Uitspraak 201005344/1/R3


Volledige tekst

201005344/1/R3.
Datum uitspraak: 15 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Valkenswaard,
2. [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Valkenswaard,
3. [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Veldhoven,
4. [appellanten sub 4] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4] ), wonend te Dommelen, gemeente Valkenswaard,
5. [appellant sub 5], wonend te Valkenswaard,
6. [appellant sub 6], wonend te Valkenswaard,
7. [appellanten sub 7] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Valkenswaard,
8. de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o. (hierna: de stichting), gevestigd te Dommelen, gemeente Valkenswaard,
9. [appellant sub 9] en anderen, wonend te Dommelen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Valkenswaard,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e partiële herziening", kenmerk 10raad00036, vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, [appellant sub 2], bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, [appellant sub 3], bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, en [appellant sub 9] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 juli 2010. [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 12 juli 2010. [appellant sub 7] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 12 juli 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door M.A.M. Jonkers, werkzaam bij Jonkers Advies, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door P.J.J. Claassen, [appellant sub 3], bijgestaan door M.G.J. Koenen, werkzaam bij Martin Koenen Adviesbureau, [appellant sub 4], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, werkzaam bij ABAB Vastgoed-advies B.V., [appellant sub 7], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, de stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door M. van Gessel, ing. E. van Dijk en mr. S. Looijmans, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn door [appellant sub 7] ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Bij dit plan zijn onder meer de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" aangevuld en gewijzigd. Deze planvoorschriften worden in deze uitspraak aangeduid als planregels.15 februari 2012

De beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting

2.2. [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

2.3. [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting stellen zich op het standpunt dat het plan ten onrechte is vastgesteld. Zij voeren aan dat de bekendmaking van het plan niet correct is, nu daarbij niet is vermeld dat andere bestemmingsplannen bij het besluit zijn betrokken. Voorts is het plan in weerwil van de tussen het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en de gemeente gemaakte afspraak niet binnen vier jaar na inwerkingtreding van het Reconstructieplan Boven-Dommel (hierna: het Reconstructieplan) vastgesteld, aldus [appellant sub 4] , [appellant sub 9] en anderen en de stichting.

2.3.1. De beroepsgrond van [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting voor zover deze ziet op de bekendmaking van het vastgestelde plan heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Dit geldt eveneens voor het overschrijden van de met het college overeengekomen termijn van vier jaar na de vaststelling van het Reconstructieplan, omdat uit voornoemde overeenkomst noch uit enige wettelijke bepaling kan worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.

2.4. Voorts stellen [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting dat voor verschillende delen van het buitengebied van Valkenswaard verschillende procedures worden doorlopen, wat leidt tot versnippering. Volgens hen zijn ten onrechte niet al deze delen van het buitengebied van Valkenswaard in dit plan opgenomen. [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting stellen in dit verband dat het plan is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de raad aan de wensen van slechts enkele grondeigenaren binnen het plangebied tegemoet is gekomen.

2.4.1. De Afdeling vat de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting op als te zijn gericht tegen de plangrens. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad blijkens de plantoelichting met het plan met name voor ogen heeft gehad te voorzien in een partiële herziening voor plandelen, gelegen in het plangebied van het op 23 juni 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998", waar de onthouding van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluiten van 25 januari 2000, 5 augustus 2003 en 15 maart 2005 dan wel de dicta strekkende tot vernietiging of onthouding van goedkeuring in de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2002 in zaak nr. 200001416/1, 26 januari 2005 in zaak nr. 200306353/1 en 19 april 2006 in zaak nr. 200504868/1 betrekking op hebben. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor.

Voor zover [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat zij dit niet hebben geconcretiseerd. Het betoog faalt.

2.5. [appellant sub 4] betoogt dat, nu aan zijn gronden geen natuurbestemming is toegekend, het plan in zoverre niet in overeenstemming is met het Reconstructieplan waarin die gronden als extensiveringsgebied zijn aangewezen.

2.5.1. In het Reconstructieplan is bepaald dat aan gronden die in een extensiveringsgebied zijn gelegen geen bestemming mag worden toegekend die de uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderijen mogelijk maakt. Om een plan in dit opzicht in overeenstemming met het Reconstructieplan te laten zijn is evenwel niet vereist dat aan die gronden een bestemming wordt toegekend die elk agrarisch gebruik uitsluit, zoals de door [appellant sub 4] bedoelde natuurbestemming. Het betoog faalt.

2.6. Voorts is volgens [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting niet duidelijk of de gewijzigde planregels alleen van toepassing zijn voor de herziene delen of voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Volgens hen is evenmin duidelijk of de wijzigingen van de planregels in dit plan ook van toepassing zijn op gronden die zijn gelegen in het plangebied van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1977" en "Uitbreiding in hoofdzaken" en die geen deel uitmaken van dit plan.

2.6.1. Ingevolge artikel C, eerste volzin, van de planregels worden de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", zoals goedgekeurd en onherroepelijk geworden, op zodanige wijze herzien, dat de na dit artikel weergegeven integrale tekst behorend bij deze regels ontstaat, waarbij de herziene gedeelten geel zijn gearceerd, met doorhaling van de geschrapte delen.

Ingevolge artikel C, tweede volzin, gelden ingevolge dit plan de planregels zoals behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" en zoals bij dit plan herzien voor de onderdelen van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1977", "Uitbreiding in hoofdzaken" en "Valkenswaard-Zuid", die op de plankaart (lees: planverbeelding) worden herzien.

2.6.2. Uit artikel C, tweede volzin, van de planregels blijkt dat de planregels van dit plan niet van toepassing zijn op gronden die zijn gelegen in het plangebied van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1977" en "Uitbreiding in hoofdzaken" en die geen deel uitmaken van dit plan. Voorts blijkt uit de hiervoor aangehaalde planregel dat de gewijzigde planregels van toepassing zijn op het gehele plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Het betoog faalt.

2.7. Ten slotte komen [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting op tegen de gewijzigde vaststelling van artikel 3.1, lid 3.1.13, aanhef en onder b, van de planregels. Volgens hen belemmert deze bepaling de doorgang voor de in de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) en Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) aanwezige diersoorten.

2.7.1. Ingevolge artikel 3.1, lid 3.1.13, van de planregels, kan ontheffing worden verleend voor het oprichten van erf- en terreinafscheidingen, binnen de hoofdbestemmingen "Groene hoofdstructuur" en "Agrarische hoofdstructuur", met een grotere hoogte dan 1 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. de erf- of terreinafscheiding is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;

b. de hoogte mag maximaal 1,5 m bedragen;

c. de erf- en terreinafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen, waarbij de afrastering open dient te zijn;

d. het woon- en leefklimaat wordt niet onevenredig aangetast;

e. de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 1.1 dan wel 1.2 omschreven doeleinden.

2.7.2. [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting hebben niet met concrete gegevens onderbouwd welke in de GHS en AHS aanwezige diersoorten zullen worden gestoord in hun leefomgeving bij het realiseren van een erfafscheiding van maximaal 1,5 m hoog. Bovendien bestaat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, binnen de hoofdbestemmingen "Groene hoofdstructuur" en "Agrarische hoofdstructuur" veelvuldig de noodzaak om middels erfafscheidingen de daar door particulieren gehouden dieren op het eigen terrein te houden. Pas als aan de in artikel 3.1, lid 3.1.13, van de planregels gestelde voorwaarden, waaronder deze noodzaak, wordt voldaan, kan de in dat artikel voorziene ontheffing worden verleend. Ingevolge het bepaalde onder e van dit artikellid geldt ook als voorwaarde dat de ontheffing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de doeleinden van de hoofdbestemmingen "Groene hoofdstructuur" en "Agrarische hoofdstructuur". [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting hebben niet onderbouwd waarom desondanks geen goede belangenafweging zal kunnen worden gemaakt. Het betoog faalt.

2.8. In hetgeen [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 9] en anderen en de stichting zijn ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 1]

[locatie A] en [locatie B]

2.9. Het beroep van [appellant sub 1] , die een melkveehouderij, een scharrelkippenhouderij en een mestvarkenhouderij exploiteert op de percelen [locatie A] en [locatie B], ziet onder meer op het plandeel met de aanduiding "veiligheidszone - leiding" voor zijn perceel [locatie A]. Deze zone is volgens [appellant sub 1] breder dan de twee keer 5 m die de raad blijkens de plantoelichting heeft beoogd. Hierdoor worden volgens hem de bouwmogelijkheden op het perceel onnodig beperkt.

2.9.1. De raad stelt te hebben beoogd voor de dubbelbestemming "Hoofdtransportleidingen" een bebouwingsvrije zone van twee keer 5 m in het plan op te nemen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.10, onder A, van de planregels. Volgens de raad is het bouwblok voor het perceel [locatie A] in het plan van een zodanige omvang dat voor deze bebouwingsvrije zone compensatie heeft plaatsgevonden. De bredere strook zoals opgenomen op planverbeelding 3 betreft niet de dubbelbestemming "Hoofdtransportleidingen", zoals opgenomen op planverbeelding 2, maar de aanduiding "veiligheidszone - leiding", die is opgenomen in verband met de externe veiligheid en waarvoor een regeling is opgenomen in artikel 3.3 van de planregels.

2.9.2. Op planverbeelding 2 is aan het perceel [locatie A] de dubbelbestemming "Hoofdtransportleidingen, olieleiding" toegekend. Ingevolge artikel 2.10, onder A, voor zover thans van belang, van de planregels is de breedte van deze dubbelbestemming 2 keer 5 m ter weerszijden uit het hart van de leiding.

Ingevolge artikel 2.10, onder B1, eerste lid, van de planregels mogen in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, ten aanzien van het bouwen krachtens de andere geldende hoofd- of detailbestemmingen van de voor "Hoofdtransportleidingen" aangewezen gronden, op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van niet meer dan 3 m worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de betreffende hoofdtransportleidingen.

Ingevolge het tweede lid is overige bebouwing, voor de andere geldende hoofd- of detailbestemmingen niet toegestaan, behoudens vrijstelling volgens artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (thans omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro).

Op planverbeelding 3 is op dezelfde locatie aan een strook van twee keer 12 m breed de aanduiding "veiligheidszone - leiding" toegekend.

Ingevolge artikel 3.3, lid 3.3.1, van de planregels geldt ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - leiding" het volgende:

a. de bouw van kwetsbare objecten is niet toegestaan;

b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan met uitzondering van de herbouw van bestaande beperkt kwetsbare objecten op dezelfde locatie.

2.9.3. De raad heeft blijkens paragraaf 5.2 onder g van de plantoelichting voor het perceel van [appellant sub 1] een groter bouwblok dan onder het voorheen geldende plan toegekend ter compensatie van de bebouwingsvrije zone van twee keer 5 m als gevolg van het plandeel met de dubbelbestemming "Hoofdtransportleidingen, olieleiding" dat zijn perceel doorsnijdt. [appellant sub 1] had ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete bouwplannen voor zijn perceel [locatie A] waarvoor het noodzakelijk was een nog groter bouwblok toe te kennen. Dat het plan niet bij recht voorziet in compensatie voor de zone van twee keer 12 m als gevolg van het plandeel met de aanduiding "veiligheidszone - leiding" dat zijn perceel doorsnijdt, is naar het oordeel van de Afdeling derhalve niet onredelijk. Indien concrete bouwplannen daar in de toekomst aanleiding voor geven, kan, voor zover mogelijk, gebruik worden gemaakt van de in artikel 3.2, lid 3.2.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Het betoog faalt.

2.9.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de aanduiding "veiligheidszone - leiding" voor het perceel [locatie A] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.10. Voorts is het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen de omvang van het bouwvlak op zijn perceel [locatie B]. Hij wenst bij recht een uitbreiding van dit bouwvlak tot 1,5 ha. Hij stelt dat het ingevolge het provinciale beleid zoals neergelegd in de "Paraplunota ruimtelijke ordening" (hierna: Paraplunota) voor grondgebonden agrarische bedrijven die zijn gelegen in de GHS-Landbouw, zoals het bedrijf op zijn perceel [locatie B], mogelijk is een bouwvlak van 1,5 ha toe te kennen aan zijn perceel.

2.10.1. De raad stelt dat het plan de door [appellant sub 1] gewenste uitbreiding via de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.2, lid 3.2.1, van de planregels mogelijk maakt. Volgens de raad bestond geen aanleiding deze uitbreiding bij recht mogelijk te maken.

2.10.2. Aan het perceel [locatie B] zijn op planverbeelding 2 de detailbestemming "Agrarische bedrijven" en de aanduidingen "intensieve veehouderij", "uitsluitend ten behoeve van grondgebonden bedrijfstak" en "extensiveringsgebied" toegekend.

Ingevolge artikel 3.2, lid 3.2.1 (Algemeen), aanhef en onder f, van de planregels, is verandering of vergroting van de bestaande bestemmingsvlakken met de bestemming "Agrarische bedrijven" (planverbeelding 2) via wijziging mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(…)

f. het bestemmingsvlak van agrarische bedrijven met de aanduiding "intensieve veehouderij" en "extensiveringsgebied" en "intensieve veehouderij" en "verwevingsgebied" op plankaart 2 mag ten behoeve van de grondgebonden bedrijfstak worden vergroot met maximaal 15% of tot een omvang van maximaal 1,5 ha indien het bestemmingsvlak na toepassing van dit uitbreidingspercentage kleiner zou zijn; de vergroting dient te worden aangeduid met de aanduiding "uitsluitend ten behoeve van grondgebonden bedrijfstak", en mag uitsluitend ten behoeve van de grondgebonden bedrijfstak worden gebruikt en bebouwd.

2.10.3. Ingevolge de Paraplunota, waarin het provinciale beleid zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit is neergelegd, mogen in de GHS-landbouw grondgebonden agrarische bedrijven hun bouwblok in beginsel uitbreiden met 15%, of tot een omvang van 1,5 ha als het bouwblok na toepassing van dit uitbreidingspercentage kleiner zou zijn. Het plan voorziet in de genoemde planregel in de mogelijkheid het bestemmingsvlak te vergroten ten behoeve van de in de Paraplunota toegestane uitbreiding. Niet is vereist dat de uitbreidingsmogelijkheid tot 1,5 ha bij recht in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Nu ten tijde van het bestreden besluit geen concrete bouwplannen van [appellant sub 1] bij de raad bekend waren waarmee rekening had moeten worden gehouden, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet bij recht behoefde te voorzien in een uitbreiding van het bestemmingsvlak van het perceel [locatie B] tot 1,5 ha. Het betoog faalt.

2.10.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft het bestemmingsvlak op het perceel [locatie B] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.11. Ten slotte ziet het beroep van [appellant sub 1] op de begrenzing van de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" op zijn percelen. Volgens hem is aan zijn gronden ten onrechte deze bestemming toegekend, nu het daar planologisch noch feitelijk bestaand overstromingsgebied betreft. De begrenzing van de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" komt volgens [appellant sub 1] niet overeen met de begrenzing zoals opgenomen in het Reconstructieplan en de provinciale Verordening Waterhuishouding. Voorts blijkt volgens [appellant sub 1] uit het rapport "Planuitwerking waterbergingsgebied Valkenswaard-Zuid" (Nelen & Schuurmans, 2008; hierna: het rapport van Nelen & Schuurmans) dat op de verbeelding een te ruim gebied als bestaand overstromingsgebied is aangemerkt, nu de verwachting volgens dat rapport is dat een kleiner gebied zal overstromen. De raad heeft dit verschil in omvang evenwel niet gemotiveerd, aldus [appellant sub 1].

Voorts is aan een gedeelte van het bouwvlak op zijn perceel [locatie B] de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 2.1 van de planregels mogen op gronden met de detailbestemming "Agrarische bedrijven" bouwwerken worden opgericht, terwijl ingevolge artikel 2.12 van de planregels alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht. Volgens [appellant sub 1] zijn de planregels op dit punt derhalve innerlijk tegenstrijdig. Weliswaar is in artikel 0.2 van de planregels een voorrangsregeling opgenomen, maar deze sluit de toepasselijkheid van de planregels voor de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" niet uit voor zijn gronden die binnen het bouwvlak zijn gelegen.

2.11.1. De raad stelt zich bij de begrenzing van het bestaand overstromingsgebied te hebben gebaseerd op het Reconstructieplan en de Keur Waterschap De Dommel 2007 (hierna: de Keur van 2007). Het waterschap heeft volgens hem tijdens de procedure ingestemd met de in het plan opgenomen begrenzing. Voorts erkent de raad dat aan een deel van het bouwvlak op het perceel [locatie B] abusievelijk de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" is toegekend, maar volgens hem levert dit geen feitelijke beperkingen voor de bebouwing op, nu de detailbestemming ingevolge de planregels voorrang heeft op de dubbelbestemming.

2.11.2. Ingevolge artikel 0.2 (Verhouding tussen de planverbeelding 1 en 2) van de planregels gaat, waar een hoofdbestemming, zoals aangegeven op planverbeelding 1, samenvalt met een detailbestemming, zoals aangegeven op planverbeelding 2, de detailbestemming volgens planverbeelding 2, met de daarop betrekking hebbende regels, voor op de hoofdbestemming met de daarop betrekking hebbende regels.

Op planverbeelding 1 is aan een deel van de gronden van [appellant sub 1] de dubbelbestemming "Bestaand overstromingsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 2.12, onder B, mogen op de tot "Bestaand overstromingsgebied" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijde, worden opgericht ten behoeve van de doeleinden omschreven onder A, met een hoogte van maximaal 2 m.

Op planverbeelding 2 is aan een deel van de gronden van [appellant sub 1] de detailbestemming "Agrarische bedrijven" toegekend. Ingevolge artikel 2.1, onder B.1, mag de tot "Agrarische bedrijven" bestemde grond uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming waarbij, behoudens ontheffing, de in dat artikel gestelde eisen in acht moeten worden genomen.

2.11.3. De raad heeft in zijn verweerschrift erkend dat aan een deel van het bouwvlak op het perceel [locatie B] abusievelijk de bestemming "Bestaand overstromingsgebied" is toegekend. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Daaraan kan de voorrangsregeling zoals opgenomen in artikel 0.2 van de planregels niet afdoen, nu deze er niet toe leidt dat de bestemming "Bestaand overstromingsgebied" niet geldt waar deze samenvalt met de detailbestemming "Agrarische bedrijven". De bestemming "Bestaand overstromingsgebied" is, gelet op de systematiek van de planregels, immers eveneens een detailbestemming en geen hoofdbestemming als bedoeld in artikel 0.2.

Met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Bestaand overstromingsgebied" voor zover die is toegekend aan de overige gronden van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht zich voor de begrenzing van dit plandeel nog te hebben gebaseerd op de Keur van 2007, die hangende de bestemmingsplanprocedure evenwel is ingetrokken en vervangen door de Keur Waterschap De Dommel 2009. De raad heeft ter zitting erkend zich dit bij de vaststelling van het plan niet te hebben gerealiseerd. Daarom is ook niet onderzocht of en in hoeverre dit consequenties zou moeten hebben voor de omvang van het plandeel met de bestemming "Bestaand overstromingsgebied". Het bestreden besluit is ook in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

2.11.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de bestemming "Bestaand overstromingsgebied" op de percelen [locatie A] en [locatie B] te Valkenswaard, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

Het beroep van [appellant sub 5]

[locatie C]

2.12. [appellant sub 5] komt in beroep tegen de grootte van het bestemmingsvlak op zijn perceel [locatie C]. In dit verband betoogt hij dat de raad zijn perceel ten onrechte heeft aangemerkt als Agrarische Hoofdstructuur - landschap (hierna: AHS-landschap). Nu met het plan niet is aangesloten bij de provinciale gebiedsdifferentiatie, valt uit verbeelding 1 niet op te maken of zijn perceel in de AHS-landschap ligt, aldus [appellant sub 5].

Hij betoogt voorts dat het als zodanig bestemmen van de teeltondersteunende voorzieningen op zijn perceel in overeenstemming zou zijn met de beleidsnota "Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) 2007" (hierna: de beleidsnota TOV 2007), nu hierin wordt voorzien in de mogelijkheid een differentiatievlak voor teeltondersteunende voorzieningen op te nemen.

2.12.1. De raad stelt dat het plan op dit punt is vastgesteld in overeenstemming met de beleidsnota TOV 2007. De permanente teeltondersteunende voorzieningen van [appellant sub 5] mogen vanwege de uitstraling en duurzaamheid op grond van dit beleid alleen binnen het bouwvlak worden opgericht, aldus de raad. Nu de voorzieningen niet direct verband houden met het grondgebruik, bestaat volgens de raad geen aanleiding deze toe te staan buiten het bouwvlak.

Voorts is het perceel van [appellant sub 5] volgens de raad in het provinciale beleid aangemerkt als AHS-landschap. Nu ingevolge het provinciale beleid het bouwvlak in de AHS-landschap tot maximaal 1,5 ha mag worden vergroot, is een bouwvlak van die grootte toegekend.

Ten slotte wijkt de gebiedsdifferentiatie in het plan volgens de raad weliswaar af van de provinciale differentiatie, maar het betreft slechts een taalkundig verschil. De in het plan opgenomen gebiedsdifferentiatie is bovendien door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant goedgekeurd, aldus de raad.

2.12.2. Aan het perceel van [appellant sub 5] zijn de bestemming "Agrarische bedrijven" en de aanduidingen "grondgebonden" en "extensiveringsgebied" toegekend.

2.12.3. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting en de Nota van zienswijzen, blijkt dat de raad het ter zake van agrarische bouwvlakken en teeltondersteunende voorzieningen geldende provinciale beleid onderschrijft en als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan. Dit provinciale beleid was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit neergelegd in de beleidsnota TOV 2007, vastgesteld bij besluit van 25 september 2007 van provinciale staten van Noord-Brabant, de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant Brabant in Ontwikkeling" (hierna: Interimstructuurvisie), vastgesteld bij besluit van 27 juni 2008 van provinciale staten van Noord-Brabant, en in de Paraplunota, vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 1 juli 2008.

Het uitgangspunt van de beleidsnota TOV 2007 is dat permanente teeltondersteunende voorzieningen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Als het bouwvlak te klein is om de permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren kan een vergroting van het bouwvlak worden aangevraagd ten behoeve van de teeltondersteunende voorzieningen, aldus de beleidsnota TOV 2007. Voor de maatvoering van bouwvlakken verwijst de beleidsnota TOV 2007 naar het Streekplan, dat inmiddels was vervangen door de Interimstructuurvisie en de Paraplunota. Op de kaart behorend bij de Interimstructuurvisie is het perceel van [appellant sub 5] aangewezen voor AHS-landschap, subzone RNLE-landschapsdeel. In paragraaf 4.7.3 van de Paraplunota staat dat in de AHS-landschap grondgebonden bedrijven en overige niet-grondgebonden bedrijven hun bouwblok in beginsel mogen uitbreiden met 15%, of tot een omvang van 1,5 ha als het bouwblok na toepassing van dit uitbreidingspercentage kleiner zou zijn. Nu in het plan een bouwblok van 1,5 ha is toegekend, zou een groter bouwblok op het perceel van [appellant sub 5] in strijd zijn met het door de raad toegepaste provinciale beleid. Een differentiatievlak voor teeltondersteunende voorzieningen kan geen uitkomst bieden, nu deze in de systematiek van de beleidsnota TOV 2007 omwille van concentratie van die voorzieningen kan worden aangegeven binnen het bouwblok, maar de beleidsnota TOV 2007 geeft geen zelfstandige mogelijkheden voor het plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwblok. Het betoog faalt.

2.12.4. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 6]

Hoeverdijk en Kapellerpad

2.13. [appellant sub 2], die woont aan de [locatie D] te Valkenswaard, en [appellant sub 6], die woont op [locatie E], komen in beroep tegen de plandelen met de aanduiding "extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting" voor drie terreinen aan de Hoeverdijk en het Kapellerpad te Valkenswaard.

Volgens [appellant sub 6] is van gemeentezijde toegezegd dat bij een uitbreiding van de camping de scoutingactiviteiten naar een andere locatie, namelijk het MOB-complex, verplaatst zouden worden. Dat de beoogde locatie niet geschikt is gebleken, is volgens [appellant sub 6] geen rechtvaardiging om het plan op dit punt in strijd met de gedane toezegging vast te stellen, nu het op de weg van de raad had gelegen alternatieven, waaronder een centrale locatie voor scoutingactiviteiten binnen de gemeente Valkenswaard, te onderzoeken. [appellant sub 6] vreest voor de veiligheid van de omwonenden omdat door de scouting illegale kampvuren worden aangestoken.

[appellant sub 2] vreest dat het gebruik van de gronden aan de Hoeverdijk en het Kapellerpad ten behoeve van scoutingactiviteiten zal leiden tot een aantasting van zijn woongenot en de aanwezige natuurwaarden. Volgens hem heeft de raad ten onrechte niet onderzocht of behoefte bestaat aan het gebruik van de gronden ten behoeve van scoutingactiviteiten en of dit gebruik zal leiden tot een onevenredige aantasting van de daar aanwezige natuurwaarden. De raad heeft het gebruik in de planregels weliswaar willen beperken, maar de in het plan opgenomen doeleindenomschrijving is hiervoor volgens [appellant sub 2] ontoereikend.

2.13.1. De raad stelt dat weliswaar is overwogen de scoutingactiviteiten te verplaatsen naar het MOB-complex, maar dat deze locatie vanwege het ontbreken van watervoorzieningen hiervoor niet geschikt is. Volgens de raad zijn er geen geschikte alternatieve locaties voor de scoutingactiviteiten. Voorts stelt de raad private afspraken over de beperking van hinder door kampvuren te zullen maken met de scoutingverenigingen die gebruik zullen maken van de camping. De raad acht het wenselijk het bestaande gebruik van het campingterrein voor scoutingactiviteiten als zodanig te bestemmen. Volgens hem is het gebruik van de bossen voor scoutingactiviteiten niet wezenlijk anders dan het gebruik van het bos door andere bezoekers en zijn er geen aanwijzingen dat het gebruik voor scoutingactiviteiten in het verleden tot een onevenredige belasting van het gebied of aantasting van de natuurwaarden heeft geleid dan wel hier in de toekomst toe zal leiden. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding gezien te onderzoeken of het gebruik van de gronden ten behoeve van scoutingactiviteiten zal leiden tot een aantasting van de aanwezige natuurwaarden.

2.13.2. Ingevolge artikel 1.1, onder A1, aanhef en sub 9, van de planregels zijn de gronden die zijn aangewezen als "Groene hoofdstructuur" (planverbeelding 1) ter plaatse van de aanduiding "extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting" mede bestemd voor extensief recreatief medegebruik in de vorm van recreatieve verblijfsgelegenheid in kampeermiddelen door scoutinggroepen, waarbij als kampeermiddel alleen tenten mogen worden geplaatst. Gebruik voor andere vormen van verblijfrecreatie is niet toegestaan. Bouwwerken ten behoeve van het kamperen door scoutinggroepen zijn niet toegestaan.

2.13.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieven niet voldoende in de afweging heeft betrokken. De raad heeft daarbij in redelijkheid gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat op het voormalig MOB-complex geen watervoorzieningen voorhanden zijn.

De raad heeft blijkens de Nota van zienswijzen beoogd te voorzien in een beperkt gebruik van de terreinen aan de Hoeverdijk en het Kapellerpad voor scoutingactiviteiten. Anders dan de raad is de Afdeling van oordeel dat artikel 1.1, onder A1, aanhef en sub 9, van de planregels onvoldoende voorziet in dergelijke beperkingen. Deze planregel maakt het mogelijk dat gedurende het hele jaar met kampeermiddelen wordt overnacht op de terreinen. Enige vorm van regulering van tijd en omvang is mede gelet op de belangen van de omwonenden en de binnen de GHS te verwachten natuurwaarden naar het oordeel van de Afdeling aangewezen. Aan private afspraken tussen het gemeentebestuur en de scoutingvereniging kunnen door derden geen rechten worden ontleend. Het betoog slaagt.

2.13.4. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft de aanduiding "extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting" voor de terreinen aan de Hoeverdijk en het Kapellerpad te Valkenswaard en artikel 1.1, onder A1, aanhef en sub 9, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 6] zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

Kapellerpad 15

2.14. Voorts maakt de beoogde uitbreiding van de camping aan het Kapellerpad 15 volgens [appellant sub 6] ten onrechte geen deel uit van deze herziening. Volgens hem dient de uitbreiding in een bestemmingsplanprocedure aan de orde te komen en niet, zoals de raad beoogt, via een vrijstelling te worden geregeld.

2.14.1. De Afdeling vat het beroep van [appellant sub 6] op als te zijn gericht tegen de plangrens. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad blijkens de plantoelichting met het plan met name voor ogen heeft gehad te voorzien in een partiële herziening voor plandelen, gelegen in het plangebied van het op 23 juni 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998", waar de onthouding van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluiten van 25 januari 2000, 5 augustus 2003 en 15 maart 2005 dan wel de dicta strekkende tot vernietiging of onthouding van goedkeuring in de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2002 in zaak nr. 200001416/1, 26 januari 2005 in zaak nr. 200306353/1 en 19 april 2006 in zaak nr. 200504868/1 betrekking op hebben. Het plandeel met de dubbelbestemming "Kampeerterrein" dat betrekking heeft op de camping aan het Kapellerpad 15 maakt hier deel van uit.

2.14.2. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het ziet op de plangrens ten noordwesten van het perceel Kapellerpad 15 te Valkenswaard, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 6] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

[locatie D]

2.15. Voorts stelt [appellant sub 2] dat het voormalige kippenhok op zijn perceel [locatie D] te Valkenswaard ten onrechte niet is bestemd als recreatiewoning. Dit is in strijd met het gemeentelijke beleid om illegale recreatievoorzieningen die gedurende lange tijd zijn gedoogd als zodanig te bestemmen, aldus [appellant sub 2]. Een motivering van de raad op dit punt ontbreekt.

2.15.1. De raad stelt met dit plan te hebben beoogd het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" partieel te herzien. Nieuwe ontwikkelingen buiten het plangebied van deze partiële herziening zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. Bij de integrale herziening van het bestemmingsplan zal worden bezien of het voormalig kippenhok kan worden bestemd als recreatiewoning, aldus de raad.

2.15.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad blijkens de plantoelichting met het plan met name voor ogen heeft gehad te voorzien in een partiële herziening voor plandelen, gelegen in het plangebied van het op 23 juni 1999 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998", waar de onthouding van goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluiten van 25 januari 2000, 5 augustus 2003 en 15 maart 2005 dan wel de dicta strekkende tot vernietiging of onthouding van goedkeuring in de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2002 in zaak nr. 200001416/1, 26 januari 2005 in zaak nr. 200306353/1 en 19 april 2006 in zaak nr. 200504868/1 betrekking op hebben. Het perceel van [appellant sub 2] maakt hiervan geen deel uit.

2.15.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 7]

[locatie F]

2.16. Het beroep van [appellant sub 7] richt zich tegen het plandeel met de bestemmingen "Groene hoofdstructuur; agrarisch gebied met natuurwaarden" en "Agrarische bedrijven" en de aanduidingen "grondgebonden" en "verwevingsgebied" voor zijn perceel [locatie F] te Valkenswaard. Volgens hem dient aan zijn perceel de bestemming "Wonen" te worden toegekend. [appellant sub 7] betoogt subsidiair dat de woning op zijn perceel onder het overgangsrecht zou moeten worden gebracht. Met zijn beroep beoogt [appellant sub 7] te bewerkstelligen dat sloop en nieuwbouw van de woning op zijn perceel mogelijk wordt.

[appellant sub 7] voert aan dat de in het plan toegekende bestemming niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie nu zijn perceel al geruime tijd niet meer voor agrarische doeleinden wordt gebruikt en het perceel, gelet op de omvang, zich hier ook niet voor leent. Tegen het gebruik van de voormalige varkensstal als burgerwoning is weliswaar in de jaren '80 een bestuursdwangaanschrijving uitgevaardigd, maar deze is niet geëffectueerd, aldus [appellant sub 7]. Nu het gebruik van de woning en de daar aanwezige nutsvoorzieningen al meer dan 25 jaar worden gedoogd en de ontsluitingsweg van de woning door de gemeente van straatverlichting is voorzien, stelt [appellant sub 7] dat hij erop mocht vertrouwen dat aan het perceel een woonbestemming zou worden toegekend. Tegen een woonbestemming bestaan volgens [appellant sub 7] uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening of gelet op de van toepassing zijnde milieuwetgeving geen bezwaren. Voorts zijn enkele andere voormalige agrarische bedrijfswoningen in de omgeving van zijn perceel ook bestemd als burgerwoning, aldus [appellant sub 7].

2.16.1. De raad stelt aan het perceel van [appellant sub 7] geen woonbestemming te hebben toegekend omdat ter plaatse nooit een legale woning heeft gestaan. De vraag of tegen de illegale bebouwing en het illegale gebruik handhavend dient te worden opgetreden, kan volgens de raad in het kader van de procedure omtrent de partiële herziening niet aan de orde komen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de vraag of een woning in het buitengebied als zodanig kan worden bestemd bij meer percelen speelt en deze beantwoord zal worden bij de integrale herziening van het plan, die volgens de raad binnen de planperiode zal plaatsvinden. Het perceel is volgens de raad in dit plan opgenomen om het planologisch regime ter plaatse in overeenstemming te brengen met het Reconstructieplan. Voorts staat het provinciale beleid waarin is neergelegd dat het wonen zoveel mogelijk dient te worden geconcentreerd in woonkernen, aan het toekennen van een woonbestemming in de weg. Voorts is het volgens de raad niet mogelijk om bij het toekennen van een woonbestemming nadere eisen te stellen, waaronder bijvoorbeeld de sloop van bedrijfsgebouwen.

2.16.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de woning op het perceel [locatie F] illegaal is aangevangen. Het thans voorliggende plan voorziet niet in een regeling van dit gebruik. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat na het aanschrijven van [appellant sub 7] in verband met het in strijd met het destijds geldende plan bestaande gebruik in augustus 1984 niet handhavend is opgetreden. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven niet voornemens te zijn in de toekomst handhavend te zullen optreden tegen het illegale gebruik, omdat hij een woonbestemming wenselijker acht dan de thans toegekende bestemming "Agrarische bedrijven". Gelet hierop lag het op de weg van de raad na te gaan of toekenning van een woonbestemming mogelijk is dan wel het gebruik van het pand als woning onder een uitsluitend aan de persoon van [appellant sub 7] gebonden overgangsrecht te brengen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad nagelaten een dergelijke afweging te maken. Niet valt in te zien waarom deze afweging in het kader van het thans voorliggende plan voor het hier aan de orde zijnde perceel niet kon worden gemaakt. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de raad gestelde omstandigheid dat het provinciale beleid aan het als zodanig bestemmen van woningen in het buitengebied in de weg staat, nu hiervan gemotiveerd kon worden afgeweken. Ten aanzien van de door de raad gewenste sloop van bedrijfsgebouwen indien een woonbestemming wordt toegekend overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan hierin door middel van een zogenoemde sloop-bonusregeling kan voorzien. Bovendien heeft [appellant sub 7] ter zitting te kennen gegeven tot de door de raad gewenste sloop bereid te zijn.

2.16.3. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemmingen "Groene hoofdstructuur; agrarisch gebied met natuurwaarden" en "Agrarische bedrijven" en de aanduidingen "grondgebonden" en "verwevingsgebied" voor het perceel [locatie F], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 7] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.17. [appellant sub 3] stelt in beroep dat de recreatiewoning op zijn perceel [locatie G] te Valkenswaard ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Nu zijn perceel deel uitmaakt van deze herziening, had de raad een afweging moeten maken ten aanzien van zijn recreatiewoning. [appellant sub 3] beoogt met zijn beroep te bewerkstelligen dat een recreatiewoning mag worden opgericht met een oppervlakte van 85 m² en een hoogte van maximaal 5 m en bijgebouwen mogen worden opgericht tot een oppervlakte van 70 m².

[appellant sub 3] stelt in dit verband dat aan zijn perceel op de planverbeelding ten onrechte de hoofdbestemming "Groene hoofdstructuur; multifunctioneel bosgebied" is toegekend, nu het perceel in de Verordening Ruimte Noord-Brabant, fase 1, waarvan de Nota van inspraak op 2 maart 2010 en derhalve een week voor de vaststelling van het plan is vastgesteld, niet meer als GHS is aangemerkt. Voorts staat het provinciale beleid, nog daargelaten dat de raad hier gemotiveerd van kan afwijken, niet in de weg aan een recreatiewoning op zijn perceel en is de woning van [appellant sub 3] op alle provinciale beleidskaarten opgenomen, aldus [appellant sub 3].

Volgens hem is niet duidelijk wat het gemeentelijke beleid ten aanzien van recreatiewoningen is.

Nu gedurende het gebruik van de recreatiewoning nooit handhavend tegen dat gebruik is opgetreden, kan het college van burgemeester en wethouders niet meer handhavend optreden tegen het gebruik, aldus [appellant sub 3]. De raad is volgens hem gelet hierop gehouden de recreatiewoning als zodanig te bestemmen.

2.17.1. De raad heeft ter zitting gesteld nog geen afweging te hebben gemaakt ten aanzien van de recreatiewoning op het perceel van [appellant sub 3] omdat de vraag of een recreatiewoning als zodanig kan worden bestemd bij meer percelen speelt en deze geheel beantwoord zal worden bij de integrale herziening van het plan die volgens de raad binnen de planperiode zal plaatsvinden. Het perceel is volgens de raad in dit plan opgenomen om het planologisch regime in overeenstemming met de EHS-zonering te brengen. Voorts leidt het achterwege blijven van handhaving volgens de raad niet tot een verplichting de recreatiewoning als zodanig te bestemmen.

2.17.2. Aan het perceel van [appellant sub 3] zijn, voor zover thans van belang, de bestemmingen"Groene Hoofdstructuur; multifunctioneel bosgebied" en "Landschapselementen" toegekend.

2.17.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de recreatiewoning op het perceel van [appellant sub 3] zonder bouwvergunning is gebouwd. Tegen de illegale bebouwing heeft de raad niet handhavend opgetreden. In het plan wordt de recreatiewoning niet als zodanig bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling had het op de weg van de raad gelegen bij de vaststelling van het plan een afweging te maken ten aanzien van de vraag of de recreatiewoning op het perceel [locatie G] als zodanig al dan niet kan worden bestemd dan wel of het gebruik van het pand als woning onder een uitsluitend aan de persoon van [appellant sub 7] gebonden overgangsrecht kon worden gebracht. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven deze afweging niet te hebben gemaakt, omdat deze bij een integrale herziening van het bestemmingsplan aan de orde komt. Niet valt in te zien waarom deze afweging in het kader van het thans voorliggende plan voor het hier aan de orde zijnde perceel niet kon worden gemaakt. Dat het achterwege blijven van handhaving niet verplicht tot het als zodanig bestemmen van de recreatiewoning, neemt niet weg dat deze afweging moet worden gemaakt.

2.17.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemmingen "Groene Hoofdstructuur; multifunctioneel bosgebied" en "Landschapselementen" voor het perceel [locatie G] te Valkenswaard niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 7] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden ten aanzien van dit onderdeel geen bespreking. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.18. Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat de inrit op zijn perceel E186 ten onrechte niet als zodanig is bestemd, overweegt de Afdeling dat de op de planverbeelding aangegeven inritten niet in het plan zijn opgenomen. Het betreft hier de kadastrale ondergrond. Hieraan komt geen planologische betekenis toe. De inrit kan derhalve in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen.

Proceskosten

2.19. Ten aanzien van [appellant sub 4], [appellant sub 5], de stichting en [appellant sub 9] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 6] en [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 7] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 6] en [appellanten sub 7] geheel en de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 10 maart 2010, kenmerk 10raad00036, voor zover het betreft:

a. de bestemming "Bestaand overstromingsgebied" voor de percelen [locatie A] en [locatie B] te Valkenswaard;

b. de aanduiding "extensief recreatief medegebruik ten behoeve van scouting" voor de terreinen aan de Hoeverdijk en het Kapellerpad te Valkenswaard;

c. artikel 1.1, onder A1, aanhef en sub 9, van de planregels;

d. de plangrens ten noordwesten van het perceel Kapellerpad 15, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1; e. het plandeel met de bestemmingen "Groene hoofdstructuur; agrarisch gebied met natuurwaarden" en "Agrarische bedrijven" en de aanduidingen "grondgebonden" en "verwevingsgebied" voor het perceel [locatie F] te Valkenswaard;

f. het plandeel met de bestemmingen "Groene hoofdstructuur; multifunctioneel bosgebied" en "Landschapselementen" voor het perceel [locatie G] te Valkenswaard;

III. draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen zes maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de onder punt II van dit dictum genoemde onderdelen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] voor het overige en de beroepen van [appellanten sub 4], [appellant sub 5], de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o. en [appellant sub 9] en anderen geheel ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij een aantal appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

a. aan [appellanten sub 1] een bedrag van € 914,11 (zegge: negenhonderdveertien euro en elf cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. [appellanten sub 3] een bedrag van € 914,11 (zegge: negenhonderdveertien euro en elf cent) waarvan een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellanten sub 7] een bedrag van € 915,71 (zegge: negenhonderdvijftien euro en eenenzeventig cent), waarvan € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan een aantal appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt als volgt:

a. aan [appellanten sub 1] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellanten sub 2] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

c. aan [appellanten sub 3] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. aan [appellant sub 6] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

e. aan [appellanten sub 7] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012

288-653.