Uitspraak 201105238/1/H2


Volledige tekst

201105238/1/H2.
Datum uitspraak: 9 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Buitenkaag, gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/6179 in het geding tussen:

[appellant]

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft de besliscommissie aan [appellant] een schadevergoeding toegekend van €14.000,00 en zijn verzoek om vergoeding van nadeel als gevolg van het vastleggen van geluidzones voor het vierbanenstelsel afgewezen.

Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft zij het door [appellant] tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2011.

De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door J. van den Burg, advocaat te Leiden, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. B.M.P. van Ravels, haar voorzitter, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw), gelezen in verbinding met artikel 24 van die wet, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).

Bij artikelen de 6 en 12 van het aanwijzingsbesluit, gelezen in verbinding met de bij dat besluit behorende kaarten E1-E4 zijn krachtens artikel 25 Lvw rond het luchtvaartterrein Schiphol geluidzones vastgesteld.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, wordt aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid is op de behandeling van het verzoek het bepaalde in de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van overeenkomstige toepassing.

2.1.1. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol vastgesteld.

Ingevolge artikel 9, lid 3a, van de gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap, onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling kan het algemeen bestuur de in artikel 9 vermelde bevoegdheden overdragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur dat gedaan.

2.1.2. In artikel 3 van de Verordening schadeschap Luchthaven Schiphol is bepaald dat een verzoek om schadevergoeding zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bij de besliscommissie wordt ingediend.

Artikel 3, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Rijkswaterstaat is gelijkluidend.

In artikel 12, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 is bepaald dat de minister een verzoek kan afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde, zowel met de schade, als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid bekend is geworden en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis, waardoor de schade is veroorzaakt.

De artikelsgewijze toelichting op deze bepaling vermeldt dat beoogd is zoveel mogelijk aan te sluiten bij de verjaringsregeling van artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

2.2. [appellant] heeft op 14 december 2007 verzocht om vergoeding van schade als gevolg van de in het aanwijzingsbesluit neergelegde toegestane geluidbelasting voor het zogenoemde vierbanenstelsel.

2.3. Bij het besluit van 18 augustus 2010 heeft de besliscommissie het verzoek afgewezen, omdat het niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van een verzoek is volgens haar aangevangen de dag na de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2002 in zaak nr. 200103329/1 (LJN: AE8789), omdat het aanwijzingsbesluit daarmee, wat betreft het vierbanenstelsel, in rechte onaantastbaar is geworden. Vanaf die dag heeft [appellant] vijf jaar, tot 17 oktober 2007, de gelegenheid gehad een verzoek in te dienen. Nu [appellant] zijn verzoek niet binnen deze termijn heeft ingediend, is zijn aanspraak verjaard.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de besliscommissie het verzoek om schadevergoeding terecht wegens verjaring op grond van artikel 3:310, eerste lid, BW en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie heeft afgewezen.

2.5. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus heeft miskend dat bij de beoordeling van de verjaring van de aanspraak artikel 3:310, eerste lid, BW niet als uitgangspunt kan gelden. Volgens hem dient de verjaring beoordeeld te worden op de voet van artikel 12 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. Die bepaling bevat volgens hem een gunstiger regeling, omdat zij de besliscommissie ruimte laat een verzoek inhoudelijk in behandeling te nemen, ook als het na verloop van vijf jaren na het bekend worden met de schade en de schadeoorzaak is ingediend.

Subsidiair betoogt [appellant] dat voor de aanvang van de vijf jarentermijn de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 in zaak nr. 200705041/1 bepalend is, hetgeen betekent dat een verzoek niet eerder verjaard kan zijn dan na 9 april 2013. Daartoe is volgens hem in dit geval aanleiding, omdat eerst met die uitspraak de juiste grondslag voor de beoordeling van verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van het aanwijzingsbesluit, voor zover dat ziet op het vierbanenstelsel, duidelijk werd. Tot die tijd verkeerde ook de besliscommissie in de veronderstelling dat die verzoeken niet voor honorering in aanmerking kwamen en droeg zij dit standpunt ook naar buiten.

2.6. Het primaire betoog faalt.

Volgens de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2009 in zaak nr. 200805473/1 moet voor de beoordeling van de tijdigheid van een verzoek om nadeelcompensatie aansluiting worden gezocht bij de verjaringsregeling van het BW en het daaraan ten grondslag liggende rechtzekerheidsbeginsel. Dat uitgangspunt geldt niet alleen, indien in een regeling geen termijn is opgenomen, waarbinnen een verzoek om schadevergoeding moet worden ingediend, maar ook bij de invulling van de bepaling in de artikelen 3 van de Verordening en van de Regeling Nadeelcompensatie dat een verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. In artikel 12 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 is, ook blijkens de toelichting erop, aansluiting gezocht bij de verjaringsregeling van artikel 3:310, eerste lid, BW. Anders dan [appellant] stelt, beogen deze regelingen niet af te wijken van die verjaringsregeling maar sluiten zij juist daarbij aan.

De rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit wat betreft het vierbanenstelsel staat met de voormelde uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2002 vast. Een verzoek tot vergoeding van schade veroorzaakt door de vaststelling van de geluidzones kon vanaf dat tijdstip worden ingediend. De termijn, waarbinnen dat verzoek kon worden ingediend, is de dag na deze uitspraak aangevangen.

Niet in geschil is dat [appellant] vanaf 17 oktober 2002 bekend was, althans kon zijn, met de mogelijke schadelijke gevolgen van de toegestane geluidbelasting en met de mogelijkheid om een verzoek om vergoeding daarvan in te dienen bij de besliscommissie. Voorts was hij niet buiten staat tijdig een verzoek in te dienen. De besliscommissie heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het indienen van het verzoek op 14 december 2007 de termijn van vijf jaar als bedoeld in het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 3:310, eerste lid, BW was verstreken.

2.6.1. Ook het subsidiaire betoog faalt.

Dat [appellant] tot de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 in de veronderstelling verkeerde dat het indienen van een verzoek om vergoeding van schade veroorzaakt door het vaststellen van de geluidzones voor het vierbanenstelsel bij voorbaat kansloos zou zijn en eerst met de uitspraak vast is komen te staan dat de besliscommissie tot die tijd uitging van een inhoudelijk rechtens onjuiste beoordeling van vergelijkbare verzoeken, is geen aan dit geval verbonden specifieke omstandigheid die de overeenkomstige toepassing van artikel 3:310, eerste lid, BW onaanvaardbaar maken.

Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in, onder meer, zijn arresten van 26 november 2004 (LJN AR1739) en 10 september 2010 (LJN: BM7041), is voor de aanvang van de verjaringstermijn vereist dat een benadeelde bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Niet vereist is dat de benadeelde ook bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. Dat ook de besliscommissie tot de uitspraak van de Afdeling, als gesteld, uitging van een onjuiste grondslag voor de beoordeling van verzoeken om vergoeding van schade als gevolg van het vaststellen van geluidzones voor het vierbanenstelsel, staat derhalve evenmin in de weg aan de aanvang van de termijn op 17 oktober 2002.

De rechtbank heeft terecht geen grond voor het oordeel gevonden dat [appellant] door toedoen van de besliscommissie is afgehouden van een tijdige indiening van het verzoek. Op het aanvraagformulier stond de mogelijkheid aangegeven een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de vaststelling van de geluidzones voor het vierbanenstelsel in te dienen. Andere inwoners van het invloedsgebied van de luchthaven Schiphol hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt en de afwijzing van hun verzoek in rechte aangevochten. Dat de besliscommissie, als gesteld, geen informatie heeft verstrekt omtrent de mogelijkheid tot 18 oktober 2007 een verzoek in te dienen, is daartoe evenmin voldoende, nu zij daartoe niet gehouden was.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011

299.