolgen voor het plan

158.   Gelet op het aantal en de aard van de geconstateerde gebreken, ziet de Afdeling aanleiding het besluit van 23 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan geheel te vernietigen. Dat betekent dat de herontwikkeling van landgoed Paleis Soestdijk geen doorgang kan vinden. Om de herontwikkeling mogelijk te kunnen maken, zal de raad een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.

159.   De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.

PROCESKOSTEN

160.   De raad hoeft voor [appellant sub 5], [appellant sub 2], en [appellanten sub 1] geen proceskosten te vergoeden.

De raad moet wel de proceskosten vergoeden van stichting Borrebos, [appellant sub 3] en anderen, stichting Eemvallei, en Natuurmonumenten en andere.

In de beroepen van stichting De Parel, stichting Roofvogels, [appellanten sub 6], en [appellant sub 4] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], en [appellant sub 5] ongegrond;

II.       verklaart de beroepen van Stichting Werkgroep Roofvogels Nederland, Stichting Behoud de Eemvallei, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen, Stichting Behoud het Borrebos, Stichting De Parel van Baarn, [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], en Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en andere gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Baarn van 23 februari 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landgoed Paleis Soestdijk";

IV.      draagt de raad van de gemeente Baarn op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor onder III. vermelde onderdeel wordt verwerkt op de landelijke voorziening;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Baarn tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a.       Stichting Behoud het Borrebos, tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b.       [appellant sub 3] en anderen, tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c.       Stichting Behoud de Eemvallei, tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en;

d.       Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en andere, tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Baarn aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

a.       € 548,00 voor Stichting Behoud het Borrebos;

b.       € 274,00 voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

c.       € 548,00 voor Stichting Behoud de Eemvallei;

d.       € 548,00 voor Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en andere, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

e.       € 548,00 voor Stichting Werkgroep Roofvogels Nederland;

f.        € 548,00 voor Stichting De Parel van Baarn;

g.       € 274,00 voor [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en;

h.       € 274,00 voor [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.I. Heijkoop, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Heijkoop
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024

739-971

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…].

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 8:3

1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

[…].

Artikel 8:58

1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.

[…].

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Crisis- en herstelwet

Artikel 1.6a

Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

Wet natuurbescherming

Artikel 1.11

1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

[…].

Artikel 2.7

1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8.

[…].

Artikel 2.8

1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

[…].

Artikel 4.3

1. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.

[…].

Artikel 4.5

1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van artikel 4.3, eerste en tweede lid, ten behoeve van herbeplanting op andere grond, indien de herbeplanting voldoet aan bij provinciale verordening gestelde regels.

[…];

3. Onverminderd het eerste lid, kunnen gedeputeerde staten van artikel 4.2, eerste lid, of artikel 4.3, eerste, tweede of vijfde lid, ontheffing verlenen.

[…].

Wet milieubeheer

Artikel 7.2a

1. Een milieueffectrapport wordt gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.

[…]

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.1a

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 3.1.6

[…].

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…].

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Artikel 2.10.4

1. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot het natuurnetwerk Nederland en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

a. er sprake is van een groot openbaar belang,

b. er geen reële alternatieven zijn, en

c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

[…].

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Artikel 2.21

1. De waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20 zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:

a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;

b. andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van inrichtingen kan verschillen en niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.

2. Bij of krachtens gemeentelijke verordening kunnen voorwaarden worden verbonden aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

3. Een festiviteit als bedoeld in het eerste lid die maximaal een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.

Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Artikel 6.3 Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in Bijlage 10 Wezenlijke kenmerken en waarden van deze verordening, of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het natuurnetwerk Nederland, tenzij sprake is van:

b) ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang; […].

2. Onder de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval niet de bestaande legale bebouwing, erven en verhardingen begrepen.

3. Aantasting van het natuurnetwerk Nederland op grond van het eerste lid is slechts mogelijk als:

a. de aantasting zo veel mogelijk wordt beperkt; en

b. de overblijvende aantasting tijdig wordt gecompenseerd.

[…].

Artikel 6.5 Eisen compensatie aantasting natuurnetwerk Nederland

1. Compensatie vindt zodanig plaats dat deze de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk Nederland versterkt.

[…].

2. Indien sprake is van activiteiten als bedoeld in Artikel 6.3 Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland, eerste lid, onder a, of b, vindt de compensatie van het verlies in oppervlakte plaats:

buiten het natuurnetwerk Nederland en in directe aansluiting op het natuurnetwerk Nederland; of

buiten het natuurnetwerk Nederland en binnen de Groene contour; […]

5. De oppervlakte van de compensatie wordt bepaald aan de hand van Bijlage 11 Berekenen compensatieopgave ontwikkeling van groot openbaar belang bij deze verordening.

[…].

Artikel 6.6 Borging compensatie aantasting natuurnetwerk Nederland

1. De realisatie van de compensatie, de ontwikkeling, de instandhouding en het beheer zijn verzekerd op het moment van vaststelling van het besluit waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt.

2. De realisatie van de compensatie wordt in het bestemmingsplan zeker gesteld door middel van een voorwaardelijke verplichting waarin de aard en omvang van de compensatie is vastgesteld en waarin is bepaald dat de uitvoering van benodigde compensatie zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval gegarandeerd binnen drie jaar na de ruimtelijke ontwikkeling, is uitgevoerd/gerealiseerd en daarna in stand wordt gehouden.

Artikel 6.20 Eisen aan herbeplantingen

Een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

a. de oppervlakte van de herplant is tenminste even groot als de gevelde oppervlakte;

b. herplant vindt plaats door het aanplanten van voldoende vitaal plantmateriaal of door natuurlijke verjonging;

c. de nieuwe houtopstand kan, gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse, uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand, gericht op houtproductie, natuur, landschap, cultuurhistorie of beleving;

d. de nieuwe houtopstand kan binnen een periode van 5 jaar een kronendak met een bedekkingsgraad van

tenminste 60% vormen;

e. de herplant kan op termijn in ieder geval, gelijkwaardige ecologische en landschappelijke waarden vertegenwoordigen;

f. naast boomsoorten worden alleen inheemse struiksoorten toegepast; en

g. herplant binnen Natura 2000 gebieden vindt plaats op een wijze en met soorten die geen schade kunnen toebrengen aan de voor dit gebied geldende instandhoudingsdoelstellingen.

Artikel 6.21 Eisen aan herbeplanting op andere grond

1. Herbeplanting op andere grond dan de grond, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wet

natuurbescherming, voldoet aan de volgende vereisten:

a. de grond is vrij van houtopstand en van een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid,

van de Wet natuurbescherming;

b. het gebruik van de grond past binnen bestaand natuur- en landschapsbeleid van de provincie en de

gemeente;

c. de grond is vrij van compensatieverplichtingen;

d. de herbeplanting vindt plaats binnen drie jaar nadat de verplichting tot herbeplanting ontstaat; en

e. de herbeplanting voldoet aan artikel 6.20.

[…]

Beleidsregels natuur en landschap 2017

Artikel 4.4 Herbeplanting op andere grond

Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing op grond van artikel 4.5, derde lid, van de wet in samenhang gelezen met artikel 6.21 van de verordening, van de verplichting tot herbeplanting op dezelfde grond als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid van de wet, ten behoeve van herplanting op andere grond voor oude bosgroeiplaatsen (zie kaart bijlage 2).

Bestemmingsplan "Landgoed Paleis Soestdijk"

Artikel 1.18 casco restauratie

Met behoud van monumentale cultuurhistorische waarden alle werkzaamheden die nodig zijn om Paleis Soestdijk wind- en waterdicht te maken en te behouden voor de komende generaties, conform afspraken te maken met RCE. Dit betreft het herstel van: de buitenschil (gevels, kap, goten, wandopeningen (inclusief kozijnen, ramen en deuren)) en de constructieve bouwdelen (zoals: balklagen, funderingen, kolommen en trappen). Dit alles exclusief wand-, plafond- en vloerafwerkingen en installaties maar inclusief de wandafwerkingen van de buitenmuren (het pleisterwerk).

Artikel 1.23 evenement

periodieke en/of incidentele publiek toegankelijke manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, voorstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten, niet behorend tot de reguliere gebruiksactiviteiten.

Artikel 1.33 reguliere geluidnormen

De geluidnormen zoals opgenomen in tabel 1.1. van Bijlage 4 Geluidnormen, danwel de reguliere geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn.

Artikel 1.35

De geluidnormen zoals opgenomen in tabel 2.2. van Bijlage 4 Geluidnormen, danwel de verhoogde geluidnormen van de meest recente versie van de geluidbeleidsregels voor evenementen van de gemeente Baarn.

Artikel 1.30 paviljoen

een tijdelijk bouwwerk ten behoeve van expositie en/of educatie.

Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. culturele en educatieve voorzieningen;

b. exposities, tentoonstellingen, bijeenkomsten en vergaderingen;

c. evenementen met inachtneming van het bepaalde in 16.1

d. bestaande woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

e. hotel van maximaal 120 kamers;

f. zelfstandige horeca van categorie 1 (met bezorg- en/of afhaalservice), zoals opgenomen in Bijlage 3 Staat van Horeca-activiteiten van maximaal 950 m2 per vestiging én tot een maximum van 1.650 m2 bvo in totaal;

g. recreatie;

h. kantoren tot een maximum van 1.500 m2 bvo;

i. paviljoens, met inachtneming van het bepaalde in 16.2;

j. ondergeschikte detailhandel tot een maximum van 750 m2 bvo;

k. ondergeschikte horeca;

l. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

m. bestaande ontsluitingswegen;

n. nieuwe ontsluitingswegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ontsluitingswegen', met in achtneming van het bepaalde in 16.4;

o. voet- en fietspaden;

p. groenvoorzieningen;

q. parkeervoorzieningen;

r. terreinen;

s. waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 3.4.1 Algemeen

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

[…]

c. het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor de functies genoemd in lid 3.1 onder a, b en g t/m k door meer dan 325.000 bezoekers per jaar.

Artikel 3.4.2 Voorwaardelijke verplichting natuurontwikkeling

a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de eerste omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bestemmingsvlak zoals bedoeld in 3.1, moeten de maatregelen zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 5 Natuurmaatregelen Paleis en Parade;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het gebruik gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 3.4.2 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 4.4.1 Voorwaardelijke verplichting natuurontwikkeling

a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het scoutinggebouw zoals bedoeld in 4.1 dienen de maatregelen te zijn uitgevoerd en in stand gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 6 Natuurmaatregelen Scouting;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het gebruik gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 4.4.1 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 8.4.3 Voorwaardelijke verplichting natuurontwikkeling

a. Binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen van de woningen zoals bedoeld in 8.1 onder e, moeten de maatregelen zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden, zoals opgenomen in Bijlage 7 Natuurmaatregelen Alexanderkwartier;

b. Indien niet is voldaan aan sub a. wordt het wonen gezien als strijdig gebruik met de bestemming.

c. De uitvoering van de maatregelen, bedoeld in 8.4.3 onder a, dienen binnen tien jaar te resulteren in een meerwaarde voor het Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 16.1 Evenementen

16.1.1 Aantal

a. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - evenementen' en 'overige zone - evenementen Parade' mogen voor beide zones samen in totaal maximaal 40 dagen per jaar evenementen worden gehouden (exclusief op- en afbouwdagen).

b. tijdens een evenement zijn maximaal 5.000 bezoekers per dag toegestaan;

c. een evenement dient te voldoen aan de reguliere geluidnormen zoals opgenomen in artikel 1.33;

d. in uitzondering op lid c is het maximaal 12 dagen per jaar toegestaan dat sprake is van een maximale geluidbelasting welke voldoet aan de verhoogde geluidnormen, zoals opgenomen in artikel 1.35;

e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - evenementen Parade' zijn uitsluitend evenementen toegestaan die voldoen aan de reguliere geluidnormen zoals opgenomen in artikel 1.33;

Artikel 16.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - paviljoens' zijn paviljoens toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

a. het gezamenlijke oppervlakte van paviljoens mag niet meer bedragen dan 400 m2;

[…].