Uitspraak 201009736/1/H1


Volledige tekst

201009736/1/H1.
Datum uitspraak: 6 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
2. [appellant sub 2], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 september 2010 in zaak nr. 09/2563 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2009 heeft het college aan [appellant sub 1] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Reusel (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 september 2010, verzonden op 6 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, en [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Op 24 december 2010 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaar van [appellant sub 2], dit gegrond verklaard, het besluit van 6 februari 2009 ingetrokken en de bouwvergunning bij het besluit van 23 december 2010 opnieuw verleend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben op dit besluit afzonderlijke schriftelijke reacties gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2011, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door N.M. Ansems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de herbouw van een agrarische bedrijfswoning met bedrijfsruimten op het perceel.

2.2. Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok".

Ingevolge artikel 1, onder 46, van de planvoorschriften dient onder "agrarische bedrijfswoning" te worden verstaan: een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.

Ingevolge artikel 10.1.1, voor zover van belang, zijn deze gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor het oprichten van in verband daarmee noodzakelijke gebouwen.

Ingevolge artikel 10.1.3 zijn deze gronden tevens bestemd voor woondoeleinden ten dienste van het betreffende bedrijf, afhankelijk van het op de plankaart binnen het betreffende bestemmingsvlak door middel van een aanduiding aangegeven maximaal toegestane aantal bedrijfswoningen (0, 1 of 2 bedrijfswoningen).

Ingevolge artikel 10.2.2, aanhef, is per bouwblok ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf, niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, tenzij door middel van een aanduiding op de plankaart anders is aangegeven, met inachtneming van, voor zover thans van belang, de volgende bepaling:

b. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij noodzakelijk zijn uit een oogpunt van de doelmatige uitoefening en/of ontwikkeling van het betreffende agrarische bedrijf.

Ingevolge de aanduiding "A2" op de plankaart zijn op het perceel 2 bedrijfswoningen toegestaan.

Ingevolge artikel 27.5 mag het gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voorzover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 1]

2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de noodzaak van de bedrijfswoning zoals vereist volgens de planvoorschriften, onvoldoende heeft onderzocht. Volgens hem is zijn huisvesting bij zijn agrarisch bedrijf zonder meer noodzakelijk, gelet op de omvang van dat bedrijf. Het college heeft dan ook, volgens [appellant sub 1], terecht geen aanleiding gezien daar nader onderzoek naar te doen. Gelet daarop, en omdat volgens [appellant sub 1] in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de eis van de noodzaak van de bedrijfswoning is komen te vervallen, is de rechtbank ten onrechte niet tegemoet gekomen aan zijn verzoek om in het kader van de finale geschillenbeslechting de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juli 2009 in stand te laten, dan wel zelf in de zaak te voorzien.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de conclusie dat de bedrijfswoning noodzakelijk is in de zin van de planvoorschriften, ten onrechte heeft gebaseerd op de vaststelling dat sprake is van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1]. De maatstaf daarvoor is of de huisvesting van [appellant sub 1] daar, gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is. De enkele verwijzing naar de omvang van het bedrijf, zoals opgenomen in de aan [appellant sub 1] verleende onherroepelijke milieuvergunning is onvoldoende om zijn huisvesting daar noodzakelijk te achten. Nu het college die beoordeling in het besluit van 2 juli 2009 niet heeft verricht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet, althans onvoldoende is onderzocht of de bedrijfswoning noodzakelijk is in de zin van de planvoorschriften.

De rechtbank heeft eveneens terecht geen aanleiding gevonden om zelf in de zaak te voorzien, dan wel de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juli 2009 in stand te laten. Daarbij is van belang dat het betoog van [appellant sub 1], dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de voorwaarde van noodzakelijkheid van de bedrijfswoning is vervallen, niet kan worden gevolgd. Artikel 1, onder 20, van de planvoorschriften van dit nieuwe bestemmingsplan, waarin "bedrijfswoning" is gedefinieerd, stelt die voorwaarde ook. Dat in de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen deze voorwaarde niet meer expliciet is opgenomen, doet hieraan niet af.

Het betoog faalt.

Ten aanzien van het hoger beroep van [appellant sub 2]

2.4. [appellant sub 2] voert - kort weergegeven - aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen aanleiding bestaat de bedrijfswoning [locatie 1] te herbouwen, nu op het perceel reeds de bedrijfswoning [locatie 2] aanwezig is.

2.4.1. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen, [locatie 1] en [locatie 2], aanwezig. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" zijn op het perceel twee bedrijfswoningen toegestaan. [appellant sub 1] exploiteert tezamen met zijn gezin het agrarisch bedrijf op het perceel en woont in de bedrijfswoning op het adres [locatie 1]. De bedrijfswoning op het adres [locatie 2] wordt, naar ter zitting onweersproken is gesteld, sinds 1983 bewoond door een zus van [appellant sub 1] en haar echtgenoot. Het bouwplan voorziet in herbouw van de bedrijfswoning op het adres [locatie 1].

Niet in geschil is dat de woning [locatie 1], die zal worden vervangen door de in het bouwplan voorziene woning, door [appellant sub 1] wordt gebruikt om te wonen bij zijn bedrijf ter plaatse en dat ook de nieuwe woning als zodanig zal worden gebruikt. In zoverre is het bouwplan niet in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften. Het bestemmingsplan laat op het perceel twee bedrijfswoningen toe. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat op het perceel tevens de als bedrijfswoning aan te merken woning [locatie 2] aanwezig is, op zichzelf geen grond biedt voor het oordeel dat de bouwvergunning voor de herbouw van de bedrijfswoning [locatie 1] niet kon worden verleend. Dat de bedrijfswoning [locatie 2], als gesteld, voor niet-agrarische bewoning wordt gebruikt, doet hier niet aan af.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de toetsing van het bouwplan ten onrechte niet heeft onderzocht of het bouwwerk wordt opgericht met het oog op een gebruik overeenkomstig de bestemming. Volgens [appellant sub 2] is er reden voor twijfel aan de opgave van [appellant sub 1] dat de aan de woning aangebouwde ruimten als bedrijfsruimten zullen worden gebruikt, nu volgens hem binnen het bedrijf al meer opslagruimten en werkplaatsen aanwezig zijn dan bij een agrarisch bedrijf gebruikelijk is. De kans dat die ruimten ten behoeve van de woonfunctie zullen worden gebruikt, is dan ook reëel aanwezig, aldus [appellant sub 2].

2.5.1. Bij de toetsing van een bouwplan moet mede worden bezien of het bouwwerk met het oog op een gebruik overeenkomstig de bestemming wordt opgericht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 augustus 2008 in zaak nr. 200707405/1) is het in de eerste plaats aan de aanvrager om de daartoe noodzakelijke gegevens te verstrekken. Indien de informatie in de aanvraag daartoe onvoldoende is, ligt het op de weg van het college naar het beoogd gebruik van het voorziene bouwwerk nader onderzoek te doen alvorens een besluit te nemen.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor twijfel aan de juistheid van de opgave van [appellant sub 1] dat het gedeelte van het bouwplan dat door hem als agrarische bedrijfsruimte is aangeduid, als zodanig zal worden gebruikt. De stelling van [appellant sub 2] dat meer opslagruimten en werkplaatsen bij het bedrijf aanwezig zijn dan gebruikelijk is, heeft zij daarbij terecht onvoldoende geacht. Verder is van belang dat niet is gebleken dat het bouwplan voorziet in substantieel meer bedrijfsruimte dan aanwezig was bij de oorspronkelijke bedrijfswoning. Het college heeft onweersproken gesteld dat de in het verleden aan de bedrijfswoning aangebouwde bedrijfsruimte altijd dienst heeft gedaan als bedrijfsruimte. Nu ten aanzien van de bedrijfsvoering niets verandert, heeft het college terecht geen grond gezien voor nader onderzoek naar het beoogd gebruik van de bedrijfsruimten.

Het betoog faalt.

2.6. De hoger beroepen van zowel [appellant sub 1], als [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Bij besluit van 24 december 2010 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar. Het college heeft dit bezwaar gegrond verklaard en de bij het besluit van 6 februari 2009 verleende bouwvergunning ingetrokken. Bij besluit van 23 december 2010 is opnieuw en nader gemotiveerd bouwvergunning verleend voor het herbouwen van de agrarische bedrijfswoning. Aangezien bij dit besluit niet aan de bezwaren van [appellant sub 2] is tegemoetgekomen, wordt zijn hoger beroep, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

2.8. [appellant sub 2] betoogt wederom - kort weergegeven - dat geen aanleiding bestaat voor de herbouw van de woning [locatie 1] vanwege de aanwezigheid van de bedrijfswoning [locatie 2] en dat het beoogde gebruik van de bedrijfsruimten door het college nader had moeten worden onderzocht. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat hij zijn bezwaren als ingebracht tegen het besluit van 6 februari 2009 onverkort handhaaft. Hij heeft tegen dat besluit aangevoerd dat de inhoud van de bedrijfswoning groter is dan 750 m³ en voorts dat de afstand van de woning tot de as van de weg alsmede tot de bestemmingsgrens te kort is.

2.8.1. Het college heeft het bouwplan bij het besluit van 24 december 2010 terecht getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op grond waarvan op het perceel de bestemming "Bedrijf - Agrarisch" rust.

Ingevolge artikel 10.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Bedrijf - Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor één bedrijfswoning tenzij op de plankaart anders is aangeduid, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding "geen woning" geen bedrijfswoningen zijn toegestaan en ter plaatse van de aanduiding "twee woningen" twee bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Ingevolge artikel 1, onder 20, dient onder "bedrijfswoning" te worden verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

Ingevolge de aanduiding "(2bw)" op de verbeelding zijn op het perceel twee bedrijfswoningen toegestaan.

Ingevolge artikel 10.2.1, aanhef en onder b, mag het bestemmingsvlak volledig worden bebouwd met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.

Ingevolge artikel 10.2.1, aanhef en onder c, mag de afstand tot de bestemmingsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

Ingevolge artikel 10.2.3, aanhef en onder a, mag de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan 750 m³.

Ingevolge artikel 38.1 geldt in die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Ingevolge artikel 42.2, aanhef en onder a, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

2.8.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" zijn op het perceel twee bedrijfswoningen toegestaan. Zoals hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, vormt de aanwezigheid van de bedrijfswoning [locatie 2] op het perceel geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunning voor de herbouw van de bedrijfswoning [locatie 1] niet kon worden verleend.

Het betoog van [appellant sub 2] dat het college zich bij het nemen van het besluit van 24 december 2010 niet op het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) van 2 november 2010 heeft kunnen baseren, omdat daarin ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met de aanwezigheid van de woning [locatie 2], wordt daarom evenmin gevolgd. Uit dat advies volgt dat [appellant sub 1] en zijn gezin het agrarisch bedrijf op het perceel exploiteren en hun huisvesting ter plaatse in de bedrijfswoning [locatie 1], gelet op de (aard van de) bedrijfsvoering, noodzakelijk is. Nu er geen aanknopingspunten bestaan aan de inhoud van dit advies te twijfelen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de verlening van de bouwvergunning ten onrechte van die noodzaak is uitgegaan.

2.8.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5.1 is overwogen, kan het betoog dat het college nader onderzoek had moeten verrichten naar het beoogde gebruik van de bedrijfsruimten, evenmin slagen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het advies van de AAB van 2 november 2010 vermeldt dat het bedrijfsgedeelte zal worden gebruikt als berging en daarin tevens een kantoor en een hygiënesluis zullen worden ingericht.

2.8.4. Het betoog van [appellant sub 2] dat de woning niet voldoet aan de in artikel 10.2.3, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" opgenomen maximale inhoudsmaat van 750 m³, faalt, nu zoals ter zitting is komen vast te staan niet in geschil is dat de inhoud van de woning, exclusief de bedrijfsruimten, ongeveer 730 m³ bedraagt.

2.8.5. Voorts is niet in geschil dat in strijd met artikel 10.2.1, aanhef en onder b en c, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de afstand van de woning tot de as van de weg 10 m bedraagt en de kortste afstand van de woning tot de bestemmingsgrens 3 m. Niet weersproken is dat deze afstanden identiek zijn aan de situatie met betrekking tot de bestaande woning.

Het college stelt zich op het standpunt dat deze van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" afwijkende afstanden zijn toegestaan krachtens artikel 38.1 van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan.

Artikel 38.1 is geplaatst in Hoofdstuk III "Overige bepalingen" van het bestemmingsplan, onder het kopje "Algemene bouwregels". Hoewel die bepaling niet geheel duidelijk is geformuleerd, voorziet ze kennelijk in een regeling strekkende tot het toelaten van ter plaatse bij legale bebouwing aangehouden, van de bouwvoorschriften van Hoofdstuk II van het bestemmingsplan afwijkende, maatvoering, als zijnde ter plaatse van die bebouwing maximaal toegestaan. Nu de regeling is gerelateerd aan de voorschriften omtrent het bouwen in Hoofdstuk II van het bestemmingsplan, valt niet in te zien waarom zij, zoals [appellant sub 2] betoogt, geen betrekking zou hebben op het herbouwen van de woning conform de bestaande situatie op dezelfde locatie. Nu niet is gebleken dat de voorziene bedrijfswoning niet op dezelfde locatie als de oorspronkelijke bedrijfswoning wordt herbouwd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voormelde afwijkende afstanden op grond van artikel 38.1 zijn toegestaan.

2.8.6. Het betoog faalt.

2.9. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 24 december 2010 is ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden van 24 december 2010 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011

374-641.