Uitspraak 202105451/1/R4


Volledige tekst

202105451/1/R4.
Datum uitspraak: 5 januari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2021 heeft het college zijn beslissing om op 14 juni 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2021, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 14 juni 2021 is aangetroffen naast een bovengrondse papierbak ter hoogte van de Vrouw Avenweg 694 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar adres op het adreslabel op de doos staat.

2.       [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij de doos in de papiercontainer heeft gedaan. Zij wijst erop dat niemand heeft gezien dat zij de doos naast de container heeft gegooid. Volgens haar moet de doos buiten haar schuld om naast de container zijn beland, bijvoorbeeld doordat hij eruit is gewaaid, eruit is gevallen toen iemand anders zijn oud papier in de container deed, tijdens het legen van de container is gevallen of weggewaaid of door iemand anders uit de container is gehaald uit nieuwsgierigheid. Zij wijst er verder op dat zij haar afval scheidt en haar oud papier en glas altijd netjes opruimt, dat zij haar afval weer mee terug neemt als de containers vol zijn en dat zij glas van anderen dat naast de containers ligt, erin doet.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. De toezichthouder hoeft dus niet te hebben gezien dat zij de doos naast de container heeft gegooid. Haar verklaring dat zij de doos in de container heeft gedaan, is onvoldoende objectief om op grond daarvan aannemelijk te achten dat zij dat daadwerkelijk heeft gedaan. Met het opperen van de mogelijkheden dat de doos uit de container is gewaaid, gevallen of gehaald, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat dat ook is gebeurd. Het college heeft verder in het verweerschrift toegelicht dat als afvalstoffen op juiste wijze volledig in de papiercontainer zijn gedaan, het niet mogelijk is dat anderen die afvalstoffen er weer uit halen of dat deze op een andere manier buiten de container terecht komen. Ter zitting heeft [appellante] dit betwist en gesteld dat het volgens haar wel mogelijk is om papierafval uit een bovengrondse papierbak te halen. Daarbij heeft zij toegelicht dat de papierbak niet vol was toen zij de doos erin deed. Hoewel [appellante] terecht stelt dat het bij een bovengrondse papierbak niet geheel onmogelijk is om papierafval, dat er op juiste wijze volledig in is gedaan, er weer uit te halen, heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat iemand dat in dit geval heeft gedaan met de aangetroffen doos. Wanneer de papierbak niet vol is, is het niet eenvoudig om door de smalle opening bovenin de papierbak bij het papierafval te komen dat er dieper in ligt. Het is dan ook niet aannemelijk dat iemand uit nieuwsgierigheid die moeite zou hebben gedaan om de doos uit de papierbak te halen. Aangezien [appellante] niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen doos in dit geval uit de container is gewaaid, gevallen of gehaald, heeft zij met haar betoog dat dit kan zijn gebeurd, niet aannemelijk gemaakt dat zij niet de overtreder is.

Tot slot betekenen de omstandigheden dat [appellante] haar afval scheidt, haar oud papier en glas altijd netjes opruimt, haar afval weer mee terug neemt als de containers vol zijn en dat zij glas van anderen naast de containers opruimt, niet dat zij niet degene kan zijn geweest die in dit geval om een bepaalde reden de aangetroffen doos verkeerd heeft aangeboden.

Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.       [appellante] betoogt dat het college geen reden had om de doos met spoed te verwijderen, omdat het slechts een lege kartonnen doos betrof en geen chemicaliën of iets dergelijks. Verder betoogt zij dat de boete niet in verhouding staat tot wat er is aangetroffen en betwist zij dat de kosten voor het oprapen van de doos € 194,00 bedragen. Daarbij wijst zij erop dat op de foto's bij het besluit van 9 juli 2021 nog meer grote stukken karton te zien zijn, die niet van haar afkomstig zijn.

3.1.    In het besluit van 19 augustus 2021 heeft het college toegelicht dat het belang van een schone leefomgeving zo groot is, dat de gemeente op straat aangetroffen huisvuil direct mag verwijderen met toepassing van spoedeisende bestuursdwang. In de bij het besluit gevoegde "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" staat dat een spoedeisend belang gemoeid is met de directe verwijdering van op onjuiste wijze aangeboden huisvuil, vanwege de negatieve gevolgen van het verkeerd aanbieden van huisvuil. Deze negatieve gevolgen zijn onder meer de vuilaantrekkende werking, het aantrekken van ongedierte en in algemene zin vervuiling. Vanwege deze negatieve gevolgen kon het college in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, overgaan tot het direct verwijderen van de doos.

Het betoog faalt.

3.2.    Het besluit van 9 juli 2021 heeft slechts betrekking op de doos met het adres van [appellante] erop en niet op de andere stukken karton die te zien zijn op foto's. Het bedrag van € 126,00 dat het college voor rekening van [appellante] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van die ene doos. In het besluit van 19 augustus 2021 heeft het college toegelicht dat die kosten voor het verwijderen, afvoeren en onderzoeken van de doos en de administratieve afhandeling daarvan, in totaal € 194,00 bedragen. Anders dan waar [appellante] van uitgaat, bestaat dit bedrag niet alleen uit de kosten voor het feitelijk oprapen van de doos, maar ook voor het afvoeren en onderzoeken daarvan en de administratieve afhandeling. [appellante] heeft niet met concrete argumenten betwist dat die kosten € 194,00 bedragen.

Het betoog faalt.

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022

687