Uitspraak 202004264/1/R4


Volledige tekst

202004264/1/R4.
Datum uitspraak: 8 juni 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken (hierna: SMZ), gevestigd te Zeist,

2.       [appellant sub 2A] en anderen, wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

4.       [appellant sub 4] en anderen, wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

5.       [appellant sub 5] en anderen, wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

6.       [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

7.       [appellant sub 7], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

8.       [appellant sub 8], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

9.       [appellant sub 9], wonend te Soesterberg, gemeente Soest,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Tempel" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] beroep ingesteld.

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad het besluit van 11 juni 2020 gewijzigd.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

SMZ, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht (hierna: het STAB-advies) uitgebracht. SMZ, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2021, waar zijn verschenen:

-        SMZ, vertegenwoordigd door [bestuurslid];

-        [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 6B];

-        [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde];

-        [appellant sub 5] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 5];

-        [appellant sub 6];

-        [appellant sub 7] en [appellant sub 8], bijgestaan door mr. W.D. de Vos, advocaat te Amsterdam;

-        [appellant sub 9]; en,

-        de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, mr. A.J.A.P. Peters, R.C. Kalt, J.M. Brouwer en S.G.T. Koekoek.

Na afloop van die zitting is de samenstelling van de zittingskamer gewijzigd in verband met het vertrek van een lid van de meervoudige kamer.

[appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] hebben binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht opnieuw ter zitting te worden gehoord

[appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben vervolgens nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter nadere zitting behandeld op 17 mei 2022, waar zijn verschenen:

-        SMZ, vertegenwoordigd door [bestuurslid];

-        [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6], allen vertegenwoordigd door [appellant sub 2A];

-        [appellant sub 5] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 5];

-        [appellant sub 7];

-        [appellant sub 8];

-        [appellant sub 9]; en,

-        de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, R.C. Kalt, M.P. Smith-Bos en S.G.T. Koekoek, vergezeld door J.M. Brouwer en N. Geebelen.

Overwegingen

Nieuwe ontwikkelingen sinds de vaststelling van het plan

1.       Na de eerste zitting van de Afdeling hebben SMZ, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] zich beroepen op feiten en omstandigheden die zich na de besluiten van 11 juni 2020 en 17 december 2020 hebben voorgedaan. Met name hebben zij zich erop beroepen dat de gemeente Zeist in januari 2022 heeft besloten om de locatie Kamp van Zeist voor een periode van ongeveer vijf jaar te gebruiken als opvanglocatie voor asielzoekers. Zij betogen daarbij dat de in het kader van het samenwerkingsverband ‘Hart van de Heuvelrug’ door de provincie Utrecht en de gemeenten Soest en Zeist gemaakte afspraak om op die locatie natuur te ontwikkelen als compensatie voor de woningbouw in het plangebied, niet kunnen worden nagekomen. De zogeheten rood/groen balans wordt hierdoor namelijk negatief, wat in strijd is met de dor deze overheden gemaakte afspraken. [appellant sub 5] en anderen wijzen daarbij op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. P.J. Wattel van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:738 en stellen dat de nieuwe ontwikkelingen, gelet op deze conclusie, dienen te worden betrokken bij de toetsing van het plan. De raad zou op basis van de nieuwe informatie tot een heroverweging van het plan moeten komen.

1.1.    De Afdeling stelt voorop dat het plan getoetst dient te worden naar het recht en de feiten op het moment dat het besluit tot vaststelling van het plan is genomen. De verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal leidt niet tot een ander oordeel, omdat wat in die conclusie over de zogenoemde ‘ex tunc toetsing’ wordt overwogen, betrekking heeft op de heroverweging van herstelsancties met de bedoeling om tot een effectieve sanctionering te komen. Die situatie doet zich niet voor in, en is ook niet vergelijkbaar met, de voorliggende zaak. Al hierom kan het beroep op de nieuwe feiten en omstandigheden SMZ, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] niet baten.

Ten overvloede en voor zover SMZ, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] met het aangevoerde beogen te betogen dat het plan, gelet op voormelde afspraak en voormelde nieuwe ontwikkelingen op de locatie Kamp van Zeist, niet uitvoerbaar is, kan dat betoog hen ook om inhoudelijke redenen niet baten, omdat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het aangevoerde geen reden is gelegen om het plan op voorhand niet uitvoerbaar te achten. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de raad tijdens de tweede zitting heeft toegelicht dat de ‘groenopgave’ voor Kamp van Zeist onverkort, zij het op een andere termijn dan aanvankelijk gedacht,  zal worden gerealiseerd en dat de stuurgroep van het samenwerkingsverband ‘Hart van de Heuvelrug’ onlangs ook heeft besloten dat die afspraak dient te worden nagekomen. Aan de gemaakte afspraken is geen strikte uitvoeringstermijn verbonden. Het besluit van de stuurgroep moet worden geacht mede namens de raad te zijn genomen.

Het betoog slaagt niet.

De toepasselijke regels

2.       De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (hierna: de PRV) en de planregels bij het bestemmingsplan "Oude Tempel" (hierna: de planregels) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

3.       Het plan voorziet in maximaal 300 nieuwbouwwoningen aan de oostzijde van Soesterberg. Het plangebied is ongeveer 16,3 ha groot en ligt in het zuidelijke gedeelte van landgoed de Oude Tempel waar een landgoedbos is gesitueerd. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de landgoedtuin van het landgoed, in het oosten door de Korndorfferlaan en in het westen door de Oude Tempellaan. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied ligt de bestaande bebouwing van Soesterberg. De lanen aan de oost- en westzijde van het plangebied maken deel uit van historische haakse dwarspaden van de Amersfoortseweg, de zogenoemde sorties, die nog gedeeltelijk intact zijn. De oostelijke wal van de sortie Oude Tempellaan ligt binnen het plangebied. Hetzelfde geldt voor de westelijke wal van de sortie Korndorfferlaan. Het landgoedbos tussen deze sorties wordt onder meer gekenmerkt door een historische lanenstructuur. Het plangebied zal aan de noord- en zuidzijde worden ontsloten via de Oude Tempellaan.

Voorgeschiedenis

4.       De raad heeft eerder een bestemmingsplan voor het plangebied vastgesteld, bij besluit van 21 december 2017. SMZ, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 8] en [appellant sub 7] hebben toen daartegen beroep ingesteld.

4.1.    Bij haar uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1257, heeft de Afdeling die beroepen gegrond verklaard en het besluit van 21 december 2017 vernietigd. De Afdeling heeft daaraan in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat met het plan voldoende bescherming wordt gegeven aan de in het plangebied aanwezige waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de PRV. Gelet daarop heeft de Afdeling het besluit van 21 december 2017, behoudens voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeer", in strijd geacht met die bepaling en met artikel 3:2 van de Awb. Aan de gegrondverklaring van de beroepen en de vernietiging van het besluit van 21 december 2017 heeft de Afdeling in de tweede plaats ten grondslag gelegd dat de raad de toekomstige verkeersintensiteit op onzorgvuldige wijze heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat het plangebied op een verkeersveilige wijze kan worden ontsloten op de Oude Tempellaan en dat de toekomstige verkeersintensiteit, alsmede de daarmee samenhangende geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen, aanvaardbaar zijn. Gelet daarop heeft de Afdeling in haar uitspraak van 17 april 2019 geoordeeld dat het besluit van 21 december 2017, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Woongebied-Oude Tempel" en de bestemming "Verkeer" niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.

Het besluit van 11 juni 2020

5.       Bij besluit van 11 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd vastgesteld. De raad heeft daarbij niet opnieuw de procedure van afdeling 3.4 van de Awb doorlopen, maar is teruggevallen op de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag ligt. De toelichting bij het gewijzigde bestemmingsplan vermeldt dat met de wijzigingen de door de Afdeling geconstateerde gebreken worden gerepareerd.

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de raad enige tekstuele wijzigingen in de planregels en verbeelding aangebracht om te kunnen voldoen aan de geldende technische vereisten.

Ontvankelijkheid

6.       De raad betoogt dat de beroepen van [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 9] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat zij als belanghebbenden beroep hadden kunnen instellen tegen het inmiddels vernietigde besluit van 21 december 2017 en hen redelijkerwijs kan worden verweten dat zij dat hebben nagelaten. De raad verwijst hierbij naar rechtsoverweging 9.2 van de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:547, waaruit, gelet op de daarin vermelde verwijzing naar rechtsoverweging 2 in de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2646, volgt dat een persoon die geen beroep heeft ingesteld tegen een naderhand vernietigd besluit alleen beroep kan instellen tegen een vervangend besluit dat is voorbereid zonder toepassing van de procedure in afdeling 3.4 van de Awb, indien hij door dat vervangende besluit in een nadeliger positie komt te verkeren of als sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij eerder geen beroep heeft ingesteld.

6.1.    Aan het besluit van 11 juni 2020 is de notitie ‘Invloed actualisering verkeersgegevens’ van 31 oktober 2019 (hierna: de geluidsnotitie) ten grondslag gelegd. Daaruit kan worden afgeleid dat de verkeerssituatie na de realisatie van het plan zal leiden tot grotere geluidseffecten bij de woningen van [appellant sub 4] en anderen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] dan bij het besluit van 21 december 2017 was voorzien. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat ten aanzien van [appellant sub 4] en anderen sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden als hiervoor bedoeld onder 6. Naar het oordeel van de Afdeling doen dergelijke feiten en omstandigheden zich ook voor ten aanzien van [appellant sub 9], gelet op de aan het besluit van 11 juni 2020 ten grondslag gelegde notitie ‘Controle aanwezigheid nest buizerd en ecologische beoordeling Oude Tempel’ van 28 april 2020 (hierna: notitie natuurtoets) waarin wordt geconcludeerd dat aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuissoorten in het plangebied noodzakelijk wordt geacht, dat daarbij tevens de aanwezigheid van de boommarter dient te worden onderzocht en dat eventuele verblijfplaatsen ontheffingplichtig zijn. Het aanvullend onderzoek als hier bedoeld heeft pas plaatsgevonden na de vaststelling van het plan. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 9] ontvankelijk.

6.2.    Wat hiervoor onder 6.1 is overwogen, laat onverlet dat, indien na de vernietiging van een besluit door het bestuursorgaan een vervangend besluit wordt genomen zonder dat daarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen niet kan worden aanvaard dat tegen het vervangende besluit nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit is alleen anders als dergelijke beroepsgronden samenhangen met nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij deze beroepsgronden niet tegen het eerdere besluit heeft aangevoerd. Is dat niet het geval, dan worden deze nieuwe beroepsgronden buiten beschouwing gelaten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2490. Voor zover in deze zaak aangevoerde beroepsgronden om deze reden buiten beschouwing worden gelaten, zal dat hierna bij de bespreking van die beroepsgronden worden aangegeven.

De beroepen

7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Procedureel

8.       SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 8], [appellant sub 7] en [appellant sub 9] betogen dat de raad bij de voorbereiding van het besluit van 11 juni 2020 ten onrechte niet de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw heeft doorlopen.

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1741, onder 4.2) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. Voorts dient de gehele procedure opnieuw te worden doorlopen indien de raad bij de vaststelling van het plan wijzigingen daarin aanbrengt ten opzichte van het ontwerp die naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling zijn de hiervoor onder 4.1 weergegeven gebreken, die tot vernietiging van het vaststellingsbesluit van 21 december 2017 hebben geleid, naar hun aard en ernst niet zodanig dat de raad niet op de eerder doorlopen voorbereidingsprocedure heeft mogen terugvallen. Voorts heeft de raad met de wijziging van het plan beoogd waarborgen te bieden voor de bescherming van cultuurhistorische waarden en is door die wijziging geen sprake van een wezenlijk ander plan. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het ontwerp, de omvang van de woonbestemming is niet toegenomen en de situering van die bestemming is niet wezenlijk gewijzigd.

Het betoog slaagt niet.

9.       [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat de raad onvoldoende gelegenheid heeft gehad het plan te beoordelen. [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 6] voeren daarbij aan dat de raad niet de gelegenheid heeft gehad het inrichtingsplan goed te keuren en dat het door Copijn Tuin- en landschapsarchitecten en Boomspecialisten opgestelde advies ‘Bomen Effect Analyse Oude Tempel, Soesterberg’ van 28 april 2020 (hierna: het BEA-advies) niet in een raadsvergadering is besproken.

9.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het BEA-advies geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan of de onderbouwing daarvan en dat hij ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan over voldoende informatie beschikte. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om aan de juistheid van dit standpunt van de raad te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Artikel 1.7, tweede lid, van de PRV

10.     SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is met behoud van de bestaande cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de PRV, omdat waardevolle lanen, bomen en bosvakken onvermijdelijk zullen moeten wijken als gevolg van de in het plangebied voorziene ontwikkelingen. Daarbij wordt onder meer gewezen op het BEA-advies. Volgens SMZ dient het in het plangebied gelegen bos in zijn geheel te worden beschermd, omdat het bos niet los kan worden gezien van de roedenverkaveling die tot de cultuurhistorische hoofdstructuur behoort. SMZ, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen dat ten onrechte niet alle in het plangebied aanwezige bomenlanen onderdeel uitmaken van de zogenoemde groene kapstok. Voorts betogen zij dat ten onrechte geen verbod geldt voor het vellen van bomen binnen de bestemmingen "Groen - Wijkgroen", "Bos - Bostuin" en "Natuur", alsmede voor het vellen van waardevolle bomen en bomen die deel uitmaken van de lanen, binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel". SMZ wijst erop dat de bescherming van waardevolle bomen ook moet zien op de kwetsbare wortelzones van die bomen. [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen dat in de artikelen 3.3.3, 4.3.3, 5.3.3 en 7.6.3 van de planregels ten onrechte is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden niet mag worden geweigerd, indien door de aanvrager een cultuurhistorisch rapport wordt overgelegd waarin positief over de aangevraagde werkzaamheden wordt geadviseerd. [appellant sub 5] en anderen betogen dat die bepalingen in strijd zijn met de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omdat de vergunningverlening afhankelijk is gesteld van een deskundigenadvies. [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen dat de vergunningverlening ten onrechte niet afhankelijk is gesteld van een positief advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de CRK). [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen dat de artikelen 3.3.3, 4.3.3 en 5.3.3 van de planregels onvoldoende waarborgen bevatten om de cultuurhistorische waarden in het plangebied in stand te houden, te herstellen, te versterken en te ontwikkelen. Met het oog op deze te beschermen waarden is in de artikelen 3.3, 4.3, 5.3 en 7.6 bovendien onvoldoende gedetailleerd bepaald wat die waarden, waaronder de waarde van waardevolle houtopstanden, zijn, aldus [appellant sub 7] en [appellant sub 8]. [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen voorts dat het vergunningstelsel ook buiten de bestemming "Natuur" betrekking moet hebben op het aanleggen van kabels en leidingen, omdat de waardevolle bomen door de aanleg daarvan beschadigd kunnen worden. Binnen de bestemming "Bos - Bostuin" moet bovendien worden uitgesloten dat wegen, paden en ontsluitingen kunnen worden aangelegd, aldus [appellant sub 7] en [appellant sub 8]. [appellant sub 5] en anderen betogen dat vergunningvrij bouwen binnen de bestemming "Bos - Bostuin" ook moet worden uitgesloten op gronden waarvoor de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - sortie" niet geldt. [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen dat vergunningvrij bouwen moet worden uitgesloten op gronden binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" met de functieaanduiding "specifieke vorm van woongebied - zicht as". [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen verder dat de in artikel 13.1 van de planregels vervatte afwijkingsbevoegdheid in strijd is met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV. [appellant sub 7] en [appellant sub 8] wijzen hierbij op de mogelijkheid dat het in artikel 13.1 van de planregels vermelde percentage kan worden verhoogd op grond van artikel 12.1, aanhef en onder b, van de planregels. Onder verwijzing naar het BEA-advies betogen [appellant sub 7] en [appellant sub 8] dat ter bescherming van de cultuurhistorische waarden een verantwoord stedenbouwkundig ontwerp had moeten worden opgesteld dat gedetailleerd in de planregels had moeten moet worden gewaarborgd. Met het oog op de bescherming van cultuurhistorische waarden in het plangebied betogen [appellant sub 7] en [appellant sub 8] voorts dat in de planregels ten onrechte niet wordt voorgeschreven dat een onderhoudsplan wordt vastgesteld voor het openbare gebied en dat bouwplannen moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan dat voor het plangebied is vastgesteld. Volgens [appellant sub 5] en anderen leidt het BEA-advies tot de conclusie dat een waterhuishoudkundig plan moet worden opgesteld om te voorkomen dat bomen alsnog afsterven door watertekort als gevolg van de verstening van het plangebied en de afvoer van regenwater via het riool.

10.1.  Het plangebied ligt in een historische buitenplaatszone aan de Amersfoortseweg en maakt deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, van de PRV. Op grond van artikel 1.7, tweede lid, moet het plan bestemmingen en regels bevatten ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de bijlage Cultuurhistorie bij de PRV. Op grond van artikel 1.7, derde lid, mag het plan geen nieuwe bestemmingen en regels bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van die waarden. In de bijlage cultuurhistorie bij de PRV staat onder de kop "Amersfoortseweg":

"De Amersfoortseweg (N237) is in 1653 aangelegd als zeer brede, kaarsrechte, met bomen beplante weg in formele landschapsstijl, tussen Amersfoort en Utrecht. Het elf kilometer lange traject tussen de Amersfoortse Galgenberg en de buitenplaats Vollenhoven kreeg een regelmatige vakkenverkaveling (24 vakken van ieder honderd roeden breed) voor de aanleg van buitenplaatsen. Het is het grootste infrastructurele project uit de zeventiende eeuw in de provincie Utrecht. Essentieel voor de Amersfoortseweg is het symmetrisch-monumentale karakter. De cultuurhistorische kwaliteit ligt vooral in de nog geheel aanwezige verkavelingsritmiek met haakse dwarsassen (sorties), die rond Huis ter Heide en Soesterberg in de loop der tijd aan weerszijden van de weg naar achteren zijn verlengd. Door verbredingen en omleggingen is het monumentale karakter van de weg op diverse plaatsen aangetast, maar tussen Soesterberg en de Stichtse Rotonde is de oorspronkelijke structuur nog zichtbaar. Het heldere zeventiende-eeuwse concept van buitenplaatsen centraal op de uitgezette vakken is slechts zeer ten dele gerealiseerd, maar vormt een inspiratiebron voor toekomstige ontwikkelingen. Kenmerkend voor de bestaande buitenplaatsen zijn het vrije zicht dwars over de weg en de lanen- en wallenstructuur."

Uit het door BAAC B.V. opgestelde rapport ‘Gemeente Soest, Plangebied Apollo-Noord te Soesterberg, Archeologisch en Cultuurhistorisch bureauonderzoek’ van april 2008 blijkt dat de lanenstructuur in het plangebied uit de achttiende of negentiende eeuw stamt en cultuurhistorisch zeer waardevol is.

De raad stelt zich op het standpunt dat in het plangebied twee cultuurhistorische elementen aanwezig zijn die op grond van artikel 1.7, tweede lid, van de PRV moeten worden beschermd, te weten de sorties en de lanenstructuur.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat de in het plangebied aanwezige waarden als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de PRV zijn gelegen in de in de zeventiende eeuw aangelegde sorties met de daarbij behorende wallen en in de lanenstructuur, die wordt gevormd door bomenrijen, met de daarbij behorende zichtassen. De waarde als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, van de PRV komt niet toe aan de individuele bomen, maar aan de structuur van de bomenrijen die deel uitmaken van de lanenstructuur. Bosvakken maken geen deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur als bedoeld in deze bepaling.

Bescherming sorties

10.2.  In het bij het besluit van 11 juni 2020 vastgestelde plan worden de sorties, voor zover die in het plangebied zijn gesitueerd, als volgt beschermd. De gronden waarop de oostelijke wal van de sortie Oude Tempellaan is gelegen hebben de bestemming "Bos - Bostuin" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - sortie" gekregen. De gronden waarop de westelijke wal van de sortie Korndorfferlaan is gelegen hebben de bestemming "Natuur" en de functieaanduiding "specifieke vorm van natuur - sortie" behouden. De strook waarop laatstgenoemde bestemming en functieaanduiding van toepassing zijn, is verbreed ten opzichte van het bij het vernietigde besluit van 21 december 2017 vastgestelde plan. In de artikelen 3.1 en 5.1 van de planregels is omschreven dat deze gronden mede zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de sorties en voor de bescherming van aanwezige natuurwaarden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Omdat gronden binnen de aanduiding "specifieke vorm van Bos - sortie" binnen het achtererfgebied als bedoeld in bijlage II van het Bor kunnen komen te liggen, is in artikel 3.2 van de planregels uitgesloten dat daar vergunningvrij kan worden gebouwd en is in artikel 9.6 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het herstel en de instandhouding van de oostelijke wal van de sortie Oude Tempellaan overeenkomstig het in de planregels voorgeschreven profiel. Voorts is in de artikelen 3.3.1 en 5.3.1 een aantal werkzaamheden opgesomd die zonder omgevingsvergunning niet mogen worden uitgevoerd en volgt uit de artikelen 3.3.3 en 5.3.3 van de planregels dat de aanvraag voor een dergelijke vergunning vergezeld moet gaan van een deskundigenadvies waaruit blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten. Uit artikel 5.3.3 volgt bovendien dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Natuur - sortie" geldt dat vergunde werkzaamheden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig het in de planregels voorgeschreven profiel van de sortie.

Bescherming lanenstructuur

10.2.1.         In het bij het besluit van 11 juni 2020 vastgestelde plan wordt lanenstructuur in het plangebied als volgt beschermd. De gronden binnen de bestemming "Groen - Wijkgroen" vormen de zogenoemde groene kapstok waarbinnen een groot gedeelte van de lanenstructuur is gelegen. Binnen deze bestemming hebben de bomenlanen en hun structuur de volgende bescherming. In artikel 4.1 van de planregels is omschreven dat deze gronden mede zijn bestemd voor het in stand houden, versterken en ontwikkelen van de waardevolle houtopstanden en bomenlanen ten behoeve van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Op grond van artikel 4.2 mogen geen gebouwen op deze gronden worden gebouwd en in artikel 4.3.1 is een aantal werkzaamheden opgesomd die zonder omgevingsvergunning niet mogen worden uitgevoerd, terwijl uit artikel 4.3.3 volgt dat de aanvraag voor een dergelijke vergunning vergezeld moet gaan van een deskundigenadvies waaruit blijkt dat de voorgenomen werkzaamheden de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten. Binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" zijn de gronden waarop de functieaanduiding "specifieke vorm van woongebied - parkwijk" van toepassing is mede bestemd voor de instandhouding van bomenlanen. Gronden binnen deze bestemming met de aanduiding "Specifieke vorm van Woongebied - zicht as" zijn bestemd als zichtas. Gelet op artikel 7.2.1 van de planregels zijn op gronden met die aanduiding geen gebouwen en bouwwerken toegestaan. Binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" geldt een vergunningstelsel voor het vellen of rooien van houtopstanden, waarbij in artikel 7.6.3 een drempel wordt opgeworpen voor het vellen of rooien van waardevolle houtopstanden.

Cultuurhistorische hoofdstructuur voldoende beschermd

10.2.2.         De Afdeling is van oordeel dat het plan niet in strijd is met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV, omdat het plan voldoende bescherming biedt aan de in het plangebied aanwezige waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Het herstel en behoud van de sortiewallen in het plangebied is gewaarborgd. Het behoud van de lanenstructuur is gewaarborgd, voor zover deze binnen de groene kapstok valt. Vrijwel alle in het rapport ‘Boomtechnische studie Open Ankh, Soesterberg’ van 19 april 2011 als waardevol aangemerkte beukenlanen vallen binnen de groene kapstok. Voor zover het buiten de groene kapstok gelegen gedeelte van de lanenstructuur als gevolg van de voorziene ontwikkelingen niet behouden kan blijven, is geen sprake van strijdigheid met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV, omdat uit artikel 1.7, derde lid, volgt dat nieuwe bestemmingen en regels niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de waarde van de lanenstructuur. Buiten de groene kapstok wordt de lanenstructuur tegen onevenredige aantasting beschermd door de functieaanduidingen en het vergunningstelsel als hiervoor vermeld onder 10.2.1. In wat SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het plan onvoldoende bestemmingen en regels bevat ter bescherming van de sorties en de lanenstructuur, dan wel dat de planregels zullen leiden tot een onevenredige aantasting daarvan. Zoals hiervoor onder 10.1 is overwogen, ziet artikel 1.7 van de PRV niet op de waarden die in het plangebied worden vertegenwoordigd door bosvakken of individuele bomen.

Deskundigenadvies bij vergunningverlening

10.2.3.         Anders dan [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] stellen, volgt uit de artikelen 3.3.3, 4.3.3, 5.3.3 en 7.6.3 niet dat een omgevingsvergunning als bedoeld in deze bepalingen moet worden verleend, indien een deskundige positief adviseert over de uit te voeren werkzaamheden. Wel volgt uit die bepalingen dat het overleggen van een zodanig deskundigenadvies een voorwaarde is voor verlening van een omgevingsvergunning. De Wro en de Wabo staan er niet aan in de weg dat een aanvrager van een omgevingsvergunning wordt verplicht over bepaalde aspecten van een aanvraag een deskundig advies over te leggen. Dat de vergunningverlening in voormelde planbepalingen niet afhankelijk wordt gesteld van een positief advies van de CRK biedt voorts geen grond voor het oordeel dat die bepalingen in strijd zijn met artikel 1.7 van de PRV of een andere rechtsregel.

Omvang vergunningplicht

10.2.4.         Omdat voldoende duidelijk is welke waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur in het plangebied aanwezig zijn, acht de Afdeling het niet noodzakelijk die waarden nader in de planregels te omschrijven. Net als binnen de bestemming "Natuur" is binnen de bestemmingen "Bos - Bostuin" en "Groen - Wijkgroen" een omgevingsvergunning vereist voor het aanleggen van kabels en leidingen in de bodem, omdat voor de aanleg daarvan gronden moeten worden afgegraven of opgehoogd en voor die werkzaamheden een vergunningplicht geldt op grond van de artikelen 3.3.1 en 4.3.1 van de planregels. Dat artikel 7.6.1 van de planregels niet ziet op het aanleggen van kabels en leidingen of het afgraven of ophogen van gronden, acht de Afdeling niet in strijd met artikel 1.7 van de PRV. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het ontbreken van een dergelijke vergunningplicht binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" zal leiden tot een onevenredige aantasting van de sorties of lanenstructuur binnen het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling is in de artikelen 3.3.1 en 3.3.3 van de planregels voldoende gewaarborgd dat binnen de bestemming "Bos - Bostuin" geen wegen, paden en ontsluitingen kunnen worden aangelegd, indien dat leidt tot een onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.

Vergunningvrij bouwen

10.2.5.         Dat vergunningvrij bouwen niet is uitgesloten op gronden binnen de bestemming "Bos - Bostuin" waarop de functieaanduiding "specifieke vorm van bos - sortie" niet van toepassing is, is, anders dan [appellant sub 5] en anderen betogen, niet strijdig met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV. Op die gronden aan de zuidzijde van het plangebied is immers geen sortie gelegen en voor zover op die gronden gedeelten van bomenlanen staan, laat de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen onverlet dat die bomen niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gekapt.

Anders dan [appellant sub 7] en [appellant sub 8] betogen, is in de planregels gewaarborgd dat vergunningvrij bouwen is uitgesloten binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" met de functieaanduiding "specifieke vorm van woongebied - zicht as". De gronden met deze functieaanduiding vormen een cultuurhistorisch waardevolle zichtas waarvoor op grond van artikel 7.2.1, aanhef en onder o, van de planregels een bouwverbod geldt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met dit bouwverbod is beoogd te voorkomen dat deze gronden feitelijk als erf kunnen worden ingericht. Deze uitleg kan worden gevolgd. De Afdeling is van oordeel dat de planregels zo uitgelegd moeten worden dat deze verbieden dat de hier bedoelde gronden kunnen worden ingericht ten dienste van het gebruik van een hoofdgebouw als bedoeld in de omschrijving van het begrip ‘erf’ in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Omdat deze gronden niet kunnen worden aangemerkt als ‘erf’ in de zin van die bepaling, is uitgesloten dat op deze gronden vergunningvrij bouwwerken kunnen worden opgericht met toepassing van artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor. Vergelijk het vermelde onder 6.3 in de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1693. De Afdeling betrekt hierbij nog dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat het plangebied zodanig zal worden verkaveld dat op gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van woongebied - zicht as" geen achtererfgebied kan komen te liggen.

Wijzigingsbesluit

10.2.6.         De Afdeling is van oordeel dat artikel 13.1 van de planregels niet in strijd is met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV, omdat een wijzigingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest als bedoeld in artikel 13.1 van de planregels een ruimtelijk besluit is als bedoeld in artikel 1.7 van de PRV dat met die bepaling in overeenstemming moet zijn. Anders dan [appellant sub 7] en [appellant sub 8] stellen, kan het in artikel 13.1 van de planregels vermelde percentage niet worden verhoogd met toepassing van artikel 12.1, aanhef en onder b, van de planregels, omdat laatstvermelde bepaling geen betrekking heeft op planwijzigingen, maar op de bevoegdheid om bij verlening van een omgevingsvergunning af te wijken van in de planregels voorgeschreven maten en percentages.

Andere bescherming cultuurhistorische waarden

10.2.7.                  Geen grond bestaat voor het oordeel dat ter bescherming van cultuurhistorische waarden een nieuw op te stellen stedenbouwkundig ontwerp gedetailleerd in de planregels moet worden opgenomen, een onderhoudsplan in de planregels had moeten worden voorgeschreven of in de planregels had moet worden bepaald dat bouwplannen aan een voor het plangebied vast te stellen beeldkwaliteitsplan moeten voldoen. Ook bestaat geen grond voor het oordeel dat ter bescherming van die waarden een waterhuishoudkundig plan aan het plan ten grondslag had moeten liggen. Nog daargelaten de vraag in hoeverre een stedenbouwkundig ontwerp, een onderhoudsplan, een beeldkwaliteitsplan en een waterhuishoudkundig plan bescherming aan de in het plangebied aanwezige waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur kunnen bieden, is de Afdeling van oordeel dat met het plan de in artikel 1.7 van de PRV vereiste bescherming wordt geboden. Overigens heeft de raad toegelicht dat een nieuw stedenbouwkundig ontwerp zal worden opgesteld, dat het BEA-advies daarin zal worden meegenomen en dat in de verschillende stadia van de uitwerking van dat ontwerp nieuwe boomeffectanalyses zullen worden gemaakt met het oog op het behoud van zoveel mogelijk waardevolle bomen in het plangebied.

De betogen slagen niet. De conclusie is dat de Afdeling van oordeel is dat het plan niet in strijd is met artikel 1.7, tweede lid, van de PRV en dat de raad zich bovendien op het standpunt heeft mogen stellen dat in het plan de cultuurhistorische hoofdstructuur voldoende is beschermd.

Verkeershinder

Verkeerstellingen

11.     [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat in de notitie ‘Verkeersparagraaf bestemmingsplan Oude Tempel, Soesterberg’ van 12 februari 2020 (hierna: verkeersnotitie) is uitgegaan van te lage verkeerstellingen. [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] voeren aan dat de in 2019 verrichte tellingen aanzienlijk lager liggen dan de tellingen uit 2016 en dat de tellingen in 2019 niet op een representatief moment hebben plaatsgevonden. [appellant sub 6] voert aan dat in 2019 ten onrechte niet is geteld aan het begin van de Oude Tempellaan ter hoogte van de Banningstraat. Voorts voert [appellant sub 6] aan dat de verkeerstellingen gebrekkig zijn, omdat bij die tellingen minder verkeer in zwaartecategorie 2 is geteld dan het aantal lijnbussen dat in die categorie valt en volgens de dienstregeling over de Oude Tempellaan rijdt.

11.1.  Als de advisering die het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd daar aanleiding voor geeft, heeft de bestuursrechter de mogelijkheid om met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige te benoemen. De bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het advies van de door hem benoemde deskundige. Dat is anders als dat advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of andere gebreken bevat.

De Afdeling heeft in deze zaak de STAB als deskundige benoemd. Het STAB-advies heeft betrekking op de verkeerseffecten van het plan en de geluidseffecten als gevolg daarvan.

11.2.  Om inzicht te krijgen in de bestaande verkeersintensiteiten heeft de gemeente Soest in de periode van 11 mei 2019 tot en met 27 mei 2019 verkeerstellingen laten verrichten. Deze tellingen zijn verricht op drie weggedeelten van de Oude Tempellaan door middel van zogenoemde slangtellingen waarbij slangen over de rijbaan worden getrokken. Als een voertuig over een slang rijdt, wordt de slang samengeperst en ontstaat een elektrische puls die wordt geregistreerd. Omdat deze tellingen afwijken van de in 2016 verrichte tellingen heeft de gemeente Soest ter controle nogmaals slangtellingen laten verrichten, maar dit keer door een ander verkeerskundig bureau. Die controletellingen hebben plaatsgevonden in de periode van 4 juli 2019 tot en met 10 juli 2019 en hebben de verkeerstellingen van mei 2019 bevestigd. Gelet daarop zijn de verkeerstellingen van mei 2019 ten grondslag gelegd aan het verkeersmodel dat voor de ontwikkeling van het plan is gebruikt. De verkeersnotitie beschrijft wat volgens het verkeersmodel de verwachte effecten zullen zijn van het plan op de verkeersintensiteit in 2030.

11.3.  In het STAB-advies staat dat de in mei en juli 2019 verrichte verkeerstelingen tot dezelfde resultaten hebben geleid en dat deze tellingen door onderscheiden verkeerskundige bureaus zijn verricht op dezelfde locaties, onder dezelfde omstandigheden, volgens dezelfde methode met dezelfde duur en in representatieve perioden buiten feestdagen en schoolvakanties. Gelet hierop concludeert de STAB dat de in mei 2019 verrichte verkeerstellingen konden worden gebruikt om het verkeersmodel te kalibreren. Een verklaring voor de omstandigheid dat in zwaartecategorie 2 minder voertuigen zijn geteld dan het aantal lijnbussen dat over de Oude Tempellaan rijdt, kan volgens de STAB zijn gelegen in het lage gewicht van het gebruikte VDL Berkhof Ambassador-materieel, te weten ongeveer 8.900 kg, waardoor lijnbussen mogelijk in een lagere zwaartecategorie zijn terechtgekomen dan mocht worden verwacht.

11.4.  In reactie op het STAB-advies merken [appellant sub 4] en anderen op dat een verschil in onderzoeksduur bestaat tussen de tellingen in mei 2019 en juli 2019. Volgens [appellant sub 6] zijn de lijnbussen niet consistent meegeteld en is het ongeloofwaardig dat een voertuig van twaalf meter lang met een leeggewicht van 8.900 kg tijdens een telling als licht verkeer kan worden aangemerkt. Volgens [appellant sub 6] is het meer waarschijnlijk dat de tellingen uit 2016 representatief zijn. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] merken op dat de STAB geen deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het verschil tussen de in 2016 en 2019 verrichte tellingen.

11.5.  De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het weggedeelte tussen de Banningstraat en de Kamerlingh Onneslaan één weggedeelte is waarop één meetpunt heeft gelegen. Volgens de raad is het onnodig om op dit weggedeelte twee meetpunten in te richten, omdat het verschil met één meetpunt alleen kan zijn gelegen in de verkeersbewegingen van aanwonenden en om die reden minimaal zou zijn. Ter zitting heeft de verkeerskundige namens de raad toegelicht dat het aantal lijnbussen op de Oude Tempellaan op zichzelf bezien, alsmede in relatie tot de overige verkeersintensiteit, zodanig gering is dat eventuele verschillen in de tellingen van die lijnbussen vanuit verkeerskundig perspectief niet relevant zijn. Deze verkeerskundige heeft verder toegelicht dat een telling van één week onder verkeerskundigen als voldoende representatief wordt aangemerkt, maar dat in de praktijk vaak gedurende twee weken wordt geteld. Dat zijn dan twee verkeerstellingen van één week, zoals ook het geval is geweest bij de tellingen in mei 2019. Daarnaast heeft nog een derde telling van één week plaatsgevonden in juli 2019 die is verricht door een ander verkeerskundig bureau. Gelet daarop staat vast dat de in 2019 verrichte verkeerstellingen betrouwbaar zijn, aldus de raad ter zitting.

11.6.  Geen grond bestaat voor het oordeel dat de in mei 2019 verrichte verkeerstellingen niet mochten worden gebruikt voor de kalibratie van het verkeersmodel. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat die verkeerstellingen gedurende twee representatieve weken hebben plaatsgevonden en dat de betrouwbaarheid daarvan is bevestigd door de verkeerstellingen die een ander verkeerskundig bureau gedurende één representatieve week in juli 2019 heeft verricht. Omdat de verkeerstellingen in 2019 representatief kunnen worden geacht, kunnen de in 2016 verrichte verkeerstelingen niet leiden tot het oordeel dat de raad niet van de juistheid van de verkeerstellingen in 2019 heeft mogen uitgaan. Wat [appellant sub 6] over de telling van lijnbussen heeft aangevoerd, doet hieraan niet af. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking wat in reactie op het aldus aangevoerde naar voren is gebracht door de STAB in het STAB-advies, hiervoor weergegeven onder11.3, en de verkeerskundige van de raad ter zitting, hiervoor weergegeven onder 11.5.

De betogen slagen niet. De raad heeft van de gehanteerde verkeerstellingen uit mogen gaan.

Verkeersprognoses

12.     SMZ, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat de in de verkeersnotitie vermelde verkeersprognoses onjuist, niet inzichtelijk en inconsistent zijn. SMZ, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] voeren aan dat onduidelijk is of bij de prognoses rekening is gehouden met alle relevante toekomstige bouwprojecten die van invloed kunnen zijn op het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] voeren aan dat in de verkeersnotitie is uitgegaan van een te lage autonome bevolkingsgroei in de gemeente Soest, dat wil zeggen de bevolkingsgroei zonder rekening te houden met het plan, gelet op de overige nieuwbouwprojecten die in Soesterberg zijn voorzien. SMZ voert aan dat onduidelijk is hoe de schatting van de toekomstige verkeersgeneratie in het plangebied tot stand is gekomen en dat die schatting te laag is, omdat in het plangebied woningen uit het dure segment gebouwd gaan worden en dus van meer verkeersbewegingen per woning had moeten worden uitgegaan. Volgens SMZ dienen de prognoses over de verkeersgeneratie van alle relevante toekomstige ontwikkelingen bij elkaar te worden opgeteld. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] voeren aan dat het verkeersonderzoek inconsistenties laat zien, omdat, wanneer de huidige verkeersstromen worden bezien in samenhang met de verwachte toename van de verkeersintensiteit, op een aantal wegen en weggedeelten een grotere toename van het verkeer mag worden verwacht. Er lijken verkeersstromen te verdwijnen, aldus [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6]. Voorts wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat uit het rapport ‘Akoestisch onderzoek locatie Merelhof te Soest’ van DPA Cauberg-Huygen van 20 december 2015 (hierna: het rapport Merelhof) volgt dat voor de Banningstraat van een veel hogere prognose van het aantal verkeersbewegingen moet worden uitgegaan dan de prognose als vermeld in de verkeersnotitie. [appellant sub 6] voert nog aan dat het niet waarschijnlijk is dat 97 procent van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied via de noordelijke ontsluiting van het plangebied zal gaan.

12.1.  In het STAB-advies concludeert de STAB dat alle relevante toekomstige bouwprojecten in het verkeersmodel zijn verwerkt. Volgens de STAB is bevolkingsgroei het resultaat van het verschil tussen geboorte- en sterftecijfers enerzijds en immigratie en emigratie anderzijds. Bouwprojecten vormen een factor die een rol kan spelen, maar zijn volgens de STAB niet bepalend. De STAB wijst op de landelijke ontwikkeling dat het gemiddeld aantal bewoners per woning afneemt en concludeert dat de prognose van de autonome bevolkingsgroei in Soest, te weten een toename van 731 inwoners in 2030 ten opzichte van 2017, niet in tegenspraak hoeft te zijn met de toevoeging van woningen aan het woningbestand in Soesterberg. Onder verwijzing naar de CROW-kencijfers voor verkeersgeneratie beschrijft de STAB dat voor het plangebied van 6,3 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (hierna: mvt/etm) per woning is uitgegaan en dat die verkeersgeneratie past bij het type woonmilieu "Landelijk - Centrum-dorps". In het STAB-advies licht de STAB toe dat de planontwikkeling ook ziet op veranderingen aan de bestaande infrastructuur die tot gevolg gaan hebben dat weggebruikers voor andere routes gaan kiezen en dus van invloed zullen zijn op de verkeersintensiteiten op de onderzochte wegen. Om die reden is volgens de STAB geen sprake van inconsistenties in de geprognosticeerde verkeersintensiteiten en kunnen die prognoses niet worden gemaakt door de verkeersgeneratie van de autonome ontwikkeling op te tellen bij de verkeersgeneratie van het plangebied. Gelet hierop kan worden verklaard waarom verkeersintensiteiten na de realisatie van het plan op sommige weggedeelten zullen dalen ten opzichte van de situatie waarin het plan niet wordt gerealiseerd, aldus de STAB. Verder licht de STAB toe dat de in het rapport Merelhof vervatte prognoses voor de verkeersintensiteit in 2025 grofmazig zijn, omdat daarbij geen rekening is gehouden met wijzigingen in de infrastructuur tussen 2007 en 2025. Het huidige verkeersmodel houdt wel rekening met die wijzigingen en is daarom veel betrouwbaarder, aldus de STAB.

12.2.  In reactie op het STAB-advies wijzen [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] erop dat een aantal bouwplannen die volgens het STAB-advies in het verkeersmodel zijn verwerkt, niet zijn vermeld in de opsomming van bouwprojecten op pagina 7 van de verkeersnotitie. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] wijzen erop dat, zelfs indien van een sterke daling van het gemiddeld aantal bewoners per woning wordt uitgegaan, de bevolkingsgroei in Soesterberg fors hoger zal zijn dan de autonome bevolkingsgroei in Soest door het grote aantal nieuwbouwprojecten in Soesterberg waarbij volgens het STAB-advies 1.489 woningen gaan worden gebouwd als geen rekening wordt gehouden met de in het plangebied voorziene woningen. [appellant sub 4] en anderen wijzen hierbij ook op het door de gemeente Soest in eigen publicaties vermelde streefcijfer voor de bevolkingsgroei in Soesterberg. Ook stellen [appellant sub 4] en anderen dat de in de verkeersnotitie vermelde prognose voor de autonome bevolkingsgroei in Soest niet kan worden verklaard door een te verwachten afname van het gemiddeld aantal bewoners per woning in Soest. Voorts geven [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] een nadere toelichting bij hun standpunt dat op sommige weggedeelten, gelet op de bestaande verkeerssituatie en bij een toename van het verkeer, een hogere verkeersintensiteit mag worden verwacht dan door het verkeersmodel wordt voorspeld. SMZ geeft te kennen bij haar eerder ingenomen standpunt te blijven dat in de verkeersnotitie van te lage verkeersintensiteiten wordt uitgegaan.

12.3.  Ter zitting heeft de verkeerskundige namens de raad toegelicht dat in het verkeersmodel, voor zover dat ziet op bevolkingsgroei, rekening is gehouden met de specifieke ontwikkelingen in Soesterberg. Verder heeft deze verkeerskundige toegelicht dat de keuze om 97 procent van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied via de noordelijke ontsluiting te laten gaan geen weerspiegeling is van een reële verwachting, maar een worst-case benadering en dat een wijziging van dat percentage naar bijvoorbeeld 10 procent, met als gevolg dat 90 procent van de verkeersbewegingen via de zuidelijke ontsluiting zal gaan, evenmin tot onaanvaardbare effecten zal leiden.

12.4.  In wat SMZ, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de in de verkeersnotitie vermelde verkeersprognoses onjuist, niet inzichtelijk of inconsistent zijn. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit pagina 7 van de verkeersnotitie blijkt dat de daar vermelde opsomming van bouwprojecten geen limitatieve opsomming is. Verder ziet de in de verkeersnotitie vermelde prognose voor de autonome bevolkingsgroei van Soest niet uitsluitend op Soesterberg, maar op alle kernen binnen de gemeente Soest. Gelet daarop, alsmede gelet op wat de STAB heeft toegelicht over de betekenis van nieuwbouwprojecten bij het voorspellen van bevolkingsgroei, kan de verwijzing naar de nieuwbouwprojecten in Soesterberg en bevolkingsgroei die de gemeente daarmee hoopt te bereiken, niet leiden tot de conclusie dat wat in de verkeersnotitie over de toename van de bevolking van Soest als geheel staat, niet juist kan zijn. Ook biedt het aangevoerde geen aanleiding voor de conclusie dat onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de landelijke trend, waarbij het gemiddeld aantal bewoners per woning verder afneemt, kan dienen als verklaring voor de bevolkingsgroei in Soest als vermeld in de verkeersnotitie. Overigens acht de Afdeling in dit kader van belang dat de verkeerskundige van de raad ter zitting onweersproken te kennen heeft gegeven dat bij de toepassing van het verkeersmodel, voor zover het de bevolkingsgroei betreft, rekening is gehouden met de specifieke ontwikkelingen in Soesterberg. SMZ kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat bij de schatting van de toekomstige verkeersgeneratie in het plangebied had moeten worden uitgegaan van de verkeersgeneratie die hoort bij woningen uit het dure segment. Bij die schatting is uitgegaan van het maximaal aantal van 300 woningen dat gelet op artikel 7.2.1, aanhef en onder b, van de planregels binnen de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" is toegestaan. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat alle 300 woningen in het dure segment zullen worden gerealiseerd, gelet op de ruimtelijke beperkingen in het plangebied en gelet op de toelichting bij het plan dat met het woonprogramma vooral wordt gericht op de bovenkant van het middensegment en dat 20 procent van het woonprogramma in het plangebied zal bestaan uit sociale huurwoningen en goedkope koopwoningen. De reacties op het STAB-advies geven voorts geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van wat hiervoor onder 12.1 is vermeld over de effecten van wijzigingen van de infrastructuur op de routekeuze van weggebruikers en over het rapport Merelhof. Het standpunt van [appellant sub 6] dat onwaarschijnlijk is dat 97 procent van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied via de noordelijke ontsluiting zal gaan, geeft evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de in de verkeersnotitie vermelde verkeersprognoses, gelet op wat de verkeerskundige van de raad ter zitting over dat percentage heeft toegelicht.

De betogen slagen niet. De conclusie is dat de raad zich bij de vaststelling van het plan op de verkeersprognoses die aan het plan ten grondslag zijn gelegd heeft mogen baseren.

Verkeersdruk op de Oude Tempellaan

13.     [appellant sub 3] betoogt dat, indien moet worden uitgegaan van de juistheid van de in 2019 verrichte verkeerstellingen, de verkeersdrukte op de Oude Tempellaan zodanig zal toenemen dat het verkeer daar niet op een veilige manier kan worden afgewikkeld. [appellant sub 4] en anderen betogen dat de verkeersintensiteit op de Oude Tempellaan tussen de Banningstraat en de N237 te hoog is voor de verkeersveiligheid op de kruising met de Banningstraat waar de situatie in de huidige omstandigheden al onveilig is, omdat fietsers en bromfietsers daar gemakkelijk over het hoofd kunnen worden gezien. Om de verkeersveiligheid op de Oude Tempellaan te vergroten zou die weg volgens [appellant sub 4] en anderen moeten worden verbreed en zou een gescheiden fietspad moeten worden aangelegd. Een overschrijding van het aantal van 6.000 mvt/etm op de Oude Tempellaan is bovendien niet aanvaardbaar, omdat deze weg op grond van het bestemmingsplan "Soesterberg" binnen de dubbelbestemming "Waarde - Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht" ligt, aldus [appellant sub 4] en anderen. [appellant sub 6] betoogt dat de inrichting van de Oude Tempellaan en van de rotonde op de N237 niet op de verwachte hoeveelheid verkeer is berekend. De wachttijd bij de rotonde is zodanig lang dat volgens [appellant sub 6] filevorming zal ontstaan op een weg die niet kan worden verbreed om de veiligheid van fietsers te vergroten. Voorts verslechtert de veiligheidssituatie voor fietsers op de Oude Tempellaan door de hogere verkeersintensiteit bij de noordelijke ontsluiting van het plangebied, aldus [appellant sub 6].

13.1.  Het STAB-advies vermeldt dat alle weggedeelten waar de verkeersprognoses in de verkeersnotitie op zien, kunnen worden aangemerkt als binnen de bebouwde kom gelegen erftoegangswegen waarbij een verkeersintensiteit van 6.000 mvt/etm in de regel aanvaardbaar kan worden geacht. Uit de verkeersnota blijkt dat in 2030, na de uitvoering van het plan, de verwachte verkeersintensiteit op deze weggedeelten, met uitzondering van één weggedeelte, ruimschoots lager zal zijn dan 6.000 mvt/etm. Alleen een kort weggedeelte van de Oude Tempellaan tussen de Banningstraat en de N237 heeft een hogere verkeersintensiteit, te weten 6.490 mvt/etm. Echter, omdat op dat weggedeelte alleen gemotoriseerd verkeer is toegestaan, heeft deze verkeersintensiteit volgens de STAB geen invloed op de veiligheid van fietsers. De turborotonde bij de aansluiting van de Oude Tempellaan op de N237 heeft voorts voldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen. Wel kan daarbij een wachtrij op de Oude Tempellaan ontstaan, maar dat hoeft voor fietsers geen probleem te zijn, indien daarbij de kruising met het fietspad ten zuiden van de Banningstraat wordt vrijgehouden, aldus het STAB-rapport. De STAB merkt op dat in beroep op twee veiligheidssituaties voor fietsers is gewezen, te weten de kruising van de Oude Tempellaan met het fietspad Zeist-Amersfoort en de menging van fietsverkeer met gemotoriseerd verkeer op de Oude Tempellaan. Ten aanzien van die kruising wijst de STAB op het in de verkeersnotitie vervatte advies om die kruising anders vorm te geven. Over de menging van fietsverkeer met gemotoriseerd verkeer merkt de STAB op dat de prognoses voor de verkeersintensiteiten, inclusief het plan, het niet noodzakelijk maken om de inrichting van de Oude Tempellaan sterk te wijzigen. Volgens de STAB is een menging van langzaam verkeer met gemotoriseerd verkeer op een erftoegangsweg gebruikelijk en geldt op de Oude Tempellaan een snelheidsregime van 30 km/u om de verschillen in snelheid tussen de verschillende soorten weggebruikers niet te groot te maken. De STAB merkt op dat de verkeersveiligheid op een wegvlak wordt bevorderd door de verschillen in rijsnelheid zo klein mogelijk te houden. Verder merkt de STAB op dat haar niet de noodzaak is gebleken om op de Oude Tempellaan specifieke fietsvoorzieningen te realiseren.

13.2.  In reactie op het STAB-advies merken [appellant sub 4] en anderen op dat het bestemmingsplan "Soesterberg" aan de herinrichting van de Oude Tempellaan in de weg staat, omdat de bomen langs die weg op grond van dat bestemmingsplan niet mogen worden geveld. [appellant sub 6] werpt de vraag op hoe de kruising van de Oude Tempellaan met het fietspad Zeist-Amersfoort kan worden vrijgehouden als het verkeersaanbod ter hoogte van die kruising toeneemt. Volgens [appellant sub 6] heeft de STAB nagelaten de onveilige situatie voor fietsers ter hoogte van de noordelijke ontsluiting van het plangebied te bespreken. [appellant sub 6] voert aan dat het STAB-advies niet vermeldt op grond waarvan de STAB is gebleken dat een noodzaak ontbreekt voor het realiseren van specifieke fietsvoorzieningen op de Oude Tempellaan. Voorts stelt [appellant sub 6] dat de STAB zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersveiligheid is gebaat bij smallere wegen.

13.3.  In wat [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben aangevoerd, ligt geen grond voor het oordeel dat het plan niet op een verkeersveilige wijze kan worden ontsloten. Het standpunt van [appellant sub 4] en anderen over de dubbelbestemming "Waarde - Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht" kan geen doel treffen, al omdat die dubbelbestemming niet van toepassing is op het enige weggedeelte waar de verkeersintensiteit naar verwachting hoger zal zijn dan 6.000 mvt/etm. Dat de Oude Tempellaan opnieuw moet worden ingericht ten koste van de bomen die langs die weg staan, volgt niet uit het STAB-advies. Daargelaten dat uit het STAB-advies noch uit de door [appellant sub 6] opgeworpen vraag over de kruising van de Oude Tempellaan met het fietspad Zeist-Amersfoort blijkt dat deze kruising bij filevorming niet voor het fietsverkeer kan worden vrijgehouden, heeft de raad ter zitting toegezegd dat deze kruising na de realisatie van het plan onder handen zal worden genomen om de verkeersveiligheid ter plaatse te verbeteren. De noordelijke ontsluiting van het plangebied komt uit op een weggedeelte van de Oude Tempellaan waar de verwachte verkeersintensiteit fors lager zal zijn dan 6.000 mvt/etm. Al om die reden is in wat [appellant sub 6] over deze ontsluiting aanvoert geen grond gelegen voor het oordeel dat het STAB-advies een verkeersonveilige situatie onbesproken heeft gelaten. Het standpunt van de STAB dat haar niet de noodzaak is gebleken om op de Oude Tempellaan specifieke fietsvoorzieningen te realiseren, wordt door de Afdeling aangemerkt als een conclusie van de STAB over de situatie zoals die uit de dossierstukken blijkt en die in het STAB-advies is beschreven. Die conclusie is als zodanig niet weersproken. Voorts heeft de STAB zich niet op het standpunt gesteld dat de verkeersveiligheid is gebaat bij smallere wegen.

De betogen slagen niet. De conclusie is dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de verkeersdruk op de Oude Tempellaan aanvaardbaar is, ook uit een oogpunt van verkeersveiligheid.

Geluidhinder

14.     SMZ, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat de conclusies over de te verwachten geluidsbelasting in de geluidsnotitie is gebaseerd op te lage verkeersintensiteiten. SMZ wijst er bovendien op dat in de geluidsnotitie is uitgegaan van andere verkeersintensiteiten dan in de verkeersnotitie. SMZ betoogt voorts dat onduidelijk is hoe ten aanzien van de conclusies over de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel en buitenruimte bij rekenpunt 11 rekening is gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting. [appellant sub 4] en anderen betogen dat het akoestisch onderzoek onvolledig is. [appellant sub 4] en anderen voeren daarbij aan dat de woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] en het nieuwe woon-zorgcomplex aan de Oude Tempellaan 1 ten onrechte niet in het akoestisch model zijn gemodelleerd. Het woon-zorgcomplex had moeten worden gemodelleerd in verband met de reflectiebijdrage op hun woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] aldus [appellant sub 4] en anderen. [appellant sub 4] en anderen stellen dat bij een volledig akoestisch onderzoek mag worden verwacht dat de geluidsbelasting bij hun woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] hoger zal zijn dan 53 dB en bij een aantal van die woningen hoger zal zijn dan 56 dB. Hoewel de raad een dergelijke geluidsbelasting bij bestaande woningen aanvaardbaar acht, indien sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte, ontbreken in de geluidsnotitie de relevante berekeningen van de geluidsbelasting bij de geluidluwe gevels, aldus [appellant sub 4] en anderen.

14.1.  Het STAB advies vermeldt dat uit de geluidsnotitie blijkt dat de verwachte geluidsbelasting, na de realisatie van het plan, bij woningen aan de Oude Tempellaan opnieuw is berekend bij veertien rekenpunten, aan de hand van de actueel berekende verkeersintensiteiten. De STAB acht die verkeersintensiteiten juist, gezien haar over de verkeersnotitie ingenomen standpunt. De verkeersintensiteiten in de geluidsnotitie betreffen weekdagintensiteiten die met behulp van een CROW-omrekenfactor zijn afgeleid van de hogere werkdagintensiteiten die in de verkeersnotitie zijn vermeld, aldus het STAB-advies. De STAB beschrijft dat de raad voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat onverplicht aansluiting heeft gezocht bij de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) en dat de raad het woon- en leefklimaat in ieder geval aanvaardbaar acht als de verwachte geluidsbelasting bij de gevels van de woningen aan de Oude Tempellaan niet hoger zal zijn dan 53 dB. Deze waarde is de voorkeurswaarde van 48 dB vermeerderd met 5 dB, gezien artikel 110g van de Wgh. Als deze waarde wordt overschreden, moet inzichtelijk worden gemaakt wat de geluidstoename is vanwege het plan. Een toename van 2 dB of meer is een significante toename. In dat geval kan het woon- en leefklimaat volgens de raad toch aanvaardbaar worden geacht, indien sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte. De STAB volgt het door de raad ingenomen standpunt dat sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte, indien de geluidsbelasting aan die gevel niet hoger is dan 53 dB. Uit de geluidsnotitie blijkt dat, indien het plan wordt gerealiseerd, alleen bij rekenpunt 11 de verwachte geluidsbelasting hoger zal zijn dan 53 dB, te weten 56 dB. Hoewel de toename van de geluidsbelasting als gevolg van het plan significant is, te weten 2,6 dB, heeft de raad het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar geacht, omdat het betreffende pand een geluidluwe achtergevel en een daaraan grenzende geluidluwe buitenruimte heeft. Rekenpunt 11 is gelegd bij de gevel van een kantoorgebouw op de locatie waar de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] zijn gerealiseerd overeenkomstig het bestemmingsplan "Merelhof". Hoewel in het akoestisch model niet die woningen, maar het kantoorgebouw is gemodelleerd, is de gevel waarbij rekenpunt 11 is gelegd nu de gevel van de woning [locatie 3]. Volgens de raad is rekenpunt 11 representatief voor deze woningen, omdat van deze vier woningen de [locatie 3] het dichtste bij de straat is gesitueerd. Uit het STAB-rapport blijkt dat de raad het woon-zorgcomplex aan de Oude Tempellaan 1, tegenover de woningen [locatie 4] en [locatie 5], niet in het akoestisch model heeft laten modelleren, omdat de reflectiewering daarvan volgens een ‘expert-judgement’ nihil zal zijn. Voorts heeft de raad dat woon-zorgcomplex niet laten modelleren, omdat de bij besluit van 4 januari 2019 verleende omgevingsvergunning voor de bouw van dat woon-zorgcomplex mede is gebaseerd op akoestisch onderzoek dat voldoende actueel is en waaruit blijkt dat in 2026, rekening houdend met de autonome groei, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat, aldus de raad. Het STAB-advies vermeldt dat de geluidsbelasting op het woon-zorgcomplex in het kader van de vergunningverlening voor de bouw van dat complex is onderzocht. De STAB heeft in aanvulling op de geluidsnotitie een eigen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting bij de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5]. Daarvoor heeft de STAB in het akoestisch model de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4], alsmede een reflecterend scherm op de gevelrooilijn van het woon-zorgcomplex, gemodelleerd. De woning [locatie 5] was al gemodelleerd in het akoestisch model. De STAB komt tot de conclusie dat bij de vijf onderzochte woningen de reflectiebijdrage van het woon-zorgcomplex niet tot een hogere geluidsbelasting zal leiden, dat de geluidsbelasting bij de woning [locatie 5] in 2030, na de realisatie van het plan, niet hoger zal zijn dan 53 dB, dat die waarde bij de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] wel zal worden overschreden en dat bij die vier woningen sprake zal zijn van een significante toename vanwege het plan. Uit het STAB-advies blijkt dat de geluidsbelasting het grootst zal zijn bij de woningen [locatie 2] en 4, te weten 56 dB, en dat de geluidstoename vanwege het plan bij deze twee woningen en de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 4] gelijk zal zijn. Volgens de STAB heeft elk van de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] een geluidluwe achtergevel en buitenruimte. Daarvan is niet alleen sprake als uitsluitend rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting vanwege de Oude Tempellaan, maar, gelet op rekenresultaten in het rapport Merelhof, ook als rekening wordt gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen in de omgeving. Een herberekening van de gecumuleerde geluidsbelasting aan de hand van de actuele verkeersintensiteiten zal niet tot een andere conclusie leiden, omdat in het rapport Merelhof van hogere verkeersintensiteiten is uitgegaan dan in de verkeersnotitie en de geluidsnotitie, aldus de STAB.

14.2.  In reactie op het STAB-advies heeft SMZ te kennen gegeven dat zij, in weerwil van de inzichtelijke uitleg van de STAB over het verschil tussen weekdag- en werkdagintensiteiten, bij haar standpunt blijft dat in de geluidsnotitie van te lage verkeersintensiteiten is uitgegaan. SMZ heeft zich ook op het standpunt gesteld dat uit het STAB-advies blijkt dat in de geluidsnotitie rekening had moeten worden gehouden met de akoestische gevolgen voor het woon-zorgcomplex. Volgens [appellant sub 4] en anderen is de geluidsnotitie onjuist, omdat uit het onderzoek van de STAB blijkt dat bij elk van de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] de geluidsbelasting aan de voorgevel hoger is dan 53 dB en de raad het in het STAB-advies vermelde ‘expert-judgement’ over de reflectiebijdrage van het woon-zorgcomplex niet heeft onderbouwd. Voorts wijzen [appellant sub 4] en anderen erop dat uit het STAB-advies blijkt dat onduidelijk is hoe het begrip ‘geluidsbelasting’ moet worden toegepast en dat de STAB zonder nadere berekeningen heeft verwezen naar rekenresultaten uit het rapport Merelhof.

14.3.  In wat [appellant sub 3], SMZ en [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de Oude Tempellaan zal leiden. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking. SMZ, [appellant sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben niet weersproken dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar kan worden geacht, indien de geluidsbelasting aan de gevel niet hoger is dan 53 dB of, bij een overschrijding van die waarde met een significante geluidstoename vanwege het plan, sprake is van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Gelet op het STAB-advies acht de Afdeling aannemelijk dat in de geluidsnotitie van de juiste verkeersintensiteiten is uitgegaan, dat rekenpunt 11 bij de woning [locatie 3] representatief is voor de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] en dat de reflectiebijdragen van het woon-zorgcomplex niet tot een hogere geluidsbelasting bij de woningen van [appellant sub 4] en anderen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] zullen leiden. Gelet hierop zijn [appellant sub 4] en anderen niet in hun belangen geschaad door de omstandigheid dat de raad voormeld ‘expert-judgement’, die mede ten grondslag ligt aan de keuze om het woon-zorgcomplex niet in het akoestisch model te modelleren, niet kenbaar heeft onderbouwd. De raad heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom het woon- en leefklimaat bij het woon-zorgcomplex niet opnieuw is onderzocht. Anders dan SMZ stelt, heeft de STAB deze motivering van de raad niet onjuist geacht. Voorts blijkt uit het STAB-advies dat de onduidelijkheid over de toepassing van het begrip ‘geluidsbelasting’ in dit geval is beperkt tot de vraag of bij de beoordeling of sprake is van een geluidluwe achtergevel en buitenruimte alleen rekening moet worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege de Oude Tempellaan, dan wel met de gecumuleerde geluidsbelasting. Gelet daarop heeft de STAB beide toepassingen onderzocht. De STAB is daarbij tot de conclusie gekomen dat de woningen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] allemaal een geluidluwe achtergevel en buitenruimte hebben, waarbij de STAB heeft toegelicht waarom de gecumuleerde geluidsbelasting niet opnieuw hoeft te worden berekend.

De betogen slagen niet. De conclusie is dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan wat betreft de geluidbelasting niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de Oude Tempellaan zal leiden.

Lichthinder

15.     [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder bij zijn woning aan de [locatie 6], als gevolg van inschijnende koplampen van weggebruikers die het plangebied via de noordelijke ontsluiting verlaten. [appellant sub 3] voert aan dat in het plan niet wordt bepaald waar de noordelijke ontsluitingsweg van het plangebied precies komt te liggen.

15.1.  De raad stelt dat niet op voorhand aannemelijk is dat sprake zal zijn van onaanvaardbare lichthinder door inschijnende koplampen, gezien de afstand van de woning van [appellant sub 3] tot de Oude Tempellaan en de aanwezige beplanting.

15.2.  Niet kan niet worden uitgesloten dat [appellant sub 3] in zijn woning gedurende bepaalde momenten in een etmaal enige hinder van inschijnende koplampen kan ondervinden. Omdat de woning van [appellant sub 3] op ruim 30 meter afstand is gelegen van het midden van de wegas van de Oude Tempellaan en tussen die woning en die weg enige beplanting aanwezig is, heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat op dit punt geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De Afdeling merkt hierbij nog op dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat omwonenden zullen worden betrokken bij de positionering van de noordelijke ontsluiting om lichthinder zo veel als mogelijk te voorkomen.

Het betoog slaagt niet.

De Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb)

16.     SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] betogen dat onvoldoende aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied. [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] voeren aan dat de aan het besluit van 11 juni 2020 ten grondslag liggende notitie natuurtoets een te beperkte opzet heeft. [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] voeren verder aan dat de natuurtoetsen die aan het vernietigde besluit van 21 december 2017 ten grondslag liggen, zijn achterhaald, omdat als gevolg van de bouw van een woonwijk in het gebied ‘De Groene Hoogte’ de daar verblijvende beschermde diersoorten naar het plangebied zijn getrokken. [appellant sub 9] beroept zich voorts op de volgende e-mailberichten en schriftelijke verklaringen. Hij wijst op de aan Bureau Veridis gerichte e-mailberichten van 14 mei 2020 en 13 juni 2020 waarin [appellant sub 9] stelt dat een buizerdpaar op landgoed de Oude Tempel aanwezig is. Bij het e-mailbericht van 14 mei 2020 heeft [appellant sub 9] een onscherpe foto overgelegd van één roofvogel die boven bomen vliegt. Verder wijst hij op een op briefpapier van de Werkgroep Boommarter Nederland vermelde schriftelijke verklaring van 17 juli 2020 waarin L.J. van ’t Holt als lid van die werkgroep verklaart dat hij op 14 juli 2020 sporen op landgoed de Oude Tempel heeft aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van de das en de boommarter en dat hij op 20 juni 2020 een buizerd in het gebied heeft waargenomen. Voorts vermeldt hij een aan de Stichting Das&Boom gericht e-mailbericht van 10 maart 2021 waarin [appellant sub 9] stelt dat hij recent meerdere keren twee dassen heeft gezien op landgoed de Oude Tempel en een reactie daarop van dezelfde datum van die stichting waarin staat dat het een mysterie is waar die dassen wonen. En ten slotte wijst hij op een op briefpapier van de Werkgroep Roofvogels Nederland vermelde schriftelijke verklaring van 18 september 2021 waarin M. Hartman en M. van de Kaa als leden van die werkgroep verklaren dat zij op 27 maart 2021 in het bos van de Oude Tempel een buizerdnest hebben waargenomen waarboven een buizerd vloog die zich territoriaal gedroeg. SMZ voert aan dat jaarrond beschermde vleermuissoorten, de hazelworm, de eekhoorn, de das en mogelijk de boommarter in het plangebied verblijven.

16.1.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

16.2.  De aan het besluit van 11 juni 2020 ten grondslag liggende natuurtoetsen die ook aan het vernietigde besluit van 21 december 2017 ten grondslag liggen, zijn het rapport ‘Strikt beschermde diersoorten in de Oude Tempel Soesterberg, onderzoeksresultaten’ en het rapport ‘Natuurtoets [Wnb] Oude Tempel’ (hierna: de natuurtoetsen). De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 april 2019 overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de natuurtoetsen zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zijn besluit van 21 december 2017 daar niet op heeft mogen baseren, alsmede dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het bij dat besluit vastgestelde plan in de weg staat. De Afdeling heeft daarbij betrokken dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht bij besluit van 30 oktober 2017 voor de uitvoering van het plan ontheffingen heeft verleend voor de das en de hazelworm die in het plangebied verblijven en voor de gewone grootoorvleermuis die het plangebied als essentieel foerageergebied gebruikt.

Bij de voorbereiding van het besluit van 11 juni 2020 heeft Bureau Viridis in opdracht van de raad de notitie natuurtoets opgesteld waarin wordt geconcludeerd dat aangenomen mag worden dat de buizerd, waarover in de natuurtoetsen staat dat die soort in 2017 niet in het plangebied heeft gebroed, niet in het plangebied broedt, omdat gedurende de veldbezoeken op 17 en 23 april 2020 geen exemplaren van de buizerd zijn gehoord of gezien en ook geen nesten zijn aangetroffen die voor een buizerd als nest kunnen dienen. Verder vermeldt de natuurnotitie dat het noodzakelijk is om nader onderzoek te verrichten naar verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied en dat dan gelijktijdig onderzoek kan worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van de boommarter, omdat meldingen zijn ontvangen over het verblijf van deze soort in het plangebied. Eventuele verblijfplaatsen zijn ontheffingplichtig, aldus de notitie natuurtoets.

Het aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden na de vaststelling van het plan en is daardoor niet ten grondslag gelegd aan het plan. De raad heeft het met het oog op een goede voorbereiding van een eventueel noodzakelijke ontheffingsaanvraag voor vleermuizen en de boommarter nuttig geacht tot een actualisering van de natuurtoets te komen. Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden op vijf dagen tussen 12 juni 2020 en 8 september 2020, waarbij onder meer met warmtebeeldcamera is gezocht naar vleermuizen en de boommarter. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het rapport ‘Aanvullend boommarter en vleermuisonderzoek Oude Tempel’ van januari 2021 (hierna: aanvullende natuurtoets). Uit deze aanvullende natuurtoets blijkt dat geen exemplaren of sporen van de boommarter in het plangebied zijn aangetroffen. Hoewel een incidentele passage van een in de ruimere omgeving van het plangebied levend exemplaar niet is uit te sluiten, is uitgesloten dat het plangebied essentieel leefgebied voor de boommarter is, aldus de aanvullende natuurtoets. Uit de aanvullende natuurtoets blijkt voorts dat in het plangebied in holten van bomen een zomerverblijfplaats en een zomer-/paarverblijfplaats van de rosse vleermuis, alsmede een zomerverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis zijn aangetroffen. Omdat de functionaliteit van deze boomholten als verblijfplaats mogelijk verloren zal gaan bij de realisatie van de nieuwbouw, dient een ontheffing op grond van de Wnb te worden aangevraagd. Mitigerende maatregelen zijn mogelijk in de landgoedtuin ten noorden van het plangebied, aldus de aanvullende natuurtoets.

16.3.  De raad stelt zich onder verwijzing naar de notitie natuurtoets en de aanvullende natuurtoets op het standpunt dat niet aannemelijk is dat zich ten tijde van de vaststelling van het plan een beschermd buizerdnest in het plangebied bevond, dan wel dat het plangebied tot het essentieel leefgebied van de boommarter behoorde. Voor de verblijven van de rosse vleermuis en de gewone grootoorvleermuis zijn mitigerende maatregelen mogelijk en kunnen naar verwachting ontheffingen worden verkregen. Voor zover dassen in het plangebied blijken te verblijven, kan naar verwachting ook voor deze soort een ontheffing worden verkregen, aldus de raad.

16.4.  Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] niet alsnog aannemelijk gemaakt dat de opzet van het aan de notitie natuurtoets ten grondslag liggende onderzoek zodanig beperkt is geweest, dat de raad niet van de in die notitie vervatte conclusies heeft mogen uitgaan. [appellant sub 9] heeft met zijn e-mailberichten van 14 mei 2020 en 13 juni 2020 en de schriftelijke verklaring van 17 juli 2020 de juistheid van de notitie natuurtoets niet weersproken, al omdat landgoed de Oude Tempel, waar in die e-mails en verklaring naar wordt verwezen, een aanzienlijk groter gebied beslaat dan het plangebied. Voor zover uit de schriftelijke verklaring van 18 september 2021 blijkt dat een buizerdnest in het plangebied aanwezig is, heeft [appellant sub 9] met die verklaring niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied ten tijde van dat besluit door buizerds als broedplaats werd gebruikt, gelet op het tijdsverloop tussen het besluit van 11 juni 2020 en de in die verklaring vermelde waarneming. Gelet op de aanvullende natuurtoets heeft [appellant sub 9] ook niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied ten tijde van belang deel uitmaakte van het essentiële leefgebied van de boommarter. SMZ heeft haar standpunt over het verblijf, jaarrond, van beschermde diersoorten in het plangebied, niet toegelicht. Voor zover zich in het plangebied verblijfplaatsen van beschermde vleermuissoorten of dassen bevinden, is in wat SMZ, [appellant sub 2A] en anderen, [appellant sub 5] en anderen en [appellant sub 9] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad zich niet op de uitgevoerde natuurtoetsen heeft mogen baseren. De conclusie is dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

17.     SMZ, [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] betogen dat niet wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. SMZ plaatst een aantal kanttekeningen bij de omvang van de marktregio en zij stelt zich op het standpunt dat de locatie Kamp van Zeist of de stationslocatie in Amersfoort als alternatieven voor het plan zouden kunnen worden ontwikkeld. [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] stellen dat het door de Stec-groep opgestelde rapport ‘Update Laddertoets Oude Tempel’ van april 2020 (hierna: update laddertoets) onjuist of onvolledig is. [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] voeren daarbij aan dat de update laddertoets geen bronnen vermeldt die de gestelde additionele behoefte aan centrum-dorps en landelijk wonen onderbouwen, omdat in de genoemde bronnen niet over dergelijke woonmilieus wordt gesproken, en dat bij het bepalen van de woonbehoefte niet alle ontwikkelingen zijn meegenomen. Voorts is het onderzoek naar alternatieve locaties niet zorgvuldig en volledig geweest, omdat de inventarisatie van alternatieve locaties niet door een onafhankelijke partij, maar door de gemeente is gemaakt, en daarbij niet is nagegaan of op verschillende kleinere locaties in totaal 300 woningen kunnen worden gebouwd, waarbij [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] een aantal locaties noemen die, naar zij stellen, nog nader zouden kunnen worden bekeken.

17.1.  De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 april 2019, onder verwijzing naar door de Stec-groep in opdracht van de gemeente Soest opgestelde rapporten over de laddertoets voor de in het plangebied voorziene woningbouw, overwogen dat de raad de keuze voor de marktregio voldoende heeft onderbouwd, dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte en dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied, waaronder de locatie Kamp van Zeist en de stationslocatie in Amersfoort, in de behoefte aan de woningen kan worden voorzien.

Met de update laddertoets heeft de Stec-groep in opdracht van de gemeente Soest haar eerder opgestelde rapporten over de laddertoets geactualiseerd. Gelet op de update laddertoets heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan binnen de marktregio nog altijd voorziet in een kwalitatieve behoefte aan centrum-dorps of landelijk gelegen grondgebonden woningen, alsmede dat in de marktregio geen realistische alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied aanwezig zijn, die geschikt en beschikbaar zijn te maken voor de beoogde ontwikkeling.

17.2.  De Afdeling ziet in het aangevoerde geen gronden om nu anders over de laddertoets te oordelen dan in haar uitspraak van 17 april 2019. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] niet kunnen worden gevolgd in hun stelling dat de woonmilieus centrum-dorps en landelijk niet worden genoemd in de bronnen waar de update laddertoets naar verwijst bij de cijfers over de additionele behoefte aan die woonmilieus. Ook hebben [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] niet toegelicht welke ontwikkelingen niet zouden zijn meegenomen in de notitie laddertoets. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de omstandigheid dat de gemeente de inventarisatie van mogelijke alternatieve locaties heeft gemaakt geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de laddertoets onzorgvuldig is. Verder kunnen [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 6] niet worden gevolgd in hun standpunt dat kleine locaties, waar bij elkaar opgeteld ongeveer 300 woningen zouden kunnen worden gebouwd, samen als één volwaardig alternatief voor het plan kunnen worden aangemerkt.

Het betoog slaagt niet.

Milieueffectbeoordeling (hierna: m.e.r.-beoordeling)

18.     [appellant sub 2A] en anderen en [appellant sub 5] en anderen betogen dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan ten onrechte geen m.e.r.-beoordeling is gemaakt.

18.1.  Aan het besluit van 11 juni 2020 ligt de ‘Notitie (vormvrije) m.e.r.-beoordeling’ van LievenseCSO van 25 oktober 2017 ten grondslag, waarin op grond van een inhoudelijke beoordeling wordt geconcludeerd dat het opstellen van een milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) niet nodig is. Bij dat besluit heeft de raad ingestemd met die notitie en besloten om in overeenstemming met die notitie geen m.e.r. voor het plan op te stellen. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij aldus de inhoud van die notitie tot de zijne heeft gemaakt en op die wijze een m.e.r.-beoordeling heeft uitgevoerd. Gelet op dit besluit en deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat de raad een m.e.r.-beoordeling heeft gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

19.     [appellant sub 9] betoogt dat het plan ten onrechte niet bijdraagt aan een verbetering van het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN) en dat ook geen sprake is van voldoende natuurcompensatie buiten het plangebied. [appellant sub 9] voert aan dat de ecoducten Boele Staal en Beukbergen, die zijn aangelegd in het kader van het project ‘Hart van de Heuvelrug’ waar het plan deel van uitmaakt, geen relevante functie hebben.

19.1.  Omdat [appellant sub 9] als belanghebbende beroep tegen het vaststellingsbesluit van 21 december 2017 had kunnen instellen, is hij in de gelegenheid geweest om deze beroepsgrond over het NNN aan te voeren in de beroepsprocedure tegen dat besluit. [appellant sub 9] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij deze beroepsgrond toen niet heeft aangevoerd. Gelet hierop zal de Afdeling het betoog buiten beschouwing laten.

20.     [appellant sub 5] en anderen betogen dat de aan de vaststelling van het plan ten grondslag liggende redenen het plan niet kunnen dragen. [appellant sub 5] en anderen voeren aan dat in Soesterberg al voldoende woningen worden gebouwd, dat het plan niet nodig is om voorzieningen te ontwikkelen en in stand te houden, dat de doelstelling van het programma ‘Hart van de Heuvelrug’ om de werking van het NNN te verbeteren niet wordt behaald, dat er alternatieven voor de woningbouw beschikbaar zijn en dat het functioneren van het plangebied als verdienlocatie niet mag worden meegewogen.

20.1.  [appellant sub 5] en anderen hadden deze beroepsgronden al in de beroepsprocedure tegen het vaststellingsbesluit van 21 december 2017 kunnen aanvoeren. [appellant sub 5] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij deze beroepsgronden toen niet naar voren hebben gebracht. Gelet hierop zal de Afdeling het betoog buiten beschouwing laten.

Geen beroepen van rechtswege tegen het besluit van 17 december 2020

21.     De bij het besluit van 17 december 2020 aangebrachte wijzigingen zijn uitsluitend tekstueel van aard en strekken niet tot een materiële wijziging van de planregels of de planverbeelding. Tegen dit besluit zijn geen beroepsgronden aangevoerd. De Afdeling is van oordeel dat met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geen beroepen van rechtswege tegen dit besluit zijn ontstaan, omdat partijen onvoldoende belang bij een dergelijk beroep hebben.

Slotsom

22.     De beroepen zijn ongegrond.

23.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022

610

BIJLAGE

De Awb

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 8:47

1. De bestuursrechter kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.

[…]

Het Bro

Artikel 3.1.6

[…]

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

[…]

Het Bor

Bijlage II

Artikel 1

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

[…]

erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

[…]

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…]

De PRV

Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur

1. Als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ wordt aangewezen de gebieden ‘Historische  buitenplaatszones’, ‘Militair  erfgoed’, ‘Agrarisch cultuurlandschap’ en ‘Archeologie’ waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.

2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals

genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.

3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied

voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.

De planregels

Artikel 1 Begrippen

[…]

1.34 houtopstand

één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen (mogelijk deel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen of een struweel) met een kroon en opgaande stam(men), zowel levend als afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 30 centimeter, gemeten op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid, geldt de stamomtrek van de dikste stam.

[…]

1.47 parkwijk

Op de verbeelding met de aanduiding ‘specifieke vorm van Woongebied - parkwijk’ begrensd woongebied met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen en gekenmerkt worden door een bosachtig karakter.

[…]

1.51 sortie

een haaks dwarspad dat deel uitmaakt van de nog bestaande cultuurhistorische verkavelingsritmiek van de Amersfoortseweg, inclusief grond- en houtwallen.

[…]

Artikel 3 Bos - Bostuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bos - Bostuin" aangewezen gronden bestemd voor:

a.       tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

b.       bos ten behoeve van het behoud en herstel van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

c.       wegen en paden;

d.       perceelsontsluitingen;

alsmede voor:

e.       de aanleg en instandhouding van een sortie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Bos - sortie".

3.2 Bouwregels

Op de gronden gelden de volgende regels:

a.       op deze gronden mag niet worden gebouwd;

b.       ter bescherming van de cultuurhistorische waarden worden de gronden binnen de aanduiding "specifieke vorm van Bos - sortie" niet aangemerkt als erf zoals bedoeld in artikel 1 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrije bouwwerken zijn daarmee uitgesloten.

3.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

3.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming "Bos- Bostuin" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het         aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.       het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

c.       het vellen of rooien van houtopstanden;

d.       het beplanten van gronden met bomen.

3.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.3.1 geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.       noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond, met uitzondering van de gronden binnen de aanduiding "specifieke vorm van Bos - sortie" waarvoor het uitvoeringsverbod wel geldt;

c.       werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

d.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 mag slechts verleend worden, indien uit een door de aanvrager te overleggen deskundigenadvies blijkt dat:

a.       de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

b.       door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden wordt voorkomen;

c.       de mogelijkheden tot herstel van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Groen - Wijkgroen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen - Wijkgroen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       openbaar groen;

b.       het instandhouden, versterken en ontwikkelen van de waardevolle houtopstanden en bomenlanen ten behoeve van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

c.       met de daarbij behorende:

d.       speelvoorzieningen, verblijfsgebied en geluidwerende voorzieningen;

e.       wegen, uitsluitend doorkruisend en haaks op de kortste stukken in de bestemming "Groen - Wijkgroen";

f.       overige voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, ontsluitingsverhardingen, kabels en leidingen, openbare verlichting, open terreinen en landschappelijke beplantingen.

[…]

4.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming "Groen - Wijkgroen" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.       het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

c.       het vellen of rooien van houtopstanden;

d.       het beplanten van gronden met bomen.

4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.3.1. geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.       werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

c.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 mag slechts verleend worden, indien uit een door de aanvrager te overleggen deskundigenadvies blijkt dat:

a.       de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

b.       door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden kan worden voorkomen;

c.       de mogelijkheden tot herstel van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       instandhouding en versterking van de ter plaatse voorkomende landschappelijke-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

b.       extensieve recreatie met bijbehorende voorzieningen en picknickplaatsen, mits de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet wezenlijk worden verstoord;

c.       fiets- en voetpaden met daarbij behorende voorzieningen;

d.       ontsluitingen die haaks staan op Korndorfferlaan ten behoeve van het openbaar vervoer met een totale breedte van maximaal 20 meter;

met de daarbij behorende:

e.       groenvoorzieningen;

alsmede:

f.       de aanleg en instandhouding van een sortie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Natuur - sortie".

[…]

5.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming "Natuur"

zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.       het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;

c.       het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.       het vellen of rooien van houtopstanden;

e.       het beplanten van gronden met bomen;

5.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.3.1 geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.       werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken.

5.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.3.1 mag slechts verleend worden, indien uit een door de aanvrager te overleggen deskundigenadvies blijkt dat:

a.       de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

b.       door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden kan worden voorkomen;

c.       de mogelijkheden tot herstel van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

d.       Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Natuur - sortie" geldt dat, de omgevingsvergunning moet worden uitgevoerd overeenkomstig het profiel van de sortie zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

Artikel 7 Woongebied - Oude Tempel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Woongebied - Oude Tempel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;

[…]

met de daarbij behorende:

[…]

alsmede voor:

j.        de instandhouding van waardevolle houtopstanden en bomenlanen, alsmede het behoud van de parkwijk, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Woongebied - parkwijk";

k.       ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Woongebied - zicht as": een zicht as.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

[…]

b.       binnen deze bestemming mag het aantal woningen niet meer dan 300 bedragen;

[…]

o.       ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Woongebied - zicht as" zijn geen gebouwen en/of bouwwerken toegestaan.

[…]

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders van Soest zijn, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, bestaande waardevolle bomen, openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

[…]

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

7.6.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het vellen of rooien van houtopstanden;

7.6.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.6.1. geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.       noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;

c.       werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

d.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.6.1 mag slechts verleend worden, indien uit een door de aanvrager te overleggen deskundigenadvies blijkt dat:

a.       geen sprake is van een waardevolle houtopstand;

b.       sprake is van een belang waar redelijkerwijs een zwaarder gewicht aan moet worden toegekend, dan het belang dat is gediend met het behoud van de waardevolle houtopstand en/of het behoud van de parkwijk.

Artikel 9 Algemene bouwregels

[…]

9.6 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in de bestemming "Woongebied - Oude Tempel" mag slechts worden verleend, onder de voorwaarde dat:

•       de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van Bos - sortie" in de bestemming "Bos - Bostuin" worden hersteld en in stand worden gehouden als sortie, overeenkomstig het profiel van de sortie zoals weergegeven op onderstaande afbeelding;

•       de herstelwerkzaamheden moeten zijn uitgevoerd binnen twee jaar na het moment van onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:

[…]

b.       voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;

[…]

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bestemmings- en bouwvlakken wijzigen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken en zones niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot.