Uitspraak 201008357/1/H1


Volledige tekst

201008357/1/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2010 in zaak nr. 10/294 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het college aan [belanghebbende] ontheffing van het bestemmingsplan verleend voor het plaatsen van een schuurtje op het perceel [locatie] te Hoogezand (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van het schuurtje.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 27 maart 2010, bij het college ingekomen op 30 maart 2010, een bezwaarschrift ingediend. Het college heeft het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Bij uitspraak van 3 augustus 2010, verzonden op 4 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P. Karseboom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte van uitgaat dat op het perceel de bestemming "Industrieterrein" rust. Deze bestemming is weliswaar ter plaatse van het perceel aangegeven op de kaart van het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan in onderdelen "Spoorbaan-Industrieterrein", maar uit officiële documenten van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, het provinciebestuur van Groningen en het Rijk met betrekking tot de voorbereiding en totstandkoming van dat uitbreidingsplan, blijkt volgens [appellant] dat het uitbreidingsplan niet van toepassing kan zijn op het perceel.

2.1.1. Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat gedeputeerde staten van Groningen bij besluit van 19 juni 2007 goedkeuring hebben onthouden aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein FoxMart" voor zover dat zag op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" die op de bestemmingsplankaart door een rode belijning werden begrensd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu het bouwplan binnen deze belijning is gelegen, daarvoor niet het bestemmingsplan "Bedrijventerrein FoxMart" geldt, maar het bestemmingsplan dat oorspronkelijk op het perceel van toepassing was. Dit is het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan in onderdelen "Spoorbaan-Industrieweg", dat op 1 juni 1964 door de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer is vastgesteld en op 21 juni 1965 door gedeputeerde staten van Groningen is goedgekeurd. Ter zitting van de Afdeling heeft het college de originele plankaart van dit bestemmingsplan getoond. Op die kaart is ter plaatse van het perceel de bestemming "Industrieterrein" opgenomen. Nu dat plan onherroepelijk is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op het perceel die bestemming rust. De door [appellant] geschetste voorgeschiedenis doet er, wat daar ook van zij, niet aan af dat het perceel deel uitmaakt van de plankaart en daarop een bestemming heeft gekregen en maakt het voorgaande dan ook niet anders. Een ander oordeel zou bovendien afdoen aan de rechtszekerheid.

Het betoog faalt.

2.1.2. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ook overigens aan zijn besluit om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, een onzorgvuldige belangenafweging ten grondslag heeft gelegd, wordt het volgende overwogen. Gebleken is dat het stedenbouwkundige beleid van de gemeente Hoogezand-Sappemeer erop is gericht dat bedrijven hun terrein optimaal kunnen bebouwen, inclusief de mogelijkheid bouwwerken op de perceelgrens op te richten. Het college heeft in het besluit van 19 februari 2010 aangegeven dat [belanghebbende] een stuk grond bij het perceel heeft gekocht, en dat het voor een goede aansluiting van het bedrijf belangrijk is dat de schuur, die als fietsenstalling zal worden gebruikt, op de perceelgrens wordt gebouwd. Gelet hierop, en op de mogelijkheden die het uitbreidingsplan al biedt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college dit belang zwaarder mocht laten wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij het niet realiseren van het bouwplan. Het betoog faalt.

2.2. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet de intentie had op de inhoud van zijn bezwaren in te gaan. Dit blijkt volgens hem uit het feit dat zij hem ter zitting erop wees dat hij desgewenst tegen haar uitspraak hoger beroep bij de Afdeling zou kunnen instellen.

2.2.1. Dit betoog faalt, reeds omdat de rechtbank in haar uitspraak de bij haar ingediende beroepsgronden inhoudelijk heeft behandeld. Dat zij ter informatie heeft meegedeeld dat tegen haar uitspraak hoger beroep bij de Afdeling openstaat, hetgeen feitelijk juist is, kan niet leiden tot een andere conclusie.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011

457-619.