Uitspraak 201208531/1/A1


Volledige tekst

201208531/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Simpelveld,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 20 juli 2012 in zaak nrs. 12/982 en 12/1054 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Simpelveld,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2011 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om de agrarische gronden op het perceel [locatie] te Simpelveld (hierna: het perceel) niet als ontsluitingsweg te gebruiken.

Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 mei 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2013, waar het college, vertegenwoordigd door H.B.M. Verhoeven en J.G.F. Erkens, beiden werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.L.J. Reijnen, advocaat te Sittard, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant sub 2] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe voert hij aan dat, nu zowel hij als het college ter zitting te kennen hebben gegeven dat nog nadere bewijsvoering mogelijk was, niet geoordeeld kon worden dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kon bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

1.1. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juni 2010 in zaak nr. 200906665/1/T1/H1) is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak niet beperkt tot de gevallen van kennelijke niet-ontvankelijkheid, kennelijke ongegrondheid of kennelijke gegrondheid. Aan de voorzieningenrechter komt bij de toepassing van de bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak aanzienlijke vrijheid toe.

Hetgeen door [appellant sub 2] terzake is aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de voorzieningenrechter niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het betoog faalt.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)". Ingevolge artikel 1, achttiende lid, van de planvoorschriften wordt onder "bestaand" bij gebruik verstaan, bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod. Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Ingevolge artikel 9, lid A, van de planvoorschriften zijn de als "Agrarisch gebied (A)" aangewezen gronden bestemd voor: a. dynamisch agrarisch gebruik; (…) met daaraan ondergeschikt: (…) e. ontsluiting van de afzonderlijke percelen; (…). Ingevolge het bepaalde in lid B, aanhef en onder 5, wordt ter verwezenlijking van de onder lid A beschreven doeleinden ter zake van de ontsluiting van de afzonderlijke percelen gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. De aanleg van nieuwe wegen wordt niet noodzakelijk geacht en derhalve uitgesloten.

3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan de ontsluitingsweg niet als bestaande weg in de zin van artikel 9, lid B, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften kan worden aangemerkt. Daartoe voert het college aan dat de door [wederpartij] overgelegde verklaring van de secretaris van de landinrichtingscommissie, inhoudende dat de weg reeds aanwezig zou zijn voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, geen betrekking heeft op de ontsluitingsweg maar op openbare wegen en paden. Voorts voert het college aan dat de ontsluitingsweg, gezien de luchtfoto’s van 2005 en 2010, niet voor de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig was. Dit feit wordt ondersteund door de luchtfoto’s van 1996 en 1998, aldus het college. [appellant sub 2] betoogt eveneens dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen, dat niet vast is komen te staan dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat de ontsluitingsweg niet decennialang wordt gebruikt. Voorts voert hij aan dat, gelet op de bedrijfsvoering van [wederpartij], de ontsluitingsweg niet ten dienste staat van het agrarisch bouwblok. Het gebruik is derhalve in strijd met artikel 5 van het bestemmingsplan, aldus [appellant sub 2]. Ten slotte voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij hinder ondervindt van het gebruik van de weg.

3.1. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 september 2011 ten grondslag gelegd dat in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld, omdat het gebruik van het perceel met de bestemming "Agrarisch gebied (A)" als ontsluitingsweg voor het perceel met de bestemming "Agrarisch bouwblok (AB)", in strijd is met artikel 9, lid A, aanhef en onder e, gelezen in verbinding met artikel 9, lid B, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft het besluit vernietigd omdat niet vast is komen te staan dat de weg geen bestaande weg is in de zin van artikel 9, lid B, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften.

3.2. Daargelaten of de weg een bestaande weg is als hiervoor bedoeld, betreft artikel 9, lid B, aanhef en onder 5 van de planvoorschriften een beschrijving in hoofdlijnen en wordt daarin de term "nagestreefd" gebezigd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 september 2012 in zaak nr. 201105535/1/A1) duidt de term "nagestreefd" op een inspanningsverplichting en niet op een resultaatverplichting, zodat de beschrijving in hoofdlijnen niet voldoende duidelijk en concreet is geformuleerd om als toetsingskader te dienen. Gelet op artikel 9, lid B, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften kan niet worden vastgesteld dat de weg in strijd is met het bestemmingsplan.

3.3. Ingevolge artikel 9, lid A, aanhef en onder e, van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor dynamisch agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt ontsluiting van de afzonderlijke percelen. Dat het perceel, naar gesteld, wordt gebruikt als ontsluiting voor een perceel met een andere bestemming dan wel dat dat laatste perceel, naar gesteld, in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt, maakt niet dat in strijd met het voormelde artikel wordt gehandeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat met afzonderlijke percelen, slechts de percelen met de bestemming "Agrarisch gebied (A)" worden bedoeld. Het gebruik van de afzonderlijke percelen is in zoverre niet van belang. Gelet op het voorgaande wordt niet in strijd met artikel 5, lid A, van de planvoorschriften gehandeld en was het college niet bevoegd om handhavend op te treden. Dat [appellant sub 2] , naar gesteld, hinder ondervindt van de weg, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter heeft het voorgaande niet onderkend. Nu het besluit op bezwaar door de voorzieningenrechter is vernietigd en die beslissing van de voorzieningenrechter juist is, leidt het voorgaande niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De betogen falen.

4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het college niet handhavend optreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college dient ten aanzien van [wederpartij] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. herroept het besluit van 13 september 2011, kenmerk DV/2011/3472;

III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Simpelveld een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013

374-712.