Uitspraak 200803672/1


Volledige tekst

200803672/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1475 van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2008 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) [appellant] gedeeltelijk inzage geweigerd in de onderliggende bronstukken van het individueel ambtsbericht.

Bij besluit van 14 maart 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 april 2008, verzonden op 23 april 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. L.J. Blijdorp, advocaat te Culemborg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C.T.M. van Eeuwijk, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover van belang, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder d, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.

Ingevolge het tweede lid, onder e, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Ingevolge het tweede lid, onder g, blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.2. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister in redelijkheid zich op standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van bronbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking van de bronstukken onder zijn ambtsbericht.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. 200700307/1) dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Aan het specifieke belang van de verzoeker wordt in deze belangenafweging geen waarde toegekend. Dat het in het belang van de waarheidsvinding kunnen controleren van de juistheid van het ambtsbericht ook de goede en democratische bestuursvoering dient, betekent niet dat dit belang afzonderlijk in de in het kader van de Wob te verrichten afweging tussen het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen moet worden betrokken.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de vraag welk ander belang zich tegen openbaarheid verzet, door de rechter integraal moet worden getoetst. Zij heeft in dit verband terecht overwogen dat de rechterlijke toetsing van het bestuurlijke oordeel over de vraag, of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, niet afwijkt van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen.

2.2.2. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte passages in de aan [appellant] verstrekte stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen. Zij stelt vast dat de belangen waarop de minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. De passages bevatten gedetailleerde informatie over de identiteit en functies van geraadpleegde vertrouwenspersonen en derden, de wijze waarop onderzoek is verricht en namen van bezochte locaties en instellingen.

2.2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de eerdergenoemde uitspraak van 18 juli 2007 mag de minister bij stukken die aan individuele ambtsberichten als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen de belangen genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Wob zwaarder laten wegen dan het algemeen belang dat gediend wordt bij openbaarmaking van de voormelde stukken. Gelet hierop en de inhoud van de weggelakte passages, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages achterwege heeft kunnen laten. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.

2.3. Voorts betoogt [appellant] dat door hem geen effectief rechtsmiddel kan worden aangewend gezien in het licht van het Nederlandse systeem van behandeling van asielverzoeken en dat dit strijd oplevert met artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. Het betreft de asielprocedure van [appellant] en zijn specifieke belang daarbij, en niet de onderhavige procedure waarin wordt beoordeeld of de niet aan [appellant] verstrekte tekstpassages aan een ieder openbaar dienen te worden gemaakt. De Afdeling heeft met de rechtbank in de procedure van artikel 8:29 van de Awb de mogelijkheid gehad om vorenbedoelde passages in te zien en aldus de door de minister gemaakte afweging aan de hand van die passages te beoordelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 oktober 2004 in zaak no. 200400880/1) voldoet deze rechterlijke toetsing aan de in artikel 13 van het EVRM gestelde eis. De omstandigheid dat de rechter als zijn oordeel kan uitspreken dat de weigering van de minister tot verstrekking van de weggelakte passages gerechtvaardigd is, brengt daarin geen verandering.

2.4. Ten slotte voert [appellant] aan dat hij geen inzicht en inzage heeft in de totstandkoming en de inhoud van het individuele ambtsbericht en zodoende niet in staat is om zijn zaak en belangen te verdedigen.

2.4.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen staat in deze procedure slechts ter beoordeling of de minister heeft mogen weigeren om een aantal passages uit de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht openbaar te maken. De inhoud en de wijze van totstandkoming van het ambtsbericht worden bij die beoordeling niet betrokken. Deze gronden dienen in de asielprocedure naar voren te worden gebracht.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008

312-591.