Uitspraak ​201201221/1/A3


Volledige tekst

​201201221/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 december 2011 in zaak nr. 11/1368 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2011 heeft het CBR bepaald dat aan [appellant] afschriften van documenten die de door hem verlangde informatie bevatten, in geanonimiseerde vorm worden verstrekt, na betaling van de daarvoor geldende vergoeding. Het verzoek om elektronische toezending van de documenten is afgewezen.

Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het CBR het besluit van
10 oktober 2011 ingetrokken, het door [appellant] tegen het besluit van
21 september 2011 gemaakte bezwaar alsnog deels gegrond verklaard en dat besluit herroepen, met dien verstande dat het verzoek om elektronische toezending alsnog wordt ingewilligd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam bij het CBR, is verschenen.

De Afdeling heeft de zaak aangehouden en [appellant] in staat gesteld om op het besluit van 18 februari 2013 te reageren.

Bij brief van 1 maart 2013 heeft [appellant] een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek met door partijen verleende toestemming voor het achterwege laten van een nadere behandeling ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;

b. kennisneming van de inhoud toe te staan;

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

Ingevolge artikel 12 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de centrale overheid regels worden gesteld met betrekking tot in rekening te brengen vergoedingen voor het ingevolge een verzoek om informatie vervaardigen van kopieën van documenten en uittreksels of samenvattingen van de inhoud daarvan.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur (hierna: het Besluit) kan voor het verstrekken van kopieën van documenten op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob een vergoeding in rekening worden gebracht.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de vergoeding voor het verstrekken van kopieën van schriftelijke stukken, indien deze in rekening wordt gebracht,

voor minder dan 6 kopieën: gratis;

voor 6 tot 13 kopieën: € 4,50;

voor 14 of meer kopieën: € 0,35 per kopie.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan voor het verstrekken van een uittreksel van een document of een samenvatting van de inhoud van een document op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob een vergoeding in rekening worden gebracht.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de vergoeding voor het verstrekken van een uittreksel of een samenvatting, indien deze in rekening wordt gebracht, € 2,25 per pagina.

3. [appellant] heeft het CBR verzocht om informatie. Het CBR heeft bepaald dat aan [appellant] afschriften van documenten die de door hem verlangde informatie bevatten, in geanonimiseerde vorm worden verstrekt, na betaling van de daarvoor geldende vergoeding van € 0,35 per kopie. Het verzoek van [appellant] om elektronische toezending heeft het CBR bij besluit van 21 september 2011 afgewezen. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het CBR die afwijzing gehandhaafd. Volgens het CBR kan elektronische toezending in redelijkheid niet worden gevergd omdat dit arbeidsintensiever is dan toezending per post.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR het standpunt heeft mogen innemen dat elektronische toezending van de documenten die de door hem verlangde informatie bevatten in redelijkheid niet kan worden gevergd.

5. Het CBR heeft bij het besluit van 18 februari 2013 het verzoek van [appellant] om elektronische toezending van de door hem verlangde informatie alsnog ingewilligd. Derhalve heeft [appellant] geen belang meer bij de beoordeling van het oordeel van de rechtbank dat het CBR het standpunt heeft mogen innemen dat elektronische toezending van de documenten die de door hem verlangde informatie bevatten in redelijkheid niet kan worden gevergd. Zie de uitspraken van 23 maart 2005 in zaak nr. 200406181/1 en 23 januari 2008 in zaak nr. 200703428/1. Gelet hierop bestaat, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb echter uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In dit geval vertegenwoordigt [appellant] zichzelf, zodat geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend door een derde.

6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

7. Aangezien het CBR met het besluit van 18 februari 2013 niet geheel aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt dit besluit, met toepassing van artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.

8. Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het CBR zich op het standpunt gesteld dat voor de elektronische toezending van de gevraagde informatie een vergoeding in rekening kan worden gebracht. Uit artikel 2 van het Besluit volgt volgens het CBR niet dat bij zodanige verstrekking andere regels zouden gelden dan bij verstrekking van kopieën in papieren vorm. Dit geldt te meer nu ook in dit geval kopieën in papieren vorm moeten worden gemaakt om de documenten te kunnen anonimiseren, aldus het CBR.

9. [appellant] betoogt dat geen vergoeding in rekening kan worden gebracht in het geval van elektronische toezending. Bij elektronische toezending worden geen kopieën als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob verstrekt. Dat het CBR een kopie in papieren vorm moet vervaardigen is een interne productieaangelegenheid die voor rekening en risico van het CBR komt, aldus [appellant].

9.1. Het CBR heeft overtuigend beargumenteerd, dat het voor het anonimiseren van de gevraagde documenten redelijkerwijs noodzakelijk is om eerst kopieën in papieren vorm te vervaardigen. Hiervan uitgaande biedt artikel 2 van het Besluit grondslag om voor de kopieën de in dit artikel vermelde bedragen in rekening te brengen, ook als uiteindelijk de verstrekking van de geanonimiseerde kopieën conform de voorkeur van de aanvrager langs de elektronische weg geschiedt.

Het betoog faalt.

10. Het beroep tegen het besluit van 18 februari 2013 is ongegrond.

11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 18 februari 2013 ongegrond;

III. gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

597.