Uitspraak 201000849/1/R3


Volledige tekst

201000849/1/R3.
Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, gevestigd te Groningen,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Gasunie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Holding B.V. en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: Hornbach) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door W.A.H. Maas en G.L.J.G. Sperber, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Hornbach, vertegenwoordigd door mr. G. Heutink, advocaat te Amsterdam, verschenen.

2. Overwegingen

Het beroep van Gasunie

2.1. Gasunie stelt dat de raad heeft verzuimd in de plantoelichting een uiteenzetting op te nemen over de aanwezigheid van de aardgastransportleidingen en de gasontvangststations in het plangebied. Verder is de raad volgens haar bij de in het plangebied gelegen aardgastransportleidingen ten onrechte uitgegaan van een belemmerde strook van 5 m. Gasunie stelt dat een belemmerde strook van 4 m volstaat bij deze regionale aardgastransportleidingen. Voorts voert zij aan dat de in het plangebied gelegen aardgastransportleiding Z-552-16 en het gasontvangststation aan de Heieinde ten onrechte niet zijn weergegeven in de verbeelding.

2.1.1. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening noch enige andere rechtsregel verplicht tot het in de plantoelichting opnemen van de door Gasunie bedoelde uiteenzetting over de aanwezigheid van aardgastransportleidingen en gasontvangststations in het plangebied.

2.1.2. In de beantwoording van de zienswijze van Gasunie heeft de raad te kennen gegeven de aardgastransportleiding Z-552-16 onderscheidenlijk het gasontvangststation aan de Heieinde binnen het plangebied weer te zullen geven in de verbeelding met de dubbelbestemming "Leiding-Gas" onderscheidenlijk de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" en de breedte van de strook in de verbeelding met de dubbelbestemming "Leiding-Gas", waarbinnen de aardgastransportleidingen liggen, te zullen verkleinen tot 4 m aan weerszijden van de aardgastransportleidingen. Vaststaat dat de aardgastransportleiding Z-552-16 en het gasontvangststation aan de Heieinde niet zijn weergegeven in de verbeelding en dat de dubbelbestemming "Leiding-Gas" in de verbeelding is weergegeven met een breedte van 5 m aan beide kanten van de gasleiding. Gelet hierop bestaat er aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluit in zoverre onzorgvuldig heeft voorbereid.

2.1.3. In hetgeen Gasunie heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de dubbelbestemming "Leiding-Gas" in de verbeelding is weergegeven met een breedte van 5 m aan weerszijden van de in het plangebied gelegen aardgastransportleidingen en de aardgastransportleiding Z-552-16 en het gasontvangststation aan de Heieinde niet zijn weergegeven op de verbeelding met de dubbelbestemming "Leiding-Gas" onderscheidenlijk de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd. De raad dient ten aanzien van deze punten een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

Ontvankelijkheid beroep van [appellante sub 2]

2.2. De raad en Hornbach betogen dat het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk is nu zij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht en zij het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn heeft ingediend.

2.2.1. [appellante sub 2] heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpprojectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de door haar bestreden planologische ontwikkeling op het perceel Boterberg 2 (hierna: het perceel), waarin ook het plan voorziet, binnen de termijn waarin ook het ontwerpplan ter inzage lag. Zij heeft hierin te kennen gegeven bezwaren te hebben tegen de planologische ontwikkeling die het projectbesluit en het plan beide mogelijk maken. De raad had derhalve moeten begrijpen dat deze zienswijze tegen het projectbesluit ook op het plan betrekking had.

2.2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd. De terinzagelegging ving aan op 22 januari 2010. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 23 januari 2010 en geëindigd op 5 maart 2010.

Vaststaat dat [appellante sub 2] het beroepschrift eerst op 12 mei 2010 heeft ingediend. Nu de zienswijze [appellante sub 2] mede is gericht tegen het ontwerpplan had de raad haar ingevolge artikel 3:43 van de Awb persoonlijk in kennis moeten stellen van het vaststellingsbesluit. Dat is niet gebeurd. Vervolgens heeft [appellante sub 2] binnen twee weken nadat zij op de hoogte is geraakt van het bestreden besluit beroep ingesteld. Onder deze omstandigheden is het buiten de beroepstermijn instellen van beroep verschoonbaar te achten.

2.3. De raad neemt in het verweerschrift het standpunt in dat [appellante sub 2] niet rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door de in het plan mogelijk gemaakte drive-in op het perceel. Hij stelt hiertoe dat de Hornbachvestiging ten behoeve waarvan deze gerealiseerd zal worden in het westen van Tilburg ligt, terwijl de twee vestigingen van Gamma die [appellante sub 2] exploiteert gelegen zijn in Tilburg-Oost en Tilburg-Zuid. Deze twee bouwmarkten richten zich op een ander verzorgingsgebied van de gemeente Tilburg dan de vestiging van Hornbach, aldus de raad.

2.3.1. Ter zitting heeft Hornbach desgevraagd te kennen gegeven dat de Hornbachvestiging zich ook richt op het verzorgingsgebied van de twee hiervoor bedoelde vestigingen van Gamma. De raad heeft dit ter zitting niet meer weersproken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 2] geen belanghebbende is bij dit plandeel.

Het beroep van [appellante sub 2] inhoudelijk

2.4. [appellante sub 2] komt in haar beroep op tegen de aanduidingen 'opslag' en 'detailhandel perifeer' op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van het perceel. Zij voert aan dat de planregels geen regels bevatten omtrent de aanduiding 'opslag'. Dit heeft volgens [appellante sub 2] tot gevolg dat het plan op het perceel ten onrechte voorziet in zelfstandige detailhandel, aangezien het gemeentebestuur in de eerdere projectbesluitprocedure heeft benadrukt dat op deze locatie geen zelfstandige detailhandel dient plaats te vinden.

2.4.1. De raad stelt dat de planregels weliswaar geen zelfstandige detailhandel op het perceel verbieden, maar dat uit de plantoelichting naar voren komt dat op het perceel een opslag en afhaalcentrum zullen worden gerealiseerd, zonder dat directe verkoop aan particulieren plaatsvindt. Het afhaalcentrum is volgens hem bedoeld voor levering van de aangekochte producten uit het vaste assortiment van de nabijgelegen Hornbachvestiging. Dit blijkt ook uit de op 6 mei 2010 aan Hornbach verleende bouwvergunning, aldus de raad.

2.4.2. Op het perceel met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn de aanduidingen 'detailhandel perifeer' en 'opslag' gelegd.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1.2, aanhef en onder b, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' bestemd voor detailhandel, voor zover dit betreft doe het zelf, plant en dieren en voor wat betreft de hoofdbranche wonen: keukens, badkamers, wand- en vloertegels.

2.4.3. De juridische betekenis van een aanduiding in de verbeelding is afhankelijk van hetgeen over deze aanduiding in de planregels is bepaald. Om aan de aanduiding juridische betekenis te geven, moet deze in de planregels worden verklaard. Vaststaat dat het plan geen regel bevat met betrekking tot de betekenis van de aanduiding 'opslag'. Voor zover de raad stelt dat uit de plantoelichting kan worden afgeleid welke betekenis aan deze aanduiding moet worden toegekend, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis toekomt.

2.4.4. Uit hetgeen de raad in het verweerschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht kan worden opgemaakt dat hij de bedoeling heeft gehad om op het perceel een drive-in afhaalcentrum mogelijk te maken, zonder de mogelijkheid van zelfstandige detailhandel. Nu, zoals volgt uit het vorenstaande, geen juridische betekenis toekomt aan de aanduiding 'opslag', is door de aanduiding 'detailhandel perifeer' ingevolge het plan echter zelfstandige detailhandel ter plaatse toegestaan. Aan hetgeen in de plantoelichting wordt vermeld omtrent het perceel komt geen bindende betekenis toe, aangezien de plantoelichting geen deel uitmaakt van het plan. Verder komt aan de al eerder aan Hornbach verleende bouwvergunning in dit verband geen betekenis toe, omdat een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing en het mogelijk blijft om in de toekomst ter plaatse zelfstandige detailhandel te vestigen.

Gelet hierop bestaat er aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn besluit in zoverre onzorgvuldig heeft voorbereid.

2.5. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het de aanduidingen 'opslag' en 'detailhandel perifeer' ter plaatse van het perceel betreft, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.6. Hetgeen [appellante sub 2] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

Proceskosten

2.7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellante sub 2] te worden veroordeeld. Ten aanzien van Gasunie is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie en [appellante sub 2] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 14 december 2009, waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vossenberg 2008" is vastgesteld, voor zover:

a. daarbij de dubbelbestemming "Leiding-Gas" op de verbeelding is weergegeven met een breedte van 5 m aan weerszijden van de in het plangebied gelegen aardgastransportleidingen en de aardgastransportleiding Z-552-16 en het gasontvangststation aan de Heieinde niet zijn weergegeven in de verbeelding binnen de dubbelbestemming "Leiding-Gas" onderscheidenlijk de bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening";

b. het betreft de aanduidingen 'opslag' en 'detailhandel perifeer' ter plaatse van het perceel Boterberg 2;

III. draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan voor de onderdelen genoemd onder II, onder a, te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie en € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

288-656.