Uitspraak 202005812/1/A3


Volledige tekst

202005812/1/A3.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 september 2020 in zaak nr. 19/1835 in het geding tussen:

[appellante]

en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2017 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (thans: de staatssecretaris, hierna beiden aangeduid als: de staatssecretaris) aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.100,-.

Bij besluit van 25 maart 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. van Gent, advocaat te Zwolle, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.D. Brouwers-Wozniak en P.H. van Lieshout, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 3 februari 2016 heeft een inspecteur van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid een controle uitgevoerd bij door [appellante] uitgevoerde werkzaamheden op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Ter plaatse voerde [appellante] werkzaamheden uit om asbest te verwijderen. Volgens de inspecteur waren tijdens de werkzaamheden geen of onvoldoende preventieve en bronmaatregelen toegepast om verspreiding van vezels van asbest te voorkomen. De toegepaste maatregelen waren niet zodanig ingericht dat geen asbeststof werd geproduceerd of dat er geen asbeststof in de lucht vrijkwam. Daarnaast was de ter plaatse werkzame kraanmachinist volgens de inspecteur niet in het bezit van de juiste certificaten van vakbekwaamheid om asbest te verwijderen. Deze bevindingen heeft de inspecteur opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakt boeterapport van 10 juni 2016, dat is aangevuld op 9 januari 2017.

Besluitvorming

2.       Volgens de staatssecretaris heeft [appellante] daarmee artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, in samenhang gelezen met artikel 4.45, eerste lid, en artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreden. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, in samenhang gelezen met de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel) heeft de staatssecretaris aan [appellante] daarom voor beide overtredingen een bestuurlijke boete opgelegd. Voor het feit dat volgens de inspecteur [appellante] geen of onvoldoende preventieve en bronmaatregelen heeft toegepast om verspreiding van vezels van asbest te voorkomen, heeft de staatssecretaris, nadat hij de boete met 25% heeft gematigd, omdat [appellante] inspanningen heeft verricht om de overtreding te voorkomen, een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.700,-. Voor het feit dat volgens de inspecteur een kraanmachinist werkzaamheden uitvoerde zonder in het bezit te zijn van de juiste certificaten van vakbekwaamheid, heeft de staatssecretaris een bestuurlijke boete opgelegd van € 5.400,-. De bestuurlijke boetes bedragen in totaal € 8.100,-. Daarnaast heeft de staatssecretaris op grond van de Beleidsregel openbaarmaking inspectiegegevens bij zware of ernstige asbestovertredingen besloten tot openbaarmaking van de inspectiegegevens.

2.1.    [appellante] is het niet eens met dat besluit en heeft bezwaar gemaakt. Volgens haar is geen sprake van overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De staatssecretaris is niet van mening veranderd en heeft het bezwaar bij het besluit van 25 maart 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht.

Wet- en regelgeving

3.       Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Het hoger beroep

4.       Ter zitting heeft [appellante] het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris tot openbaarmaking van de inspectiegegevens mocht overgaan ingetrokken. De Afdeling zal daarover dan ook geen oordeel geven.

5.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bevoegd was om aan haar een bestuurlijke boete van € 8.100,- op te leggen.

- mocht de staatssecretaris de boeterapporten aan zijn besluit ten grondslag leggen?

5.1.    [appellante] betoogt dat de staatssecretaris het boeterapport en het aanvullend boeterapport niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De rapportages zijn niet rechtsgeldig ondertekend. Ook is de identiteit van de opsteller niet meer te achterhalen. Zij verzoekt de Afdeling terug te komen van de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2952, waarin is geoordeeld dat de ingescande handtekening voldoende was, omdat, toen de inspecteur de rapportage in de systemen wilde plaatsen, hij daarmee bevestigd heeft dat hij het wilde ondertekenen. Volgens haar moet gelet op de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818, onomstotelijk kunnen worden vastgesteld wat de identiteit van de opsteller is. Digitale afbeeldingen van een handtekening zijn geen handtekeningen. Net zoals het bestuursorgaan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:958, aannemelijk moet maken dat besluiten zijn verstuurd, moet de staatssecretaris de werking van het systeem aantonen waarin digitale handtekeningen worden gebruikt. In dit geval is, ook gelet op de toelichting van de staatssecretaris, niet onomstotelijk vast komen te staan dat inspecteur T.A.G. Apswoude de rapportages heeft opgesteld, aldus [appellante].

5.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 28 augustus 2019, mag met het oog op de identificatie van de opsteller van het boeterapport in de regel worden verlangd dat het rapport door hem wordt ondertekend. Het ontbreken van een handtekening behoeft echter geen bewijsrechtelijke consequenties te hebben als de identiteit van de opsteller van het rapport op andere wijze onomstotelijk kan worden vastgesteld.

5.1.2. Uit pagina één van het boeterapport van 10 juni 2016 blijkt dat Apswoude het boeterapport heeft opgemaakt. Uit pagina acht van dat boeterapport blijkt dat hij het boeterapport op ambtsbelofte heeft opgemaakt en ondertekend. Ook uit het aanvullend boeterapport van 9 januari 2017 blijkt dat Apswoude dat boeterapport heeft opgesteld. Dat boeterapport is eveneens op ambtsbelofte is opgemaakt en ondertekend. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat de boeterapportages op dezelfde wijze zijn ondertekend als is beschreven in de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019. Daarin is beschreven dat de ingescande handtekening van de inspecteur in het boeterapport wordt geplaatst als hij het rapport in het elektronische systeem zet en daarbij bevestigt dat hij het wil ondertekenen. Verder is toegelicht dat in het gebruikte elektronische systeem alleen de inspecteur zelf die handtekening in het document kan plaatsen. De Afdeling ziet geen aanknopingspunt om te twijfelen dat Apswoude daadwerkelijk de boeterapportages heeft ondertekend. De identiteit van Apswoude kan onomstotelijk worden vastgesteld. De Afdeling ziet geen reden om terug te komen van de uitspraak van 28 augustus 2019. Anders dan [appellante] veronderstelt, heeft de staatssecretaris met zijn toelichting aannemelijk gemaakt hoe het digitale systeem van ondertekening werkt. De verwijzing van [appellante] naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 kan hem daarom niet helpen.

Het betoog faalt.

- is sprake van een overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit?

5.2.    Verder betoogt [appellante] dat de overtredingen niet hebben plaatsgevonden. Artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit betreft volgens de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1465, een doelvoorschrift. Gelet op de formulering van het tweede lid van dat artikel, wordt dwingend voorgeschreven welke maatregelen de werkgever moet nemen om het in het eerste lid genoemde doel te bereiken. De werkmethoden moeten zo zijn ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of, als dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt. De wet laat echter ruimte om zelf de werkmethoden in te richten. [appellante] is van mening dat zij haar werkmethoden correct had ingericht en dat medewerkers conform een door haar opgesteld werkplan moesten werken. Arbo Veiligheids Begeleiding Thomassen (hierna: AVBT) heeft de werkmethode beoordeeld zoals die was bij aanvang van de werkzaamheden en heeft bevestigd in een brief van 3 maart 2016 dat de werkmethoden voldeden aan artikel 4.45, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Kennelijk is de staatssecretaris ook van mening dat de werkmethoden voldoen, omdat hij de bestuurlijke boete voor overtreding van dat artikel met 25% heeft gematigd. Indien de Afdeling van oordeel zou zijn dat op grond van artikel 4.45, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit feitelijk geen asbeststof mag worden geproduceerd, wijst [appellante] erop dat zij geen asbeststof heeft geproduceerd tijdens de werkzaamheden. Uit de rapportages blijkt niet dat de inspecteur in het pand is geweest, zodat niet door meting is vastgesteld dat asbeststof is geproduceerd of vrijgekomen. Uit een onderzoek van AFRS Inspectie & Analyse B.V. blijkt dat geen asbeststof is vrijgekomen. Verder waren binnen in het gebouw asbeststofzuigers aanwezig. Het onderzoek van de inspecteur is dus niet volledig geweest. Aan de bewijsvoering bij een punitieve sanctie worden, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2845, en de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1034, hoge eisen gesteld. Het bestuursorgaan moet aantonen dat de overtreding heeft plaatsgevonden. De inspecteur schrijft dat hij heeft geconstateerd dat kozijndelen zouden zijn fijngeknepen, braken of zelfs versplinterden. Van deze constatering heeft hij echter geen foto’s gemaakt en opgenomen in de boeterapporten, aldus [appellante].

5.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 2 mei 2018, betreft artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een doelvoorschrift. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1727, betreft dat voorschrift een inspanningsverplichting om de emissie van asbest zoveel mogelijk te voorkomen. Dat volgens [appellante], zoals hij ter zitting onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft betoogd, slechts de vraag of het werkplan conform de eisen van artikel 4.45, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgesteld moet worden beoordeeld, omdat de eis dat werknemers zoveel mogelijk beschermd moeten worden tegen blootstelling aan asbest elders in het Arbeidsomstandighedenbesluit is geregeld, is onjuist. Uit de toelichting op de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit van 7 juli 2006 (Stb. 2006, 348) blijkt dat de eis dat maatregelen moeten worden genomen als werknemers blootgesteld kunnen worden aan asbest al in het toenmalig geldende artikel 4.3a, aanhef en onder d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit was opgenomen. Om die reden staat in de toelichting op de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit dat die eis niet in artikel 4.45 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgenomen. Dat neemt niet weg dat, naast de plicht om werknemers te beschermen tegen blootstelling aan asbeststof, ook de genomen maatregelen erop gericht moeten zijn om te voorkomen dat asbeststof in de lucht vrijkomt, zoals dat in artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgenomen. In artikel 4.45, tweede lid, aanhef en onder a en d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt, gelet op de formulering, dwingend voorgeschreven welke maatregelen de werkgever moet nemen om het in het eerste lid genoemde doel te bereiken. De in het tweede lid genoemde maatregelen bieden, hoewel ze dwingend zijn geformuleerd, de werkgever de ruimte om zelf de werkmethoden in te richten om aan de in het eerste lid genoemde norm te voldoen en zijn in zoverre als open normen te beschouwen.

5.2.2. Uit de boeterapportages blijkt dat de gevelkozijnen beglazingskit bevatten die asbesthoudend was. De beglazingskit is in risicoklasse 2 ingedeeld. Dat houdt in dat bij het verwijderen van de beglazingskit asbest vrijkomt. Dat betekent ook dat [appellante] maatregelen moet nemen om de concentratie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk te houden. [appellante] heeft weliswaar een werkplan vastgesteld, maar uit de boeterapportages blijkt dat dat werkplan niet in zijn geheel werd nageleefd. De inspecteur heeft geconstateerd dat de beglazingskit en de kozijnen met een hydraulische kraan met een sorteerknijper uit de gevel van het bouwwerk werden getrokken. Dat gebeurde met grof geweld. De kozijnen braken in stukken, waarna deze op de niet geheel afgedekte bodem van het maaiveld terechtkwamen. Daarna werden de brokstukken van het kozijn met een hydraulische kraan opgepakt. De kozijndelen werden door de kraan fijngeknepen. [appellante] heeft niet betwist dat bij het slopen van de kozijnen ook de asbesthoudende materialen zijn losgetrokken. De kozijnen werden niet zoveel mogelijk in hun geheel verwijderd, zoals op grond van het werkplan wel is vereist. Bij deze werkzaamheden werd geprobeerd om het lager gelegen kozijnmateriaal, op het moment dat de kozijnen uit het bouwwerk werden getrokken, nat te maken. Het hoger gelegen kozijnmateriaal werd tijdens het verwijderen niet natgemaakt. Daarmee werd evenmin voorkomen dat asbestvezels in de lucht vrijkwamen. Een asbeststofzuiger om het vrijgekomen asbeststof op te vangen werd ook niet gebruikt en was in het geheel niet op het terrein aanwezig. Dat betekent dat [appellante] niet aan de inspanningsplicht heeft voldaan om de emissie van asbest zoveel mogelijk te voorkomen. Van de werkzaamheden heeft de inspecteur, anders dan [appellante] veronderstelt, foto’s gemaakt die zijn gevoegd bij het boeterapport van 10 juni 2016. Daarmee heeft de staatssecretaris voldaan aan de eis dat is aangetoond dat de overtreding heeft plaatsgevonden. Dat [appellante] geen asbeststof zou hebben geproduceerd heeft zij enkel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Uit het onderzoek van AFRS kan niet worden afgeleid dat geen asbeststof zou zijn vrijgekomen. Uit het onderzoek blijkt dat de monsters op 8 maart 2016 zijn ontvangen, terwijl de overtreding is geconstateerd op 3 februari 2016. Verder heeft [appellante] enkel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat binnen in het gebouw asbeststofzuigers aanwezig waren. De staatssecretaris heeft de bestuurlijke boete weliswaar gematigd met 25%, maar dat betekent niet dat geen bestuurlijke boete opgelegd mocht worden. De staatssecretaris heeft de bestuurlijke boete gematigd, omdat het door [appellante] opgestelde werkplan voldoet aan de eisen die het Arbeidsomstandighedenbesluit daaraan stelt, omdat zij voldoende de risico’s heeft geïnventariseerd en omdat de in het werkplan beschreven werkwijze veilig is. Dat heeft AVBT ook vastgesteld. Maar dat betekent niet dat [appellante] niet op naleving van het werkplan hoeft toe te zien om te voorkomen dat asbeststof wordt geproduceerd of in de lucht vrijkomt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris op juiste gronden een bestuurlijke boete heeft opgelegd aan [appellante] vanwege overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Het betoog faalt.

- is sprake van een overtreding van artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit?

5.3.    Ook betoogt [appellante] dat de staatssecretaris ten onrechte aan de bestuurlijke boete artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit ten grondslag heeft gelegd. De kraanmachinist die de sloopwerkzaamheden verrichtte, verklaarde weliswaar dat hij geen certificaat van vakbekwaamheid had, maar daarmee is, gelet op artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de beweerdelijke overtreding niet bewezen. Ook in het bestuursrecht is het, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4579, onvoldoende om uit te gaan van de verklaring van één getuige, aldus [appellante].

5.3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 blijkt dat één getuigenverklaring, bij het ontbreken van enig ander concreet steunbewijs, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van een overtreding te komen. In dit geval zijn er verschillende bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring van de overtreding wordt gekomen. De kraanmachinist heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid. De inspecteur heeft geconstateerd dat de persoon die verklaarde dat hij dit certificaat niet had, werkzaamheden verrichtte waarvoor dat certificaat was vereist. [appellante] heeft in deze procedure ook niet aannemelijk gemaakt, door overlegging van een certificaat, dat de kraanmachinist wel in het bezit was van een certificaat. De staatssecretaris heeft dan ook terecht een bestuurlijke boete opgelegd vanwege overtreding van artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, omdat de kraanmachinist niet in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

280-857

BIJLAGE

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 16

[…]

10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.

[…]

Artikel 34

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.

[…]

Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 4.3a (zoals dat gold na de wijziging van deze wet op 7 juli 2006)

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, worden, in het kader van artikel 3 van de wet, de volgende maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau:

[…]

d. gevaarlijke stoffen zijn in geen grotere hoeveelheid aanwezig en het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld is niet groter dan voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is;

[…]

Artikel 4.45

1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:

a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;

[…]

d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

[…]

Artikel 4.46

1. De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

[…]

Artikel 4.54a

1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

[…]

Artikel 4.54d

1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

[…]

5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

[…]

7. Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

[…]

Artikel 9.9b

1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

[…]

d. van hoofdstuk 4: […] 4.45, eerste lid, […] 4.54a, 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid, […];

[…]

Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving

Artikel 1. Boeteoplegging

[…]

3 a. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet worden zeven categorieën normbedragen onderscheiden, te weten:

[…]

6°. het 6e normbedrag € 9000;

7°. het 7e normbedrag € 13500;

[…]

8. De in het derde lid genoemde normbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:

[…]

b. bedrijven of instellingen met 5 tot en met 9 werknemers betalen 20 procent;

[…]

10. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

[…]

c. in het geval van zware overtredingen (ZO), wordt het normbedrag vermenigvuldigd met twee;

[…]

11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:

a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;

[…]

Bijlage behorend bij de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving