Uitspraak 202107678/1/A3


Volledige tekst

202107678/1/A3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 30 september 2021 in zaak nr. 20/2532 in het geding tussen:

[appellant]

en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020 heeft de bewaarder een verzoek van [appellant] tot herstel van een gegeven in de basisregistratie kadaster afgewezen.

Bij besluit van 22 juli 2020 heeft de bewaarder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De bewaarder, Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. en Recreatieschap de Marrekrite hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 juli 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Groningen, is verschenen. De bewaarder, vertegenwoordigd door mr. I.J. Tromp, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Ook zijn op de zitting Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. en Recreatieschap De Marrekrite, beide vertegenwoordigd door mr. J.A. Vos, advocaat te Ede, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is sinds 1996 eigenaar van het perceel kadastraal aangeduid als Grouw E 412. Daarnaast is hij mandelig eigenaar van het perceel kadastraal aangeduid als Grouw E 448 (hierna: het perceel). Volgens [appellant] is de zuidelijke grens van het perceel in de basisregistratie kadaster te ver naar het noorden getekend. Hij heeft daarom ingevolge artikel 7t van de Kadasterwet een verzoek om herstel van de kadastrale grens gedaan. De bewaarder heeft het verzoek afgewezen omdat er geen verschil is tussen de gegevens in het relaas van bevindingen van 15 januari 1996 en de gegevens in de basisregistratie kadaster. Er is volgens de bewaarder daarom geen sprake van een kennelijke misslag met betrekking tot de bijwerking van de basisregistratie kadaster.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1174, geoordeeld dat de bewaarder de basisregistratie kadaster niet hoefde aan te passen omdat niet is gebleken van een kennelijke misslag. Daartoe heeft zij overwogen dat de bewaarder heeft vastgelegd wat (digitaal) is aangeleverd. De in 1996 gevormde percelen zijn sindsdien niet gewijzigd. Ook hebben de bij de bijwerking betrokken partijen daartegen destijds geen rechtsmiddel ingesteld. Daarom moet er vanuit gegaan worden dat de kadastrale grenzen door de bewaarder correct zijn opgenomen in de basisregistratie kadaster. De bewaarder heeft het verzoek volgens de rechtbank dan ook terecht afgewezen.

De ontvankelijkheid van [appellant]

3.       De Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. en Recreatieschap de Marrekrite hebben aangevoerd dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belanghebbende is. Omdat het verzoek tot herstel betrekking heeft op de zuidgrens van het perceel, zou het een belang betreffen dat onder de bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur van de Vereniging van Eigenaars Suder Burd (hierna: de VvE) valt. Omdat [appellant] op grond van de statuten van de VvE niet zelfstandig namens de VvE mag optreden is hij volgens de Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. en Recreatieschap de Marrekrite geen belanghebbende.

3.1.    [appellant] is mandelig eigenaar van het perceel en maakt feitelijk gebruik van het perceel. Hij heeft daarmee een eigen belang dat rechtstreeks bij de besluiten is betrokken. Hij is dus belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat [appellant] op grond van de statuten van de VvE niet zelfstandig namens de VvE mag optreden doet daaraan niet af, omdat hij niet namens de VvE maar voor zichzelf optreedt. Het hoger beroep van [appellant] is daarom ontvankelijk.

Het hoger beroep

4.       [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet duidelijk is wat er in 1996 door de bewaarder is vastgelegd. Volgens het relaas van bevindingen van 15 januari 1996 zijn de aangewezen grenzen digitaal aangeleverd door Oranjewoud, een ingenieursbureau. Volgens [appellant] kan de bewaarder echter niet aantonen wat Oranjewoud destijds heeft aangeleverd en kan ook niet worden aangetoond dat er destijds een aanwijs of meting is geweest.

Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de kadastrale grenzen zoals die nu in de basisregistratie kadaster opgenomen zijn niet overeenkomen met tekening III die bij de notariële leveringsakten van 2 januari 1996 en 15 februari 1996 hoort. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat in plaats van tekening III, tekening VII is bedoeld. De akten, inclusief daaraan gehechte tekeningen, zijn volgens hem brondocumenten in de zin van artikel 7s van de Kadasterwet. Omdat de authentieke gegevens uit die brondocumenten niet overeenkomen met de gegevens in de basisregistratie kadaster, had de bewaarder de basisregistratie kadaster moeten aanpassen.

Tot slot voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de bewaarder zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en hem de gelegenheid had moeten geven gehoord te worden.

Het wettelijk kader

5.       Artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet luidt: ‘Indien een belanghebbende gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, […], kan die belanghebbende onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen. […]’.

Artikel 7s, eerste lid, van de Kadasterwet luidt: ‘Indien de Dienst constateert dat de weergave van een authentiek gegeven als bedoeld in artikel 7f, tweede lid, of 7g, eerste lid, in de basisregistratie kadaster niet in overeenstemming is met dat gegeven, als opgenomen in een brondocument of, ingeval een authentiek gegeven wordt afgeleid uit een brondocument, dat gegeven niet juist en volledig daaruit is afgeleid, herstelt de Dienst ambtshalve dat gegeven in die basisregistratie. […]’.

Beoordeling van het hoger beroep

6.       Op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet is de bewaarder bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een in de basisregistratie kadaster genoemd gegeven te herstellen. Dat doet de bewaarder op basis van authentieke gegevens. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1174, kan uit de wetsgeschiedenis van artikel 7t van de Kadasterwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het op verzoek herstellen van misslagen in de basisregistratie kadaster. Een verzoek tot herstel kan gericht zijn tegen het feit dat de bijwerking zelf onjuist of onvolledig is geschied omdat de bijwerking niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat van bevindingen. Het verzoek kan niet gericht zijn tegen het resultaat van de bevindingen, dat aan de belanghebbende is medegedeeld.

7.       Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in dit geval alleen ter beoordeling staat of de in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens berusten op een misslag. Wat [appellant] heeft aangevoerd over het resultaat van de bevindingen, zoals neergelegd in het relaas van bevindingen van 15 januari 1996, kan in deze procedure dus niet aan de orde komen.

Voor de tekeningen die bij de leveringsakten van 2 januari 1996 en 15 februari 1996 horen geldt dat deze tekeningen niet zijn ingeschreven in de basisregistratie kadaster. Anders dan [appellant] stelt zijn de tekeningen daarom geen brondocument in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Kadasterwet. De tekeningen kunnen dan ook geen rol spelen bij de vraag of de bijwerking van de gegevens heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat van bevindingen. Dat de notaris, zoals [appellant] op de zitting heeft gesteld, de tekeningen aan het kadaster had moeten aanbieden, dan wel dat het kadaster naar die tekeningen had moeten vragen bij de inschrijving van de leveringsakten maakt niet dat het resultaat van bevindingen in deze procedure toch ter discussie kan worden gesteld.

Het relaas van bevindingen van 15 januari 1996 is in dit geval het brondocument. Omdat er geen verschil is tussen de gegevens in dit brondocument en de bijwerking van die gegevens in de basisregistratie kadaster, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken van een kennelijke misslag en dat de bewaarder het verzoek tot herstel terecht heeft afgewezen. Om dezelfde reden hoefde de bewaarder ook niet, ingevolge artikel 7s, eerste lid, van de Kadasterwet, ambtshalve het gegeven in de basisregistratie te herstellen.

8.       In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarvan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing hierover moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2642).

In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] aangevoerd dat de kadastrale grens op onjuiste wijze en ook inhoudelijk onjuist is vastgesteld. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen kan een verzoek op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet niet gericht zijn tegen het resultaat van de bevindingen. Omdat de gronden in het bezwaarschrift van [appellant] zich daar wel tegen richten was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit. De bewaarder heeft daarom van het horen van [appellant] mogen afzien.

9.       Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

11.     De bewaarder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022

280-1000