Uitspraak 201208629/1/A1


Volledige tekst

201208629/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Langeveen, gemeente Tubbergen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 juli 2012 in zaak nr. 11/1113 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2011 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het tijdelijk plaatsen van een bouwwerk, het veranderen of veranderen van de werking van de inrichting zonder toename van milieugevolgen en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Langeveen (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 25 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Stekelenburg en C.I. Migchielsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning, bij nog te realiseren varkensschuren, en een tijdelijke woonunit gedurende de bouw van de bedrijfswoning. [belanghebbende] is voornemens zijn perceel te ontsluiten door middel van een bestaande verbindingsweg. Deze weg is gedeeltelijk in eigendom van [appellant].

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voldoet aan de ingevolge artikel 2.5.3 van de bouwverordening geldende voorschriften. Hij voert in dit kader aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat de verbindingsweg ten minste 4,5 m breed is, omdat de naast de verbindingsweg gelegen aarden wal niet mag worden betrokken bij het vaststellen van de breedte van de weg. De aarden wal behoort volgens hem niet tot de weg, maar is bedoeld om het verzakken van de naastgelegen sloot te voorkomen.

Daarnaast voert [appellant] in dit kader aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat de weg geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg, omdat een fundering ontbreekt en het draagvermogen van de weg beperkt wordt doordat de weg hoger ligt dan het aangrenzende maaiveld en knaagdieren de weg ondergraven. Hij heeft daartoe een rapport van het Civieltechnisch Adviesbureau Beverdam te Wierden van 6 mei 2013 (hierna: het deskundigenrapport) overgelegd. Voorts verwijst hij naar een e-mail van een medewerker risicobeheersing van de brandweer Tubbergen waarin is vermeld dat door hem wordt betwijfeld of de weg geschikt is voor die massa.

3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening.

Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Tubbergen 2010 (hierna: de bouwverordening) moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 20 meter is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.

Ingevolge het tweede lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld, een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid:

a. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m;

b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken.

Ingevolge artikel 1.1 wordt onder weg verstaan alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

4. Niet in geschil is dat artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening in dit geval van toepassing is. Uit dit artikel volgt dat ter plaatse een geschikte verbindingsweg aanwezig moet zijn als bedoeld in die bepaling. Niet in geschil is dat de weg over een breedte van 3,5 m is verhard. Naast de verbindingsweg is op een tweetal plaatsen een aarden wal gerealiseerd met een hoogte, zonder de daarop aanwezige begroeiing, van 0,36 m tot 0,56 m. Het college heeft de aarden wal betrokken bij het vaststellen van de breedte van de weg en geconcludeerd dat deze een breedte heeft van ten minste 4,5 m.

5. Uit de bouwverordening kan worden afgeleid dat de weg niet over de volle breedte voor voertuigen geschikt hoeft te zijn, omdat in artikel 2.5.3, tweede lid, onder a, enkel is bepaald dat een weg over een breedte van ten minste 3,25 m moet zijn verhard. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht doet het primaire doel van de aarden wal, het voorkomen van het wegzakken van de naastgelegen sloot, er niet aan af dat de wal eveneens diverse aan de weg gerelateerde functies vervult. Dat een klein gedeelte van de weg door de hoogte van de wal niet kan worden bereden door voertuigen, doet niet af aan deze functies. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college terecht aannemelijk heeft geacht dat de weg een breedte heeft van ten minste 4,5 m. Het standpunt van [appellant] dat de civiele rechter in kort geding heeft overwogen dat hij aan [belanghebbende] onvoorwaardelijke toegang moet bieden tot en over de ontsluitingsweg waarbij de doorgang ten minste 3,5 m breed is en derhalve voor [belanghebbende] persoonlijk niet is gewaarborgd dat de weg een breedte van ten minste 4,5 m heeft, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel nu de weg feitelijk voldoet aan de vereiste breedte.

Aan het door [belanghebbende] overgelegde deskundigenrapport kan niet de betekenis worden toegekend die hij daaraan gehecht wenst te zien. Nog daargelaten dat uit het rapport niet blijkt dat de weg ongeschikt is voor voertuigen met een massa van 14.600 kg en de levensduur van de weg geen op zichzelf staande eis is bij het toetsen aan de bouwverordening, is ter zitting gebleken dat het onduidelijk is of de veronderstellingen waarvan de deskundige is uitgegaan, gelet op de situatie ter plaatse, juist zijn. In het besluit van 9 augustus 2011 is door het college bezien of het aannemelijk is dat de verbindingsweg geschikt is voor voertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg. Maatgevend is volgens het college het aantal lastherhalingen. Gelet op het gebruik van de weg in het verleden door zware voertuigen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij en het huidige gebruik door landbouwvoertuigen, is het volgens het college aannemelijk dat de weg geschikt is voor voertuigen met een massa van 14.600 kg. Het college heeft bij de beoordeling van de geschiktheid van de weg rekening gehouden met de omstandigheid dat de weg direct is aangebracht op een zandbed. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college terecht aannemelijk heeft geacht dat de weg voldoende draagkracht heeft voor voertuigen met een massa van 14.600 kg. Dat een medewerker risicobeheersing van de brandweer Tubbergen in een e-mail vermeldt dat hij betwijfelt of de weg geschikt is voor die massa, leidt niet tot een ander oordeel, nu het aan het college is om te beoordelen of het bouwplan in strijd is met de bouwverordening en, zoals overwogen, het college heeft gemotiveerd waarom het in dit geval aannemelijk acht dat aan de desbetreffende bepaling in de bouwverordening wordt voldaan.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 2.5.3 van de bouwverordening.

Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bouwplan terecht in overeenstemming met het bestemmingsplan heeft geacht. Hij voert daartoe aan dat de bedrijfswoning niet noodzakelijk is, omdat de omvang van het bedrijf gelet op het aantal varkens beperkt is, permanent toezicht op een vleesvarkensbedrijf niet noodzakelijk is en bij een Canadese strooiselstal de kans op calamiteiten kleiner is.

7. Ingevolge de partiële herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2006" rust op het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden".

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" mag op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming met dien verstande dat dit slechts is toegestaan voor zover het betreft bebouwing ten behoeve van het reële agrarische bedrijf.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, wordt onder bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm van) één persoon wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat het vleesvarkensbedrijf kan worden aangemerkt als een reëel agrarisch bedrijf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 16 februari 2011 in zaak nr. 201006382/1) volgt dat bij de oprichting van de eerste bedrijfswoning een reëel belang om te wonen bij het agrarisch bedrijf, gelet op de aard en omvang daarvan, voldoende is voor de noodzakelijkheid van de bewoning.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat 2850 vleesvarkens worden gehouden. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de bedrijfswoning dient hiervan te worden uitgegaan. Voorts is door het college ter zitting toegelicht dat het gelet op de aard van het bedrijf, noodzakelijk is om bij calamiteiten direct ter plaatse aanwezig te zijn. De werkzaamheden hebben betrekking op levende have, zijn arbeidsintensief en er wordt er ook ’s nachts arbeid verricht. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat een reëel belang aanwezig is om ter plaatse te wonen. De door [appellant] in dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2011 in zaak nr. 201009736/1, leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin een andere rechtsvraag aan de orde is, te weten in hoeverre de bouw van een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is, en de bestemmingsplanvoorschriften bovendien afwijkend zijn van de onderhavige, zodat deze zaken niet vergelijkbaar zijn. De stelling van [appellant] dat [belanghebbende] kan gaan wonen bij familie in de nabije omgeving van zijn perceel, leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat gelet op de aard en omvang van het bedrijf een reëel belang bestaat om op het perceel te wonen.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013

357-771.