Uitspraak 201111799/1/A1


Volledige tekst

201111799/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Vlaardingen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 september 2011 in zaak nr. 10/5564 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2010 heeft het college aan Hornbach Bouwmarkt Holding B.V. (hierna: Hornbach) reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een drive-in afhaalcentrum op het perceel Boterberg 2 te Tilburg (hierna: het perceel).

Bij besluit van 19 november 2010, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 september 2011, verzonden op 3 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Hornbach heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordig door mr. J.M.B. Overdijk, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hornbach, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een deels overkapt gebouw met een oppervlakte van 2712 m² voor de uitgifte en inname van verhuurde machines en het laden en lossen van overige bouwmaterialen ten behoeve van de nabijgelegen bouwmarkt (hierna: de Hornbachvestiging).

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan bij het besluit van 19 november 2010 ten onrechte aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" heeft getoetst, nu het besluit, waarbij dat plan is vastgesteld, door de Afdeling bij uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201000849/1/R3 is vernietigd. Een aanvraag om verlening van bouwvergunning moet volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling worden getoetst aan het op het moment van het nemen van het besluit er op geldende bestemmingsplan. De vernietiging van de vaststelling van een bestemmingsplan heeft weliswaar geen terugwerkende kracht voor op basis daarvan verleende bouwvergunningen, maar daarvoor is wel vereist dat aan de rechtzoekende een behoorlijke en praktisch bruikbare mogelijkheid wordt geboden om toetsing aan het niet onherroepelijke bestemmingsplan te voorkomen, aldus [appellante]. Aan dat vereiste is in dit geval niet voldaan, nu de voorzitter van de Afdeling haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening bij uitspraak van 2 augustus 2010 in zaak nr. 201000849/3/R3 ten onrechte heeft afgewezen en haar verzoek om versnelde behandeling ook, aldus [appellante].

2.2.1. Dat betoog faalt. Bij de Afdeling is binnen de beroepstermijn namens Fox Hill Stables verzocht om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Bij brief van 26 maart 2010 is dat verzoek ingetrokken. Daarna heeft [appellante] verzocht om dat besluit te schorsen. Dat verzoek is na afloop van de voor het instellen van beroep gestelde termijn ingediend en heeft derhalve niet tot schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geleid. Het bestemmingsplan is op 27 maart 2010 in werking getreden. Dat de Afdeling het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bij uitspraak van 20 april 2011 heeft vernietigd, voor zover dit de aanduidingen "opslag" en "detailhandel perifeer" van het plandeel, waarop het bouwplan is voorzien, betreft, maakt dat niet anders. Voor [appellante] heeft een bruikbare mogelijkheid om inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan te voorkomen opengestaan. Dat de voorzitter haar verzoek om het te schorsen bij uitspraak van 2 augustus 2010 heeft afgewezen, doet daaraan niet af.

2.3. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank, door het bouwplan niet in strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening te achten, heeft miskend dat het in een uitbreiding voorziet van de Hornbachvestiging en realisering ervan tot het aantrekken van meer bezoekers zal leiden, waarvoor parkeerplaats nodig is. Door de huidige opslagruimte op het nabijgelegen perceel van de Hornbachvestiging als parkeerruimte te gebruiken, wordt niet in voldoende parkeerplaatsen voorzien, nu die ruimte reeds bij de berekening van de parkeerbehoefte van de Hornbachvestiging is betrokken. Bovendien is niet verzekerd dat die ruimte als parkeerplaats zal worden ingericht. Voorts heeft zij miskend dat volgens de "Notitie parkeernormen 2003", vastgesteld door de raad op 30 maart 2004, gelet op de oppervlakte van het bouwplan, 81 extra parkeerplaatsen nodig zijn, aldus [appellante].

2.3.1. Ingevolge artikel 20.8 van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de regels van de Bouwverordening ten aanzien van de parkeergelegenheid van toepassing.

Ingevolge artikel 2.5.30 van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.

2.3.2. Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan geen voorschriften ten aanzien van parkeervoorzieningen zijn gesteld. Ingevolge artikel 20.8 van het bestemmingplan is artikel 2.5.30 van de Bouwverordening op het bouwplan van toepassing.

Het voorziet niet in de aanleg van parkeerplaatsen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dat, gelet op het gebruik en de logistieke opzet van het drive- in afhaalcentrum, niet nodig is. Daarbij heeft het van belang geacht dat voorzien is dat de auto's op het perceel slechts voor het laden en lossen van gekochte, dan wel gehuurde goederen stilstaan. Dat realisering van het bouwplan, anders dan het college heeft aangenomen, tot meer parkeerplaats zoekende bezoekers van de nabijgelegen winkel van de Hornbach zal leiden, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht in het door haar in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het bouwplan, gelet op de omvang en de bestemming van het bouwwerk waarin het voorziet, ten onrechte niet in strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening heeft geacht. Gelet op het voorgaande, behoeft hetgeen zij voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.

Het betoog faalt ook.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

407-712.