Uitspraak 200900514/1/H1


Volledige tekst

200900514/1/H1.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 januari 2009 in zaak nr. 07/842 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de windturbines op de percelen Espelerringweg 11 en 13 en de transformatorruimte op het perceel Espelerringweg 11 te Tollebeek, gemeente Noordoostpolder, te verwijderen.

Bij besluit van 17 april 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 27 februari en 1 maart 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Holl, N.E.G.L. Christiaens en A.H.T. Meijel, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

2.2. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of [appellant] met de bouw van de windturbines en het transformatorhuisje heeft gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet.

2.2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de windturbines zijn gebouwd overeenkomstig de aan hem op 15 oktober en 19 november 2002 verleende bouwvergunningen.

2.2.2. Het college heeft op 15 oktober en 19 november 2002 aan [appellant] bouwvergunningen verleend voor het veranderen van de reeds op de voormelde percelen aanwezige windturbines. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat onder de reikwijdte van deze vergunningen niet kan worden begrepen de bouw van twee geheel nieuwe windturbines op een andere locatie dan de bestaande windturbines en voorzien van nieuwe en zwaardere funderingen. Anders dan [appellant] stelt, kan aan het ontbreken van situatietekeningen bij de bouwvergunningen niet worden ontleend dat er geen beperkingen gelden met betrekking tot de plek op het perceel waar de windturbines gebouwd mogen worden. De verleende bouwvergunningen gaan immers uit van de bestaande situatie en de daardoor bepaalde locatie.

Het betoog van [appellant] dat de oorspronkelijk vergunde windturbines evenmin overeenkomstig de bij de destijds verleende bouwvergunningen behorende situatietekeningen zijn gebouwd en dat met de onderhavige situering van de windturbines de afwijking ten opzichte van de vergunde plek juist wordt verkleind, leidt niet tot een ander oordeel. Geen grond bestaat voor het oordeel dat om die reden van de bouwvergunningen kan worden afgeweken.

2.2.3. [appellant] heeft het transformatorhuisje gebouwd zonder te beschikken over een bouwvergunning. In de uitspraak van heden in zaaknr. 200900518/1/H1 heeft de Afdeling vastgesteld dat voor het oprichten van het transformatorhuisje een bouwvergunning nodig is.

2.2.4. Nu de windturbines en het transformatorhuisje zonder de daarvoor benodigde bouwvergunningen zijn gebouwd, kon het college terzake handhavend optreden.

2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisatie bestond omdat op grond van het overgangsrecht een bouwvergunning kan worden verleend voor de windturbines, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr. 200405056/1 verschaft de toepasselijkheid van het overgangsrecht geen bouwvergunning vervangende titel en wordt de bouw daardoor evenmin anderszins gelegaliseerd.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat het college hiervan had dienen af te zien. Hij voert hiertoe aan dat de geringe afwijking van de bouwvergunningen handhavend optreden niet rechtvaardigt.

2.6. De afwijking van de verleende bouwvergunningen voor de windmolens bestaat er uit dat de windmolens op een afstand van 15 respectievelijk 25 meter van de vergunde plek op een nieuwe fundering zijn gebouwd. Dat kan niet worden aangemerkt als een overtreding van geringe aard en ernst. Nu evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig is dat in dit geval van handhavend optreden behoort te worden afgezien, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college handhavend kon optreden.

2.7. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de opgelegde dwangsom disproportioneel is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op de bouwkosten van de bouwwerken.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009

414-604.