Uitspraak 202100186/1/R3 en 202100187/1/R3


Volledige tekst

202100186/1/R3 en 202100187/1/R3
Datum uitspraak: 27 juli 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen,

en

1. de raad van de gemeente Midden-Groningen,

2. het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoogezand, Sluiskade - Werfkade" vastgesteld.

Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het college op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai voor de woningen die door uitvoering van het bestemmingsplan "Hoogezand, Sluiskade - Werfkade" buiten de gezoneerde industrieterreinen Hoogezand Noordwest en Martenshoek en binnen de bestaande geluidzone van deze terreinen komen te liggen.

Tegen deze besluiten hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2022, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad en het college, vertegenwoordigd door H. de Muinck en

J. Eggens, zijn verschenen.

Overwegingen

INLEIDING

1.       Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bebouwing langs de Werfkade en de Sluiskade te Hoogezand, en de gebieden die zich achter deze beide kades bevinden. De bebouwing langs deze kades bestaat hoofdzakelijk uit woningen, die voorheen als bedrijfswoning werden gebruikt. Met het voorliggende plan hebben de meeste van deze woningen een woonbestemming gekregen. Achter de Werf- en de Sluiskade bevinden zich de gezoneerde industrieterreinen Hoogezand Noordwest en Martenshoek. Met het plan is beoogd om tot een evenwichtige verdeling te komen van de (milieu)gebruiksruimte voor de industrieterreinen enerzijds, en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nabijgelegen woningen anderzijds. Daarnaast zijn in delen van het plangebied zogenoemde witte vlekken ontstaan omdat eerder niet tijdig tot een bestemmingsplanregeling is gekomen. Met het plan is tevens beoogd om voor deze gebieden tot een actuele juridisch-planologische regeling te komen.

2.       Het besluit hogere waarden is genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat is gebleken dat bij een deel van de in het plangebied aan de Werfkade en de Sluiskade gelegen woningen niet kan worden voldaan aan de op grond van de Wgh geldende voorkeursgrenswaarde. Om die reden heeft het college besloten om voor

22 woningen gelegen aan de Werf- en Sluiskade een hogere waarde vast te stellen voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai.

3.       [appellanten] wonen allemaal in woningen die zijn gelegen aan de Werf- en Sluiskade op korte afstand van de bestaande industrieterreinen. Zij kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden. Hiertoe voeren zij aan dat ten onrechte is uitgegaan van het uitgangspunt dat de woningen van [appellanten] voorheen als bedrijfswoning onderdeel uitmaakten van een gezoneerd industrieterrein. Ook voeren zij aan dat de gekozen begrenzing van het bestemmingsplan niet overeenkomt met de omvang van het plangebied waarvan in diverse onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd is uitgegaan. Verder betogen zij dat met het plan ten onrechte een nieuw bedrijf mogelijk wordt gemaakt in een zware milieucategorie. Ten slotte is volgens [appellanten] onvoldoende een bufferstrook aangehouden tussen de aanwezige industrieterreinen en hun woningen.

4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

HET BESLUIT HOGERE WAARDEN INDUSTRIELAWAAI

5.       Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het college met toepassing van artikel 110a van de Wgh hogere waarden vastgesteld voor 22 woningen gelegen aan de Werf- en Sluiskade, omdat ter plaatse van die woningen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

5.1.    [appellanten] betogen dat ten onrechte een hogere waarde wordt toegepast op hun woningen. Zij stellen dat in de huidige situatie al sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. Door hogere waarden vast te stellen voor hun woningen, wordt deze geluidbelasting nog hoger.

5.2.    Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.3.    Uit de aan het besluit hogere waarden ten grondslag gelegde motivering volgt dat ten tijde van de vaststelling van de geluidzone een aantal woningen aan de Werf- en Sluiskade op de aanwezige gezoneerde industrieterreinen "Hoogezand Noord-West" en "Martenshoek" lag. Dit ging om 22 woningen. In het kader van het programma Bedrijvig en Leefbaar wil de gemeente de bestemming van deze woningen in overeenstemming brengen met het feitelijke gebruik daarvan. Hiertoe voorziet het bestemmingsplan "Hoogezand, Sluiskade - Werfkade" erin dat de woningen aan het industrieterrein worden onttrokken en in de bestaande zone komen te liggen. Aangezien het gaat om bestaande woningen die in de zone komen te liggen, kunnen gelet op artikel 55, vierde lid, van de Wgh hogere grenswaarden worden vastgesteld tot maximaal 60 dB(A). Uit het akoestische onderzoek, dat aan het besluit hogere waarden ten grondslag is gelegd, blijkt dat er onderzoek is gedaan naar maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege industrielawaai tot de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Hierbij is een tweetal varianten, de B-variant en de L-variant, onderzocht waarin enerzijds extra geluidruimte wordt geboden voor bedrijven en waarbij anderzijds door het treffen van maatregelen bij bedrijven de geluidbelasting op de woningen zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit onderzoek heeft erin geresulteerd dat is gekozen voor het zogenoemde Bedrijvig & Leefbaar pakket, waarbij een aantal bronmaatregelen worden getroffen bij aanwezige bedrijven om de geluidbelasting vanwege industrielawaai te beperken. Dit betekent dat er ruimte voor bedrijfsmatige activiteiten wordt geboden, maar waarbij niet meteen wordt gekozen voor de hoogste toelaatbare grenswaarde voor woningen van 60 dB(A). Uit het akoestische onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om, met inachtneming van de daarin gehanteerde uitgangspunten, de geluidbelasting op de gevels van de woningen vanwege industrielawaai terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Het uitvoeren van overdrachtsmaatregelen, zoals het aanbrengen van geluidschermen, is niet mogelijk gebleken gezien de verwevenheid tussen de aanwezige bedrijfsbebouwing en woningen die op korte afstand daarvan zijn gelegen. Voor het afschermen van de verdiepingen op de woningen zijn bovendien geluidschermen vereist die ongeveer even hoog zouden zijn als de verdiepingen van deze woningen. Dat is volgens het college stedenbouwkundig ongewenst en stuit op bezwaren van financiële aard. Verder volgt uit de stukken dat er in 2016 een inventarisatie is gemaakt van de bouwakoestische eigenschappen van de woningen aan de Werf- en Sluiskade, op basis waarvan de geluidniveaus binnen deze woningen zijn bepaald en getoetst. Om te voldoen aan de geldende binnenwaarde voor woningen is vervolgens geïnventariseerd welke maatregelen getroffen moeten worden aan de woningen en zijn hiervan de kosten geraamd. De te treffen gevelmaatregelen zijn uitvoerbaar en betaalbaar voor de gemeente, zo staat in de toelichting op het besluit hogere waarden, en worden na de vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden aanbesteed en in overleg met de bewoners ten uitvoer gebracht.

5.4.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich gelet op de motivering die aan het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden ten grondslag is gelegd op het standpunt mogen stellen dat de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh onvoldoende doeltreffend is om de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde, zodat deze bepaling niet in de weg staat aan de vaststelling van de hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het college niet heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van deze hogere waarden. Hierbij wordt aangetekend dat het college ter zitting heeft toegelicht dat er een budget is voor het uitvoeren  van gevelmaatregelen bij de woningen waar de binnenwaarde niet kan worden gehaald, en dat deze maatregelen na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden zullen worden uitgevoerd, waartoe het college overigens ook is gehouden, gelet op het bepaalde in artikel 111b, eerste lid, van de Wgh.

Het betoog faalt.

HET BESTEMMINGSPLAN

Toetsingskader bestemmingsplan

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Wet geluidhinder

- Wat was het voorheen geldende planologische regime?

7.       [appellanten] betogen dat de raad er bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte vanuit is gegaan dat hun woningen ingevolge het voorheen geldende planologische regime onderdeel waren van het industrieterrein, en als zodanig als bedrijfswoningen vielen aan te merken. [appellanten] wijzen in dit verband naar de plankaart, behorende bij het uitbreidingsplan in onderdelen "Spoorbaan-Industrieweg", dat bij besluit van 1 juni 1964 (hierna: het uitbreidingsplan) is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Weliswaar is het gebied van de Werfkade- en Sluiskade daarop ingekleurd als zijnde kennelijk een tot industrieterrein bestemd gebied, maar uit andere bij dit plan behorende documenten valt volgens [appellanten] op te maken dat deze ingekleurde industriebestemming niet is vastgesteld.

7.1.    Het uitbreidingsplan is bij besluit van 1 juni 1964 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer en op

21 juni 1965 door gedeputeerde staten van Groningen goedgekeurd. Zoals meermaals door de Afdeling is overwogen, zie de uitspraken van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1049 en 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1804, volgt uit de originele bij het uitbreidingsplan behorende plankaart dat de woonpercelen langs de Werf- en Sluiskade ingevolge dat plan de bestemming "Industrieterrein" kenden. Dit plan is onherroepelijk. De door [appellanten] geschetste voorgeschiedenis, waaronder de verwijzing naar diverse bij het besluit van 1 juni 1964 behorende planstukken, geeft, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor een andere opvatting. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de woonpercelen langs de Werf- en Sluiskade op grond van het voorheen geldende uitbreidingsplan de bestemming "Industrieterrein" kenden.

Het betoog faalt.

7.2.    Met het voorliggende plan is de bestemming "Wonen-1" toegekend aan een groot deel van de woonpercelen langs de Werf- en Sluiskade. Verder zijn aan gronden in het plangebied onder meer de bestemmingen "Bedrijventerrein - Industrie", "Gemengd" en "Centrum" toegekend. Ook kent een deel van de gronden de aanduiding "milieuzone - gezoneerd industrieterrein" en kent een deel van de gronden de aanduiding "geluidszone - industrie". Deze aanduidingen zijn opgenomen om het gezoneerde industrieterrein, respectievelijk de daaromheen liggende zone als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder aan te duiden.

- Lagen de woningen aan de Werf- en Sluiskade voorheen op een gezoneerd industrieterrein, en zo ja, wat is hiervan dan de consequentie?

8.       [appellanten] betogen dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte is uitgegaan van het uitgangspunt dat hun woningen voorheen onderdeel uitmaakten van een gezoneerd industrieterrein. In dit verband wijzen zij op de geluidzone die bij Koninklijk besluit van 27 augustus 1991 is vastgesteld rondom de industrieterreinen in de toenmalige gemeente Hoogezand - Sappemeer. Op de bij dit besluit behorende zonetekening zijn de plangebieden van onder andere het uitbreidingsplan en het plan "Hoogezand Noord-West" aangegeven. Op deze zonetekening zijn de gehele plangebieden aangegeven waarbij het tot industrieterrein behorende deel van de plangebieden van een donker raster is voorzien en het overige, geen onderdeel van het industrieterrein deel uitmakende gedeelte van het plangebied, van een lichter raster is voorzien. Hiermee heeft de provincie volgens [appellanten] willen aangeven dat onder andere de percelen aan de Werfkade en de bewoonde percelen aan de Sluiskade in 1991 geen onderdeel waren van een gezoneerd industrieterrein. De raad heeft ten onrechte aangenomen dat de woningen van [appellanten] nu pas worden losgetrokken van het gezoneerde industrieterrein en onderdeel gaan uitmaken van de geluidzone.

8.1.    De raad betoogt dat de woningen van [appellanten] aan de Werf- en Sluiskade voorheen onderdeel uitmaakten van een gezoneerd industrieterrein. In dit verband wijst de raad erop dat bij Koninklijk besluit van 27 augustus 1991 geluidzones zijn vastgesteld rondom de industrieterreinen in de toenmalige gemeente Hoogezand-Sappemeer. Op basis van dit besluit zijn saneringsprogramma’s opgesteld, waarmee bij diverse bedrijven maatregelen zijn doorgevoerd om de geluidemissie te beperken. De woningen aan de Sluis- en Werfkade vielen buiten deze programma’s omdat deze op grond van het destijds geldende planologisch regime en ook op basis van het zoneringsbesluit op het industrieterrein waren gelegen.

8.2.    Tussen partijen is in geschil of het beschermingsregime uit de Wgh voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan al van toepassing was op de woningen langs de Werf- en Sluiskade.

8.3.    Uit de plantoelichting volgt dat bij Koninklijk besluit van

27 augustus 1991 een geluidzone is vastgesteld rondom de industrieterreinen "Hoogezand-Waterhuizen, "Hoogezand-West, "Foxhol", "Hoogezand Noord-West en Plan Zuid", "Martenshoek", "Hoogezand-Coops" en "Sappemeer Noord en Oost" (hierna: het zonebesluit). Het plangebied ligt binnen de terreinen "Hoogezand Noord-West en Plan Zuid" en "Martenshoek". Op de zonekaart, die behoort tot het zonebesluit, is de begrenzing van de hiervoor vermelde industrieterreinen en de daaromheen gelegen geluidzone weergegeven. De industrieterreinen die daarop zijn ingetekend zijn weergegeven door een donkergrijs, zwart omrand vlak dat in de legenda is aangeduid als "Industrieterrein volgens bestemmingsplan". De gronden aan de Werf- en Sluiskade zijn op de zonekaart aangeduid met een fijn raster dat lichter van kleur is dan de gronden die zijn aangeduid als industrieterrein. Uit de legenda bij de zonekaart valt echter niet op te maken wat hiervan de betekenis is, zodat in zoverre niet kan worden vastgesteld of deze gronden ingevolge het zonebesluit moeten worden geacht onderdeel uit te maken van het gezoneerde industrieterrein. Echter, aan de hand van de zonekaart moet worden vastgesteld dat voor de in het zonebesluit neergelegde begrenzing van de industrieterreinen aansluiting is gezocht bij de begrenzing van die industrieterreinen, zoals die waren neergelegd in de op dat moment geldende bestemmingsplannen. Zoals ook blijkt uit de Memorie van Toelichting (TK 1975-1976, 13639, nr. 3, p. 90-91) van de op 1 september 1982 in werking getreden Wgh, dient de aanwijzing van geluidzones rondom industrieterreinen, als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van de Wgh, zoals dat luidde op 27 augustus 1991, te geschieden om redenen van ruimtelijke ordening, waarbij uitdrukkelijk beroep dient te worden gedaan op de gebruiksvoorschriften die in bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling moet gelet hierop uit het zonebesluit, gelezen in samenhang met de zonekaart en de plankaart van het voorheen geldende uitbreidingsplan, worden afgeleid dat de woonpercelen aan de Werf- en Sluiskade onderdeel uitmaakten van de gezoneerde industrieterreinen "Hoogezand Noord-West en Plan Zuid" en "Martenshoek". Dat betekent dat deze gronden voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan buiten de op 27 augustus 1991 vastgestelde geluidzone waren gelegen en dat de hierop gelegen woningen voorafgaand aan de vaststelling van het plan niet waren beschermd tegen geluidhinder als gevolg van industrielawaai als bedoeld in hoofdstuk V van de Wgh.

8.4.    Met het voorliggende plan heeft de raad beoogd om te komen tot een betere balans tussen de gebruiksruimte van de bedrijven die zijn gelegen op het industrieterrein en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de Werf- en Sluiskade. Hiertoe zijn onder meer de bestemming "Wonen-1" en de aanduiding "geluidzone - industrie" toegekend aan de woonpercelen aan de Werf- en Sluiskade en zijn aan de daarachter gelegen gronden onder meer de bestemming "Bedrijventerrein - Industrie" en de aanduiding "milieuzone - gezoneerd industrieterrein" toegekend. De Afdeling begrijpt deze planologische wijziging aldus dat de raad hiermee met toepassing van artikel 41, eerste lid, van de Wgh, gelezen in samenhang met artikel 54 van de Wgh, de binnengrens van de geluidszone heeft willen wijzigen. Dat betekent dat de woningen van [appellanten] niet langer deel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein, maar binnen de geluidzone rondom dat industrieterrein zijn komen te vallen. Dit heeft tot gevolg dat hun woningen als gevolg van de vaststelling van het plan moeten worden beschermd tegen geluidhinder als gevolg van industrielawaai en dat moet worden voldaan aan de voor woningen van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), tenzij voor deze woningen een hogere grenswaarde is vastgesteld. Het college heeft bij besluit van 18 augustus 2020 dergelijke hogere grenswaarden vastgesteld voor 22 woningen gelegen aan de Werf- en Sluiskade. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten deze  hoogste vastgestelde waarden in acht worden genomen.

Wat [appellanten] daarover naar voren hebben gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte van is uitgegaan dat de woningen van [appellanten] voorheen onderdeel uitmaakten van een gezoneerd industrieterrein. Nu deze woningen als gevolg van het voorliggende plan alsnog binnen de bestaande zone van de industrieterreinen "Hoogezand Noord-West en Plan Zuid" en "Martenshoek" komen te vallen, moeten deze woningen worden beschermd tegen industrielawaai. [appellanten] hebben geen bezwaren naar voren gebracht over de wijze waarop hun woningen in het plan worden beschermd tegen industrielawaai, of aangevoerd dat de geluidverdeelregeling, die hieraan ten grondslag ligt, niet tot gevolg heeft dat bij hun woningen kan worden voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarden. In zoverre ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd met artikel 57, tweede lid, onder a, van de Wgh moet worden geacht.

Het betoog faalt.

Begrenzing bestemmingsplan en uitgangspunten milieuonderzoeken

9.       [appellanten] stellen dat in de Aanmeldingsnotitie "m.e.r.-beoordeling bestemmingsplan Sluiskade/Werfkade" van BügelHajema van

16 januari 2020 (hierna: de aanmeldingsnotitie m.e.r.) en het rapport "Advies externe veiligheid" van de Omgevingsdienst Groningen van

21 januari 2020 (hierna: het veiligheidsonderzoek) is uitgegaan van een andere planbegrenzing dan de plangrens die uiteindelijk is vastgesteld. Wat betreft het veiligheidsonderzoek wijzen zij er in dit verband op dat in dat onderzoek geen rekening is gehouden met de verschuiving van de plangrens in de richting van ESKA Graphic Board, het spoortracé en het LPG-station. Ook is bij dat onderzoek geen rekening gehouden met het feit dat door het vergroten van het plangebied de persoonsdichtheid in het gebied aanzienlijk toeneemt. Wat de aanmeldingsnotitie m.e.r. betreft, wijzen [appellanten] erop dat daarin staat dat de in het plangebied gelegen woningen worden onttrokken aan het industrieterrein, hetgeen volgens die notitie betekent dat sprake is van een "wijziging op het industrieterrein" als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.3, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Van een "onttrekking" is volgens [appellanten] echter geen sprake, omdat de woningen volgens hen geen onderdeel waren van het industrieterrein.

[appellanten] voeren verder aan dat het plangebied volgens hen niet op een logische manier begrensd is. In dit verband wijzen zij erop dat speciaal voor het industrieterrein aangelegde wegen als de Industrieweg en de Abramskade al binnen de begrenzing van het plangebied van bestemmingsplan "Bedrijventerrein Foxmart" vallen. De keuze om die gronden toch te betrekken binnen de begrenzing van het voorliggende plan kan volgens [appellanten] alleen verklaard worden vanuit de gedachte dat de Werf- en Sluiskade zijn beschouwd als  een onderdeel van het industrieterrein, wat volgens hen onjuist is. In dit verband betogen zij ook dat volgens hen ten onrechte het wegverkeersgeluid van deze wegen niet is betrokken in de beoordeling van de akoestische situatie bij de woningen aan de Werf- en Sluiskade.

9.1.    De raad stelt dat in paragraaf 1.2 van de plantoelichting is toegelicht hoe tot de begrenzing van het plangebied is gekomen. Dat de verrichte onderzoeken niet één op één overeenkomen met de vastgestelde plangrens staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg, aldus de raad. De vergroting van het plangebied heeft volgens de raad niet tot gevolg dat bepaalde aspecten die van invloed zijn op in het plangebied voorkomende functies niet zijn beoordeeld. In dit verband stelt de raad zich op het standpunt dat bij de voorbereiding van het plan de effecten van de daadwerkelijke planologische wijzigingen zijn onderzocht en beoordeeld, ook voor zover deze effecten zich voordoen buiten het plangebied.

- Uitgangspunten onderzoeken

9.2.    Op pagina 1 van de aanmeldingsnotitie m.e.r. staat dat, hoewel het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft waarin alleen het bestaande gebruik is vastgelegd, de activiteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt moet worden beschouwd als een "wijziging van een industrieterrein" als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.3, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en dat daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Anders dan [appellanten] kennelijk menen is in de aanmeldingsnotitie m.e.r. met de vaststelling dat sprake is van een activiteit als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.3, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet bedoeld te zeggen dat het plan voorziet in een onttrekking van woningen uit het industrieterrein. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat in de aanmeldingsnotitie m.e.r. van een onjuist uitgangspunt zou zijn uitgegaan. Ook voor het overige ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat in de aanmeldingsnotitie m.e.r. van zodanig onjuiste uitgangspunten is uitgegaan dat deze notitie niet aan het plan ten grondslag had mogen worden gelegd, of dat de daarin neergelegde conclusie, dat de in het plan voorziene ontwikkelingen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben, niet juist zou zijn.

Het betoog faalt.

9.3.    Over het betoog dat in het veiligheidsonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de verschuiving van de plangrens in de richting van ESKA Graphic Board, het spoortracé en het LPG-station, overweegt de Afdeling als volgt. Uit paragraaf 1.1 van het veiligheidsonderzoek volgt met welke begrenzing van het plan rekening is gehouden bij het verrichten van dat onderzoek. Vastgesteld moet worden dat de daarin gehanteerde planbegrenzing de begrenzing betreft van het ontwerpbestemmingsplan, en dat er nadien nog enkele beperkte wijzigingen zijn doorgevoerd aan de begrenzing van het vastgestelde bestemmingsplan. Deze wijzigingen zien erop dat in het vastgestelde bestemmingsplan ook de ten westen van de Werfkade gelegen Industrieweg en twee hoekjes van de weg Foxham zijn betrokken binnen de begrenzing van het plan. Aan deze gronden is ingevolge het voorliggende plan de bestemming "Verkeer" toegekend.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de beperkte wijziging van de planbegrenzing ten opzichte van de begrenzing van het ontwerpplan niet tot gevolg dat de uitkomsten van het veiligheidsonderzoek niet langer als representatief kunnen worden beschouwd. In dit verband overweegt de Afdeling dat in paragraaf 4.1 van het veiligheidsonderzoek inzicht wordt gegeven in de risicovolle inrichtingen die zich buiten het plangebied bevinden en waarvan het invloedsgebied mogelijk is gelegen in het plangebied. In deze paragraaf worden ook ESKA Graphic Board en het door [appellanten] bedoelde LPG-tankstation van Esso genoemd. Met betrekking tot ESKA Graphic Board vermeldt het veiligheidsonderzoek dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) en het invloedsgebied daarvan niet reiken tot in het plangebied. Over het LPG-tankstation vermeldt dat onderzoek dat de contouren voor het plaatsgebonden risico niet reiken tot het plangebied, maar dat het plangebied wel deels overlap vertoont met het invloedsgebied daarvan. In het vervolg van het onderzoek zijn dan ook de eventuele externe veiligheidsrisico’s van dat tankstation beschouwd voor de in het plangebied gelegen kwetsbare objecten. Wat de risicovolle transportroutes betreft wordt in paragraaf 4.2 van het veiligheidsonderzoek vermeld dat ook is beschouwd wat de eventuele gevolgen kunnen zijn voor de externe veiligheid van het spoortracé "Groningen ¬- Duitse grens, traject Waterhuizen (aansl.) - Veendam (aansl.) baanvak E". De risicocontour van het plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot het plangebied, zodat in zoverre wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de door [appellanten] genoemde risicobronnen zijn betrokken bij de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s. Dat de begrenzing van het plan na het verrichten van het onderzoek nog enigszins is gewijzigd doet naar het oordeel van de Afdeling niet af aan de juistheid van de daaromtrent getrokken conclusies en beschouwingen in het veiligheidsonderzoek.

Het betoog faalt.

- Begrenzing bestemmingsplan en uitgangspunten akoestisch onderzoek

9.4.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

9.5.    In paragraaf 1.2 van de plantoelichting is ingegaan op de planbegrenzing. Daarin staat dat het plangebied nagenoeg gelijk is gebleven aan de omvang van het gebied waarvoor in 2007 een bestemmingsplan is vastgesteld, maar waaraan door het college van gedeputeerde staten van Groningen goedkeuring is onthouden. De gebieden komen echter niet geheel overeen omdat gezocht is naar logische begrenzingen, bijvoorbeeld ter plaatse van de achterzijde van de bedrijvigheid, als gevolg van de eigendomssituatie en door het opnemen in het plan van witte vlekken, zoals ter plaatse van kleine gedeelten van de wegen Molendijk en Industrieweg ter hoogte van de Julianastraat. Wat [appellanten] hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de begrenzing van het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat de door [appellanten] genoemde Industrieweg en de Abramskade zijn betrokken binnen de begrenzing van het plan, heeft tot gevolg dat ook de akoestische effecten van wegverkeersgeluid zijn betrokken bij de beoordeling van de akoestische situatie ter plaatse van de woningen aan de Werf- en Sluiskade. Paragraaf 8.4 van het rapport "Bestemmingsplan Sluiskade-Werfkade Hoogezand, Onderzoek industrielawaai Wet geluidhinder" van Noordelijk Akoestisch Adviesburo van 18 augustus 2020 (hierna: het akoestische onderzoek) vermeldt hierover dat in het kader van de cumulatieve geluidbelasting is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbare situatie. Hiertoe zijn berekeningen uitgevoerd met betrekking tot het wegverkeersgeluid over de Sluiskade, de Abramskade, de Zwedenweg, de Foxham, de Werfkade en de Industrieweg, waaruit volgt dat de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de woonpercelen aan de Werf- en Sluiskade op de meeste punten niet hoger is dan de ten hoogste vast te stellen grenswaarde van 60 dB voor industrielawaai. In zoverre bestaat geen grond voor de conclusie dat het wegverkeerslawaai niet is betrokken bij de beoordeling van de akoestische situatie bij de woningen aan de Werf- en Sluiskade.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat - bufferzone

10.     [appellanten] betogen dat ten onrechte geen bufferstrook wordt aangehouden tussen hun woningen en de nabijgelegen industrieterreinen. In dit verband schetsen zij het beeld dat de aanwezige buffer tussen beide functies de afgelopen 30 jaar stukje bij beetje is verdwenen omdat de gemeente de mening is toegedaan dat de woningen van [appellanten] als bedrijfswoning moesten worden aangemerkt. De in het plangebied geprojecteerde overgangszone van 10 m, die achter de woonpercelen ligt, is volgens [appellanten] onvoldoende.

10.1.  Aan een groot deel van de gronden ten oosten van de Sluiskade en de gronden ten westen van de Werfkade is ingevolge het voorliggende plan de bestemming "Bedrijventerrein - Industrie" toegekend. Deze gronden kenden ingevolge het voorheen geldende planologische regime ook al een industriebestemming. Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels zijn de gronden in het plangebied waar de bestemming "Bedrijventerrein - Industrie" aan is toegekend onder meer bestemd voor bedrijven als bedoeld in Bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen". Ingevolge artikel 3.2.1 van de planregels is het op deze gronden alleen toegestaan om gebouwen en andere bouwwerken te realiseren binnen het bouwvlak, met dien verstande dat het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer dan 80% mag bedragen. Ingevolge artikel 3.2.2 van de planregels mag de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte, dan wel de bestaande hoogte, indien deze meer bedraagt. Het plan voorziet in de mogelijkheid om bedrijfsbebouwing te realiseren met hoogtes van respectievelijk 6 m en 8 m.

10.2.  In het bestemmingsplan is voorzien in een geluidruimteverdelingsregeling ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woningen aan de Werf- en Sluiskade enerzijds, en ter bescherming van de geluidruimte van op de gezoneerde industrieterreinen gevestigde bedrijven anderzijds. Hiertoe is in artikel 17.2.3 van de planregels bepaald dat ter plaatse van de gronden waaraan de aanduiding "milieuzone - gezoneerd industrieterrein" is toegekend, de geluidruimte niet meer mag bedragen dan de geluidimmissiewaarden die per immissietoetspunt zijn aangegeven in bijlage 6 bij de planregels. De gronden in het plangebied waaraan de aanduiding "geluidzone - industrie" is toegekend zijn daarnaast, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting vanwege een industrieterrein. In artikel 17.1.2 van de planregels is bepaald dat binnen deze gronden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gebouwd mogen worden, tenzij hiervoor met toepassing van artikel 17.1.3 van de planregels een omgevingsvergunning wordt verleend.

10.3.  De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid dat op een afstand van ongeveer 10 m van de aan de Werf- en Sluiskade gelegen woonpercelen kan worden voorzien in nieuwe bedrijvigheid, als bedoeld in de bijlage 1 bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Niet in geschil is dat voor de bedrijvigheid waarin het plan voorziet, en die op de bestaande industrieterreinen is gevestigd, niet kan worden voldaan aan de richtafstanden die doorgaans met toepassing van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" worden toegepast. Met het voorliggende plan heeft de raad echter geen aansluiting willen zoeken bij deze richtafstanden, maar heeft de raad met maatbestemmingen gepoogd om te komen tot een evenwichtige verdeling van de milieugebruiksruimte enerzijds, en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat anderzijds. Volgens de raad kan in dit geval worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat omdat voorafgaand aan de vaststelling van het plan in kaart is gebracht wat de specifieke geluidbelasting is van alle in het plangebied gevestigde bedrijven en omdat hiervoor specifieke immissiewaarden zijn vastgelegd in een geluidverdelingsplan dat is gekoppeld aan de aanduiding "milieuzone - industrieterrein". Hierbij is als uitgangspunt gesteld dat geen verslechtering van de geluidsituatie mag optreden bij de woningen aan de Werf- en Sluiskade ten opzichte van de bestaande situatie en dat moet worden voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk V van de Wgh. Verder zijn er in het plan beperkende regelingen opgenomen met betrekking tot geur- en stofhinder, om te bewerkstelligen dat er geen verslechtering van de milieusituatie optreedt ten opzichte van de bestaande situatie. Ook zijn de in het plangebied op kortere afstand dan 10 m van de woonpercelen aanwezige bedrijfsgebouwen niet positief bestemd zodat geen nieuwe bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd op korte afstand van de woonpercelen van [appellanten]. Hiermee wenst de raad in de toekomst te voorzien in een situatie, waarbij een duidelijke buffer wordt gehanteerd tussen de aan de Werf- en Sluiskade gelegen woningen, en de daarachter gelegen industrie.

10.4.  De Afdeling begrijpt het betoog van [appellanten] aldus dat de raad het voorliggende bestemmingsplan volgens hen had moeten aangrijpen om te komen tot een betere scheiding van de woon- en industriefunctie. Omdat sprake is van een historisch zo gegroeide situatie waarin bedrijfsgebouwen zich soms op zeer korte afstand bevinden van de aan de Werf- en Sluiskade gelegen woonpercelen, die op grond van het voorheen geldende planologische regime geen woon- maar een industriebestemming kenden, heeft de raad gemeend dat het toekennen van de bestemming "Wonen-1" aan die percelen aanvaardbaar kan worden geacht, omdat in het plan beperkende regelingen zijn opgenomen voor de relevante milieuaspecten, te weten geluid, geur/stof en externe veiligheid. Daarnaast heeft de raad niet alle reeds in het plangebied aanwezige bedrijfsbebouwing positief bestemd, doordat een afstand van ongeveer 10 m is aangehouden van de grens van het bouwvlak binnen de bestemming "Bedrijventerrein - Industrie" en de woonpercelen aan de Werf- en Sluiskade. Dit heeft volgens de raad tot gevolg dat geen nieuwe bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd op korte afstand van de woonpercelen van [appellanten]. Anderzijds borgt het plan volgens de raad in voldoende mate de milieugebruiksruimte van bestaande, op de industrieterreinen gevestigde bedrijven, en is er ook rekening gehouden met eventuele uitbreidingsruimte voor deze bedrijven of toekomstige bedrijven.

Naar het oordeel van de Afdeling kan de raad worden gevolgd in zijn standpunt dat de toekenning van de bestemming "Wonen-1" aan de aan de Werf- en Sluiskade gelegen woonpercelen, strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat artikel 17.2.3, onder a, van de planregels erin voorziet dat de geluidruimte ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - gezoneerd industrieterrein" niet meer mag bedragen dan de geluidimmissiewaarden die per immissietoetspunt zijn aangegeven in bijlage 6 van de planregels. Uit paragraaf 4.4.5 van de plantoelichting volgt dat er bij de verdeling van de geluidgebruiksruimte in het akoestische onderzoek is gekeken naar de huidige vergunde situatie en concrete toekomstplannen van bedrijven enerzijds (de B-variant), en dat anderzijds is gekeken naar een variant waarin door het treffen van maatregelen bij bedrijven de geluidbelasting op de woningen zoveel mogelijk worden beperkt (de L-variant). Uiteindelijk heeft men op basis van deze twee varianten gekozen voor een pakket aan maatregelen (het Bedrijvigheid & Leefbaarheidpakket) waarbij rekening is gehouden met groeiruimte voor een aantal bedrijven en ontwikkelruimte voor de op de industrieterreinen gelegen lege kavels, maar waarbij ook kan worden voldaan aan de door het college vastgestelde hogere grenswaarden. [appellanten] hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de conclusies in de plantoelichting of het akoestische onderzoek. Het jarenlange gebruik van de woningen in het plangebied als burgerwoningen en de onwenselijke situatie waarin de gronden van deze woningen deel uitmaakten van het gezoneerde industrieterrein maakt dat de raad ervoor heeft mogen kiezen om aan deze woningen een woonbestemming toe te kennen. Dat hierbij ook rekening is gehouden met de milieugebruiksruimte op de gezoneerde industrieterreinen, maakt, gelet op de in het plan neergelegde beperkingen, niet dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

10.5.  In het navolgende zal nog worden ingegaan op aspecten geur- en stofhinder. Daarbij betrekt de Afdeling ook de door [appellanten] gestelde overlast van de bestaande, in het plangebied aanwezige bedrijvigheid.

Nieuwe bedrijvigheid - Geur- en stofhinder

11.     [appellanten] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om nieuwe bedrijvigheid te realiseren op korte afstand van hun woningen. In dit verband wijzen zij erop dat er op korte afstand van hun woningen een bedrijf is vergund binnen milieucategorie 4.1. [appellanten] stellen in dit verband te vrezen voor de schadelijke effecten van de ter plaatse aanwezige bedrijfsvoering, die bestaat uit het coaten van windmolenonderdelen. Het past volgens hen niet bij een bestemmingsplan dat conserverend van aard is om daarin te voorzien in nieuwe (zware) bedrijvigheid op korte afstand van bestaande woningen.

11.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het plan, met de verrichte onderzoeken die daaraan ten grondslag zijn gelegd en de in het plan opgenomen beperkingen, voldoende rekening is gehouden met de belangen van alle betrokken gebruikers van het gebied, waaronder ook die van omwonenden. Met betrekking tot de door [appellanten] ondervonden geurhinder merkt de raad op dat deze hinder het gevolg is van het coaten en verven van windmolenonderdelen in de bedrijfshallen van Steelcare B.V. Naar deze activiteiten is onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Verspreidingsberekeningen geur Steelcare Hoogezand" van Blauw van 7 augustus 2020 (hierna: het geuronderzoek). Hieruit komt naar voren dat de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) van toepassing zijn op het productieproces van Steelcare B.V. De naleving van deze regels betreft een handhavingskwestie, die zich buiten de omvang van dit geding afspeelt.

11.2.  Ingevolge artikel 3.1.1, aanhef, en onder a, van de planregels is binnen de bestemming "Bedrijventerrein - Industrie" bedrijvigheid toegestaan als bedoeld in de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hieronder valt ook bedrijvigheid waar stof- en geuremitterende activiteiten zijn toegestaan.

In paragraaf 4.6.2 van de plantoelichting staat dat er naar aanleiding van concrete klachten en geuite zorgen over geurhinder in het plangebied onderzoek heeft plaatsgevonden om de geursituatie in kaart te brengen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het geuronderzoek. In dit onderzoek heeft een vergelijking plaatsgevonden van de feitelijke situatie in het plangebied voorafgaand aan de melding van Steelcare B.V. van medio 2018 op grond van het Activiteitenbesluit en de huidige feitelijke situatie. Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar de situatie bij volledige invulling conform de melding op grond van het Activiteitenbesluit. Omdat de gemeente geen eigen geurbeleid heeft is aangesloten bij het provinciale geurbeleid, dat is neergelegd in bijlage 3 "Geurhinderbeleid industriële geurbronnen" van het Milieuplan 2017-2020 van 13 december 2016 (hierna: het provinciale geurbeleid). Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties die een hoge of lage bescherming krijgen. Omdat de bestaande woningen bestemd worden als burgerwoningen die niet meer op het industrieterrein liggen, verandert het lage beschermingsniveau formeel in een hoog beschermingsniveau. De woningen zijn echter bestaand en ook de bedrijven in de omgeving zijn bestaand. De huidige situatie wordt daarom gekenschetst als een bestaande situatie. Gelet op de beoordelingsmatrix in het provinciale geurbeleid wordt daarom gestreefd naar ‘beschermingsniveau hoog, situatie bestaand’. Een aanvaardbaar hinderniveau voor deze woningen bedraagt 1,5 OUE/m3 als 98 percentiel.

Het beschermingsniveau dat hiervoor wordt gehanteerd wordt uitgedrukt met een hedonische waarde van H=-1, dat overeenkomt met "licht onaangenaam", hetgeen over het algemeen als acceptabel wordt ervaren. Uit paragraaf 5.2 van het geuronderzoek volgt dat in alle drie de onderzochte scenario’s wordt voldaan aan het voorgestelde aanvaardbare hinderniveau. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de berekeningen is uitgegaan van de toepassing van "good housekeeping", zoals het gesloten houden van ramen en deuren bij de inrichting. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de huidige geurbelasting aanvaardbaar is en dat deze mate van hinder zich niet verzet tegen de in het plan voorziene ontwikkelingen. In het plan is met een geurbeheersregeling geborgd dat veranderingen aan bestaande inrichtingen, en de komst van nieuwe inrichtingen binnen het plangebied, niet kunnen leiden tot een onaanvaardbare geursituatie.

11.3.  Voor de vraag of het plan, wat geurhinder betreft, tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt heeft de raad als uitgangspunt gekozen dat geen verslechtering mag optreden ten opzichte van de huidige situatie. Daarom is geuronderzoek uitgevoerd, waarbij is onderzocht of in de bestaande situatie, en de situatie bij volledige invulling van de door Steelcare B.V. op grond van het Activiteitenbesluit gemelde situatie, sprake is van een aanvaardbare situatie. Nu uit dit onderzoek volgt dat in zowel de bestaande situatie, als na intensivering van het gebruik nog sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau, en in artikel 3.4.2 van de planregels is geborgd dat veranderingen aan bestaande inrichtingen, en de komst van nieuwe inrichtingen, niet tot gevolg mogen hebben dat een verslechtering optreedt in de geursituatie, heeft de raad het plan, wat geurhinder betreft, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening mogen achten. Voor de vrees van [appellanten], dat het plan onaanvaardbare geurhinder tot gevolg zou hebben, bestaat gelet hierop geen grond.

Wat de bestaande geuremitterende activiteiten betreft, die bestaan uit het coaten en verven van windmolenonderdelen, heeft de raad er op gewezen dat die worden gereguleerd door afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit, waarin drempel- en grenswaarden zijn opgenomen voor het gebruik van oplosmiddelen bij coatingprocessen. Of aan deze normen kan worden voldaan, is in het kader van een bestemmingsplanprocedure een uitvoerbaarheidskwestie. Dat wil zeggen dat de raad het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de normen van het Activiteitenbesluit aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] echter niet aannemelijk gemaakt dat het bedrijfsproces van Steelcare B.V. zodanige emissies van oplosmiddelen teweegbrengt dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat niet aan de grenswaarden voor concentraties van oplosmiddelen uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan, of dat, indien deze grenswaarden zouden worden overschreden, ook met maatwerkvoorschriften niet zou kunnen worden bewerkstelligd dat aan deze normen kan worden voldaan. Gelet hierop bestaat er dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de normen uit het Activiteitenbesluit voor geuremitterende activiteiten in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betoog faalt.

11.4.  Over stofhinder staat in paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat in de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat bedrijfsmatig gebruik van stuifgevoelige goederen in de open lucht niet is toegestaan. Hiermee heeft de raad gelet op de geringe afstanden in het plangebied tussen woningen en bedrijvigheid beoogd om stofhinder tot een minimum te beperken.

11.5.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan, wat stofhinder betreft, niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt bij de woningen van [appellanten]. Hiertoe wordt van belang geacht dat in artikel 3.4.2, onder b, van de planregels is bepaald dat bedrijfsmatig gebruik van stuifgevoelige goederen niet in de open lucht mag plaatsvinden. Hetgeen [appellanten] daarover hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee onvoldoende is gewaarborgd dat hinder als gevolg van opstuivende goederen wordt voorkomen.

Het betoog faalt.

Provinciaal beleid

12.     [appellanten] voeren aan dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie 2016-2020 van de provincie Groningen, omdat daaruit volgt dat lokale bedrijventerreinen bedoeld zijn voor kleinschalige bedrijvigheid uit lagere milieucategorieën. Hieraan voldoet het plan echter niet.

12.1.  Het plangebied maakt ingevolge de bij de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (hierna: de Omgevingsvisie) behorende kaart deel uit van het type "regionale bedrijventerreinen". Over dit type bedrijventerreinen vermeldt de Omgevingsvisie het volgende: "We willen dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen. Wij vinden het belangrijk dat er voldoende ruimte aanwezig is en blijft voor de vestiging van bedrijven uit de hogere milieucategorieën. Voor dit type bedrijven is voorlopig voldoende ruimte op bestaande regionale bedrijventerreinen. De bedrijven die de grootste milieuhinder met zich mee brengen, willen we steeds meer concentreren op een beperkt aantal van deze regionale bedrijventerreinen."

12.2.  Het betoog van [appellanten] wordt niet gevolgd.

De bedrijventerreinen die in het plangebied liggen maken ingevolge de bij de Omgevingsvisie behorende kaart geen onderdeel uit van lokale bedrijventerreinen, maar van regionale bedrijventerreinen, waarvoor geldt dat ruimte bestaat voor bedrijvigheid met een groter ruimtebeslag en uit zwaardere milieucategorieën. Nog daargelaten dat geen sprake is van de nieuwvestiging van een bedrijventerrein, bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd moet worden geacht met het provinciale beleid voor de vestiging van bedrijventerreinen.

Het betoog faalt.

CONCLUSIE

13.     De beroepen gericht tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot vaststelling van hogere waarden zijn ongegrond.

14.     De raad en het college hoeven de proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Plambeck
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022

159-901

BIJLAGE

Wet geluidhinder (geldend recht)

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

industrieterrein: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

[…]

Artikel 52

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: bestaande zone: een zone rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein.

Artikel 54

De artikelen 41 tot en met 43 en 47 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.

Artikel 41

1. Een krachtens artikel 40 vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.

2. Een wijziging van een zone kan er niet toe strekken dat enig gebied waarbinnen met inachtneming van de al verleende omgevingsvergunningen voor activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, optreedt dan 50 dB(A), ophoudt van de zone deel uit te maken.

[…]

4. Onverminderd het eerste lid kan de gemeenteraad bij besluit de begrenzing van een industrieterrein, waarop de vastgestelde zone is gebaseerd, vastleggen.

Artikel 55

[…]

4. Bij wijziging van een bestaande zone, bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel gaan uitmaken van de bestaande zone, kan met betrekking tot geprojecteerde, aanwezige of in aanbouw zijnde woningen in dat gebied, een hogere waarde dan 50 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen de waarde 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 57

[…]

2. In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:

a. deze gelden of zijn vastgesteld;

[…]

Artikel 110a

1. Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

[…]

5. Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

6. Indien artikel 110f van toepassing is geven burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voorzover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

[…]

Wet geluidhinder (zoals deze gold op 27 augustus 1991)

Artikel 53 (oud)

1. Behoudens het bepaalde in artikel 64 stelt de gemeenteraad binnen twee jaar na het tijdstip van in werking treden van dit hoofdstuk voor elk binnen zijn gemeente gelegen terrein dat op dat tijdstip reeds een bestemming heeft, die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een met toepassing van artikel 16, tweede lid, onder a, aangewezen categorie, insluit, een rond dat terrein gelegen zone vast, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

[…]

Artikel 56 (oud)

1. In gevallen waarin de vaststelling van een zone krachtens artikel 53 niet deel uitmaakt van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, zijn, onverminderd de bepalingen van deze paragraaf, ter zake van de totstandkoming van het daartoe strekkende besluit de artikelen 23 t/m 28, 30, eerste en derde lid, en 31 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing

[…]

Artikel 57 (oud)

1. Ingeval een besluit van de gemeenteraad, houdende vaststelling van een zone, binnen de ingevolge artikel 53, eerste lid, geldende termijn of, bij toepassing van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, binnen de krachtens laatstgenoemd artikel geldende termijn, niet is tot stand gekomen, wordt de zone door gedeputeerde staten vastgesteld.

[…]

Artikel 59 (oud)

Indien gedeputeerde staten nalaten toepassing te geven aan artikel 57 of aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening - ingeval die bepaling op grond van artikel 57, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is - wordt daarin door Ons voorzien. De artikelen 56, tweede lid, eerste volzin, en de in artikel 56, eerste lid, genoemde artikelen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met uitzondering van de artikelen 27, 28, tweede t/m vierde lid, vijfde lid, tweede volzin, en zesde lid, en 30, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64 (oud)

In de gevallen waarin blijkens het onderzoek, bedoeld in artikel 62, het gebied rond een terrein als bedoeld in artikel 53, eerste lid, waarbinnen met inachtneming van de krachtens artikel 17 reeds verleende vergunningen en de daaraan verbonden voorschriften een hogere geluidsbelasting, vanwege het terrein, dan 50 dB(A) optreedt, gelegen is in het gebied van meer dan één gemeente, wordt de zone, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 53 en 54, door provinciale staten vastgesteld. De artikelen 57, tweede lid, 58 en 59 zijn van overeenkomstige toepassing.

Planregels van het bestemmingsplan "Hoogezand, Sluiskade - Werfkade"

Artikel 3.1.1

De voor 'Bedrijventerrein - industrie' aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfuncties:

a. bedrijven behorende tot de bij deze regels behorende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen;

[…]

Artikel 3.4.2

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. de oprichting van Nieuwe geurrelevante inrichtingen;

b. het Bedrijfsmatig gebruik van Stuifgevoelige goederen in de open lucht;

Artikel 3.5

[…]

c. In afwijking van 3.4.2 onder a kan het bevoegd gezag Nieuwe geurrelevante inrichtingen toestaan, mits uit geuronderzoek blijkt dat de Cumulatieve geurbelasting niet meer bedraagt dan 1,0 ouE(H)/m3 als 98-percentiel ter plaatse van een Geurgevoelig object. Bij de beoordeling of de Cumulatieve geurbelasting niet wordt overschreden, wordt getoetst aan de in Bijlage 3 Beleidsregel Geur opgenomen methodiek, zoals deze geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag.

Artikel 10.1

De voor 'Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor de hoofdfunctie:

Wonen;

Artikel 1.64 (nieuwe geurrelevante inrichtingen)

a. Geurrelevante inrichtingen, met uitzondering van de Geurrelevante inrichtingen, zoals die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan in overeenstemming met het Activiteitenbesluit milieubeheer (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van dit plan) dan wel in overeenstemming met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van dit plan) in werking was;

b. de verandering van (de werking van) de Geurrelevante inrichtingen, sinds de inwerkingtreding van dit plan, met uitzondering van de verandering die niet tot enige geuremissie leidt;

c. de wijziging van Niet-geurrelevante inrichtingen in Geurrelevante inrichtingen, sinds de inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 1.43 (geurrelevante inrichtingen)

Alle Inrichtingen met uitzondering van Niet-geurrelevante inrichtingen.

Artikel 1.63 (niet geurrelevante inrichtingen)

De categorieën van Inrichtingen die niet geurrelevant zijn, zoals opgenomen in de bij de Planregels behorende Bijlage 2 Niet-geurrelevante inrichtingen.

Artikel 1.75 (stuifgevoelige goederen)

Goederen die gevoelig zijn voor wegwaaien, zoals gips, kalk, ertsen, puin, grond en baggerspecie.