Uitspraak 201706183/1/A3


Volledige tekst

201706183/1/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2017 in zaak nr. 16/4847 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van de Nationale Politie.

Procesverloop

Op 28 januari 2015 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

Bij besluiten van 20 mei 2015 (deelbesluit 1), 1 oktober 2015 (deelbesluit 2), 10 maart 2016 (deelbesluit 3) en 13 juli 2016 (deelbesluit 4) heeft de korpschef op het verzoek beslist.

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de deelbesluiten.

Bij besluit van 28 april 2016 heeft de korpschef het bezwaar van [appellant] tegen deelbesluit 2 deels ongegrond verklaard.

[appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld. De korpschef heeft ingestemd met de verzoeken van [appellant] om rechtstreeks beroep bij de rechtbank tegen de deelbesluiten 1, 3 en 4.

Bij uitspraak van 19 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, de deelbesluiten 3 en 4 en het besluit van 28 april 2016 vernietigd, voor zover de rechtbank de hiertegen door [appellant] aangevoerde gronden gegrond heeft verklaard, de korpschef opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en de korpschef veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.260,00 aan [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 26 juni 2018 heeft de korpschef uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak en extra documenten al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt.

[appellant] heeft hiertegen een zienswijze ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Wob zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uit maakt van deze uitspraak.

Besluitvorming

2.    Op 28 januari 2015 heeft [appellant] op grond van de Wob verzocht om alle documenten vanaf 1 januari 1999 die betrekking hebben op Summ-IT, het ICT-systeem van de politie.

Omdat het een omvangrijk verzoek betreft, heeft de korpschef op 18 februari 2015 een gesprek gevoerd met [appellant]. Afgesproken werd dat de korpschef een inventarisatielijst zou opstellen van de beschikbare documenten vanaf 2012 en dat van de periode ervoor passages uit documenten waarin de tijdslijn van Summ-IT staat omschreven worden openbaar gemaakt. Daarna zou nadere afstemming plaatsvinden over de voor [appellant] relevante documenten en zou de korpschef beslissen op het verzoek in verschillende deelbesluiten.

3.    In deelbesluit 1 zijn de met [appellant] gemaakte afspraken neergelegd. Aan [appellant] is een document verstrekt waarin een tijdslijn en het verloop van het implementatietraject van Summ-IT zijn vermeld. Verder zijn passages uit documenten tot en met 2012 gedeeltelijk openbaar gemaakt. De korpschef heeft de persoonsgegevens van personen die destijds belast waren met het project Summ-IT geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Gegevens over verwachte kostenbesparingen heeft de korpschef met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob geweigerd. Tot slot heeft de korpschef een inventarisatielijst met beschikbare documenten vanaf 2012 verstrekt.

Aan de hand van de inventarisatielijst heeft [appellant] aangegeven welke stukken onder zijn Wob-verzoek vallen. Bij deelbesluit 2 heeft de korpschef de gevraagde documenten over 2012 gedeeltelijk openbaar gemaakt. De korpschef heeft namen, telefoonnummers, e-mailadressen en contactgegevens van personen en politieambtenaren geweigerd krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Gegevens die inzicht geven in de onderhandelingspositie van de politie en de overwegingen om voor een product of dienst te kiezen heeft de korpschef geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De documenten 2, 27 en 30 heeft de korpschef integraal geweigerd krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat het gaat om persoonlijke beleidsopvattingen tijdens intern overleg van politieambtenaren en overleg van politieambtenaren met vertegenwoordigers van andere organisaties.

Deelbesluit 3 ziet op de gevraagde documenten uit de periode van 2013 tot en met januari 2015. De korpschef heeft persoonsgegevens en gegevens over de onderhandelingspositie van de politie en overwegingen om een product of dienst te kiezen weggelakt in de openbaar gemaakte stukken met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob. De documenten 66, 71, 73, 85, 102, 172, 200 en 206 heeft de korpschef integraal geweigerd krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob omdat deze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De documenten 142, 203 en 205 zijn conceptversies en zijn geweigerd met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob.

Deelbesluit 4 ziet op de gevraagde documenten van 1999 tot en met 2011 en is een aanvulling op het eerste deelbesluit. De korpschef heeft nog twaalf documenten aangetroffen en beoordeeld. Persoonsgegevens en gegevens over de onderhandelingspositie van de politie en overwegingen om een product of dienst te kiezen heeft hij krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g van de Wob geweigerd. Verder heeft de korpschef naar aanleiding van een lijst van [appellant] met 36 documenten die volgens hem ook onder het verzoek vallen nog enkele documenten openbaar gemaakt dan wel meegedeeld dat het desbetreffende document niet is aangetroffen. De korpschef heeft zich daarbij beperkt tot negentien documenten van de genoemde 36 omdat die zien op de periode tot en met 2011 en omdat de rest al is beoordeeld in de deelbesluiten 2 en 3.

In het besluit van 28 april 2016, waarin de korpschef op het bezwaar tegen deelbesluit 2 heeft beslist, heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat hij de namen van licentiehouders van Summ-IT weliswaar ten onrechte had geweigerd, maar dat deze namen al openbaar zijn.

Hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef niet heeft gezocht naar documenten uit de eerste negen maanden van 2012. In het vierde deelbesluit staat namelijk dat het ziet op de periode van 1999 tot en met 2011 en dat de deelbesluiten 2 en 3 zien op de periode na 2012. Om die reden worden de documenten die zien op de periode van na 1 januari 2012 niet meegenomen in het vierde deelbesluit, zo staat in dat besluit. [appellant] wijst erop dat de korpschef zestien van de 36 documenten, die uit 2012 stammen, die hij had genoemd en die in deelbesluit 4 zijn genoemd dan ook ten onrechte in het geheel niet heeft beoordeeld. Dat deze documenten bestaan blijkt uit de passages uit stukken die de korpschef bij deelbesluit 1 had openbaar gemaakt. De korpschef is in deelbesluit 2 alleen uitgegaan van de vergaderstukken van een stuurgroep, maar die is pas in oktober 2012 aangetreden. Ook over de periode van 1999 tot en met 2011 moeten meer documenten bestaan. In dit kader wijst [appellant] op de bewogen voorgeschiedenis van het project Summ-IT en de vele partijen die daarbij waren betrokken. Er moet bijvoorbeeld een archief van de Raad van Hoofdcommissarissen en van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland zijn en stukken van de strategische stuurgroep, evenals stukken van de landelijke chief information officer. De rechtbank heeft dus ten onrechte niet onderkend dat er meer stukken zijn dan die de korpschef heeft beoordeeld, aldus [appellant].

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:414), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.

4.2.    De korpschef heeft zich bij de rechtbank weliswaar op het standpunt gesteld dat er niet meer stukken zijn over de periode 1999 tot en met de eerste negen maanden van 2012, maar met de uitgebreide motivering in het hoger beroepschrift heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat er meer documenten over deze periode bij de korpschef berusten. Derhalve slaagt het betoog. In de hogerberoepsprocedure en bij het nieuwe besluit van 26 juni 2018 heeft de korpschef evenwel nog een heel aantal documenten openbaar gemaakt die zien op deze periode. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de korpschef meegedeeld dat hij daarmee inmiddels over alle documenten uit die periode heeft beslist. Deze mededeling komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Dat [appellant] slechts een klein deel van de 36 documenten heeft verkregen die hij had genoemd, betekent niet dat de korpschef de niet openbaargemaakte documenten niet heeft beoordeeld, indien aangetroffen. Gelet op de serieuze zoekslag naar bij naam genoemde documenten en bij gebrek aan aanknopingspunten valt niet in te zien wat een nieuwe zoekslag naar de niet aangetroffen documenten zou kunnen opleveren. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de ontbrekende documenten niet meer te vinden zijn.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de korpschef ten onrechte in diens standpunt is gevolgd dat openbaarmaking van namen dan wel overige (functionele) informatie kan leiden tot identificatie van een natuurlijk persoon. Functionele gegevens kunnen niet worden geweigerd. Dergelijke gegevens zijn volgens [appellant] alleen te herleiden tot een ambtenaar als de ambtenaar in de openbaarheid is getreden. Indien een ambtenaar in de openbaarheid is getreden, bestaat er geen grondslag om de functionele gegevens te weigeren. Verder zijn de namen van tekenbevoegde projectleiders ten onrechte geweigerd. In dat kader wijst hij op de uitspraken van de Afdeling van 13 augustus 2014 en 12 juni 2013 in zaken nrs. ECLI:NL:RVS:2014:3002 en ECLI:NL:RVS:2013:CA2883. [appellant] wijst erop dat in het politievakblad ‘Blauw’ van 26 mei 2012 een artikel over Summ-IT was gepubliceerd waarin een aantal politiefunctionarissen met hun namen is genoemd. Daarmee zijn hun namen openbaar geworden. De namen van deze functionarissen komen niet voor in de door de korpschef openbaar gemaakte informatie. Het is dan ook de vraag of de korpschef wel elke naam afzonderlijk heeft beoordeeld. Dat de namen niet zijn openbaar gemaakt in de zin van de Wob doet er niet toe. Waar het om gaat is dat de namen in het publieke domein zijn terechtgekomen en dat dus geen beroep meer kan worden gedaan op het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast heeft de korpschef ten onrechte meerdere namen tezamen door één maskering geweigerd. Hiermee wordt ook het aantal betrokken personen achtergehouden. Indien de namen moeten worden geweigerd, had daarvoor een afzonderlijke maskering moeten worden gebruikt. De conclusie is volgens [appellant] dat de korpschef ten onrechte informatie krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft geweigerd.

5.1.    De Afdeling heeft haar rechtspraak over het anonimiseren van namen van medewerkers van bestuursorganen gepreciseerd. In haar uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, heeft zij overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.

5.2.     De Afdeling heeft kennisgenomen van de onder geheimhouding overgelegde stukken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de openbaarmaking van namen en overige functionele informatie kan leiden tot identificatie van een natuurlijke persoon. Uit de geheime stukken blijkt dat de gemaskeerde informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob behalve namen ook telefoonnummers en e-mailadressen van ambtenaren betreft. Het telefoonnummer en het e-mailadres zijn terug te voeren tot een identificeerbare natuurlijke persoon. Het e-mailadres bevat veelal de naam van de desbetreffende persoon. Uit de stukken blijkt niet dat deze ambtenaren uit hoofde van hun functie in de openbaarheid traden. Dit geldt evenzeer voor de projectleiders, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat in het politievakblad ‘Blauw’ enkele namen van betrokkenen bij het project Summ-IT zijn genoemd, betekent niet dat deze namen zijn openbaar gemaakt in de zin van de Wob en derhalve in het kader van het hier voorliggende verzoek moeten worden verstrekt. Die namen zijn weliswaar bekend via het politievakblad, maar daarmee treden deze ambtenaren nog niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid. Hun precieze betrokkenheid bij Summ-IT is met de publicatie van de namen in het politievakblad niet openbaar gemaakt, hetgeen wel het geval zou zijn als de namen niet zouden worden gemaskeerd en de concrete informatie aan de desbetreffende persoon kan worden gekoppeld. Er is overigens geen sprake van weigeringen van namen van ambtenaren die in mandaat een besluit hebben ondertekend, zoals het geval was in de zaken die voorlagen in de twee uitspraken waarnaar [appellant] verwijst. De rechtbank heeft terecht het standpunt van de korpschef in aanmerking genomen dat politieambtenaren in vrijheid moeten kunnen communiceren over een aan hen opgelegde taak, zonder vrees dat zij in hun persoonlijke levenssfeer worden aangetast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt waarom het belang van openbaarmaking van de namen en functionele gegevens van politieambtenaren zwaarder weegt dan het belang van bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.

5.3.    De rechtbank heeft verder geen grond hoeven zien voor het oordeel dat de korpschef ten onrechte twee of meer namen door één maskering heeft geweigerd. Zij heeft terecht geoordeeld dat dit geen aanleiding geeft om te twijfelen of de korpschef elke naam afzonderlijk heeft beoordeeld. Bovendien dient een afzonderlijke maskering per persoonsgegeven in dit geval geen enkel doel gelet op de formulering van het Wob-verzoek.

5.4.    Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, niet mocht inroepen. In de verstrekte stukken zijn vrijwel alle bedragen afgedekt. Op deze manier kan niet worden nagegaan of de politie haar middelen efficiënt en effectief besteedt. In de stukken gaat het slechts in een beperkt aantal gevallen om besparingen. Openheid hierover zou het imago van de politie juist alleen maar goed doen. Daarnaast wijst [appellant] erop dat de Rekenkamer in het rapport ‘ICT politie 2010’ wel alle kosten voor een vergelijkbaar systeem als Summ-IT op een rij zet. Deze informatie is afkomstig van de politie. Niet valt in te zien dat de onderhandelingspositie van de politie geen gevaar loopt door openbaarmaking van het rekenkamerrapport en wel door openbaarmaking naar aanleiding van een Wob-verzoek. [appellant] voert aan dat in het geval van Summ-IT bovendien geen aanbesteding heeft plaatsgevonden. De vrees dat financiële gegevens van vijf jaar oud de politie nu nog schade kunnen berokkenen is irreëel, aldus [appellant].

6.1.    Een bestuursorgaan kan gegevens weigeren met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob als de economische of financiële belangen van dat bestuursorgaan in geding zijn. De economische of financiële belangen kunnen betrekking hebben op de onderhandelingspositie van dat orgaan. Een beroep op deze weigeringsgrond is echter in beginsel slechts mogelijk voor de duur van het onderhandelingsproces. Onder omstandigheden kan eveneens de onderhandelingspositie van het bestuursorgaan in de toekomst reden zijn om deze uitzonderingsgrond van toepassing te achten.

In de openbaar gemaakte stukken zijn krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob onder meer de volgende gegevens gemaskeerd: kostenbesparingen, verwachte en feitelijke kosten, licentiekosten, onderhoudskosten en budgetten voor projecten en activiteiten. De onderhandelingen voor de ontwikkelingen en implementatie van Summ-IT zijn inmiddels afgelopen. In beginsel is dan ook geen beroep meer mogelijk op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De Wob is juist bedoeld om gegevens over geplande en daadwerkelijke kosten openbaar te maken, zodat kan worden gecontroleerd hoe de overheid haar middelen gebruikt. De Afdeling is van oordeel dat de onderhandelingspositie van de politie in de toekomst geen reden is om de weigering van de gemaskeerde gegevens krachtens voormelde weigeringsgrond gerechtvaardigd te achten. Het verband tussen de destijds gemaakte kosten voor het project Summ-IT en de mogelijke benadeling bij een volgend ICT-project is te ver verwijderd. Daartoe is van belang dat zowel de markt als het product in de toekomst niet dezelfde zullen zijn als destijds ten tijde van het onderhandelingsproces en dat bij een eventueel volgend ICT-project ook niet per definitie sprake is van dezelfde bandbreedte voor beschikbare financiële middelen bij de politie. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat de korpschef van de krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob geweigerde gegevens opnieuw zal moeten beoordelen of deze openbaar kunnen worden gemaakt of dat daaraan een andere weigeringsgrond uit de Wob in de weg staat. Voor zover het gaat om bedragen die zijn geweigerd en nog actueel zijn, gelet op nog lopende contracten, zoals bij licentie- en onderhoudskosten het geval kan zijn, is de Afdeling evenwel van oordeel dat de korpschef deze bedragen wel in redelijkheid krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob heeft kunnen weigeren.

Het betoog slaagt.

7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de documenten 2, 27, 30, 66, 71, 73, 85, 102, 172, 200 en 206 ten onrechte krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob zijn geweigerd. Het gaat hier om deelbesluit 2 en 3 en het besluit van 28 april 2016. Dat het gaat om presentaties die zijn gebruikt voor bijeenkomsten van de stuurgroep betekent nog niet dat die presentaties persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Een presentatie kan ook feitelijke informatie verschaffen als basis voor de beraadslaging. Het categorisch weigeren van presentaties is niet toegestaan. Het is niet aannemelijk dat de documenten volledig uit persoonlijke beleidsopvattingen bestaan. Persoonlijke beleidsopvattingen konden worden gemaskeerd en de rest moest openbaar worden gemaakt, aldus [appellant].

7.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13) volgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Met de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde beperking voor persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad heeft de wetgever beoogd "dat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of -uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven etc. Zij moeten […] in alle openhartigheid onderling functioneel kunnen communiceren." (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 6, blz. 13). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.

Artikel 11 van de Wob biedt daarmee de basis om documenten voor intern beraad die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten te weigeren. Feitelijke gegevens zijn echter geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen derhalve niet krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. Feitelijke gegevens kunnen wel zodanig met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval kunnen ook die feitelijke gegevens met een beroep op dit artikel worden geweigerd.

7.2.    De Afdeling heeft haar rechtspraak hierover gepreciseerd in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314. Een bestuursorgaan dient per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. In geval van verwevenheid mag in beginsel het betrokken onderdeel van het document worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob. Een bestuursorgaan hoeft niet binnen een zelfstandig onderdeel van een document per zin of zinsdeel te bepalen of verwevenheid een weigering kan rechtvaardigen.

7.3.    Voorzover in documenten voor intern beraad sprake is van feitelijke gegevens waarvan verstrekking niet wegens verwevenheid kan worden geweigerd, geldt voorts het volgende. Indien die feitelijke gegevens uitsluitend bestaan uit informatie die uit anderen hoofde reeds openbaar is, hoeven deze gegevens niet te worden verstrekt. Op informatie die reeds van overheidswege openbaar is gemaakt is de Wob niet van toepassing (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3563, en van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165).

7.4.    De Afdeling is na inzage van de geheime stukken van oordeel dat in dit geval een sheet van een PowerPointpresentatie als zelfstandig onderdeel in de zin van haar voormelde uitspraak van 31 januari 2018 moet worden beschouwd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld mochten de presentaties niet integraal worden geweigerd krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob. De presentaties zijn weliswaar opgesteld ten behoeve van intern beraad, maar niet elke sheet bevat persoonlijke beleidsopvattingen. De sheets met alleen feitelijke informatie heeft de korpschef ten onrechte krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd openbaar te maken. Zo bevatten verschillende presentaties agenda’s met een overzicht van wat er op de bijeenkomst aan de orde komt. Hierin staan geen persoonlijke beleidsopvattingen. Daarnaast bestaan veel sheets uit schema’s. Deze schema’s lijken geen persoonlijke beleidsopvattingen te bevatten, maar een weergave te zijn van de werkelijkheid. Zo bevatten de documenten 2 en 30 bijvoorbeeld organisatieschema’s. Document 206 bevat veel schema’s over werkprocessen. Dit zijn geen beleidsopvattingen. Verder bevat document 200 een sheet over de huidige stand van zaken. Deze sheet geeft een overzicht van de feitelijke situatie en bevat geen persoonlijke beleidsopvattingen. Het voorgaande brengt mee dat de korpschef van de documenten 2, 27, 30, 66, 71, 73, 85, 102, 172, 200 en 206 opnieuw dient te beoordelen of deze openbaar kunnen worden gemaakt. Hij moet van elke sheet afzonderlijk beoordelen of deze persoonlijke beleidsopvattingen bevat en indien dat niet het geval is, of de sheet openbaar kan worden gemaakt of dat een andere weigeringsgrond van de Wob daaraan in de weg staat.

7.5.    Het betoog slaagt.

8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank in deelbesluit 2 en het besluit van 28 april 2016 ten onrechte heeft overwogen dat het geen enkel doel dient als de korpschef de namen van andere licentiehouders van Summ-IT alsnog zou verstrekken, omdat de namen al openbaar zijn. Als informatie ten onrechte niet is verstrekt, moet dit worden hersteld. Volgens [appellant] is het daarnaast juist van belang om te kunnen controleren of de door de politie verstrekte informatie overeen komt met wat extern is gepubliceerd.

8.1.    De korpschef heeft zich in het besluit van 28 april 2016 op het standpunt gesteld dat hij de namen van licentiehouders ten onrechte heeft geweigerd in deelbesluit 2 en dat hij dat gebrek herstelt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het verstrekken van de documenten aan [appellant] zonder maskering geen enkel doel treft. Zonder verstrekking van de documenten met namen van licentiehouders is het niet voor een ieder mogelijk om de desbetreffende licentiehouder aan de openbaar gemaakte informatie te koppelen. Het verstrekken van de namen van licentiehouders is evenwel een feitelijke handeling. Voor zover de korpschef de informatie nog niet heeft verstrekt zonder de namen van de licentiehouders te maskeren, dient hij dit alsnog te doen. De feitelijke verstrekking dient immers overeen te komen met het besluit.

9.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef bij deelbesluit 3 de documenten 142, 203 en 205 ten onrechte niet openbaar heeft gemaakt. Deze documenten zijn namelijk geen conceptversies meer, zo blijkt indirect uit de documenten 148 en 225. In document 225 doet de voorzitter van de vergadering de mededeling dat de gepresenteerde maatregelen in documenten 203 en 205 er goed uitzien en verzoekt hij voor de volgende vergadering om een update van de dan genomen maatregelen. Uit document 148 wordt over document 142 gesproken als zijnde een 1.0 versie en over een volgende 2.0 versie. Een 1.0 en 2.0 versie zijn geen concepten meer, aldus [appellant].

9.1.    In document 225 staat: "De voorzitter constateert dat de eerste set van gepresenteerde maatregelen er in eerste aanleg goed uitzien. Een nadrukkelijke sturing op de gewenste resultaten is/blijft noodzakelijk. […] wordt verzocht om in de volgende bijeenkomst de stuurgroep wederom een update te geven van de dan genomen maatregelen en (de korte termijn)." Dat de in de documenten 203 en 205 gepresenteerde maatregelen er goed uitzien, betekent niet dat die documenten daarmee definitief zijn vastgesteld.

In document 148 staat: "Een 1.0 versie van 9 augustus 2013 is gereed. Aanvullende opmerkingen op deze versie zijn van diverse zijden ontvangen. Deze worden voor advies voorgelegd aan een expertisegroep en vervolgens aan de senior users. Tot slot vindt besluitvorming plaats door […] en volgt een 2.0 versie." Het stuk van 9 augustus 2013 is document 142. Uit de omstandigheid dat op de 1.0 versie nog opmerkingen zijn gemaakt, dat nog besluitvorming plaatsvindt en nog een 2.0 versie volgt, blijkt dat document 142 een conceptversie is.

Nu de documenten 142, 203 en 205 conceptversies zijn, zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, mocht de korpschef deze weigeren krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de korpschef deze documenten niet mocht weigeren.

Het betoog faalt.

10.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank komt voor vernietiging in aanmerking voor zover de rechtbank de deelbesluiten 1 en 4 niet heeft vernietigd, voor zover daarin documenten zijn geweigerd over de periode 1999 tot en met de eerste maanden van 2012 die later alsnog zijn beoordeeld indien aangetroffen, voor zover zij de deelbesluiten 1, 3 en 4 en het besluit van 28 april 2016 niet heeft vernietigd, voor zover de korpschef daarin informatie heeft geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, en voor zover zij deelbesluit 3 en het besluit van 28 april 2016 niet heeft vernietigd, voor zover daarin de documenten 2, 27, 30, 66, 71, 73, 85, 102, 172, 200 en 206 integraal zijn geweigerd met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob.

Het nieuwe besluit van 26 juni 2018

11.    Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank oordeelde dat ook correspondentie onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt en enkele bij name genoemde documenten hadden moeten worden beoordeeld, heeft de korpschef op 26 juni 2018 een nieuw besluit genomen en meer documenten al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het gaat daarbij om vijf categorieën verstrekte documenten:

1.) 17 bij name genoemde documenten in de uitspraak van de rechtbank;

2.) 13 documenten die ten behoeve de Algemene Rekenkamer over 2010-2011 zijn opgesteld;

3.) 32 documenten die ten behoeve de Algemene Rekenkamer over 2016 zijn opgesteld;

4.) 51 via de leverancier van Summ-IT, Flex-ID, verkregen documenten en

5.) 112 via diverse overleggremia verkregen documenten.

De korpschef heeft informatie geweigerd krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, en artikel 11, eerste lid, van de Wob.

Beroep tegen het besluit van 26 juni 2018

12.    Voor zover [appellant] betoogt dat het in het besluit van 26 juni 2018 genoemde aantal verstrekkingen niet overeenkomt met het aantal documenten dat de korpschef feitelijk heeft verstrekt, overweegt de Afdeling dat [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard dat hij uiteindelijk feitelijk alles heeft ontvangen dat bij het voormelde besluit is openbaar gemaakt.

13.    [appellant] betoogt dat de korpschef niet volledig heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank, aangezien alleen correspondentie van Flex-ID is beoordeeld en openbaar gemaakt. Van de onder het label ‘correspondentie’ verstrekte documenten zijn slechts 12 van de 38 documenten correspondentie in de normale zin van het woord.

13.1.    De korpschef heeft in de schriftelijke uiteenzetting gemotiveerd dat hij ten behoeve van het nieuwe besluit van 26 juni 2018 navraag heeft gedaan bij alle relevante onderdelen van de politieorganisatie naar alle documenten, waaronder correspondentie, over Summ-IT. Er is onder meer navraag gedaan bij alle regionale eenheden, de voormalige stuurgroep I, stuurgroep II, het Openbaar Ministerie, de Rijksrecherche en bij Flex-ID. Voor zover de korpschef documenten heeft ontvangen, heeft hij deze beoordeeld en in aangewezen gevallen openbaar gemaakt en verstrekt. De korpschef heeft zich niet beperkt tot correspondentie met Flex-ID. De mededeling van de korpschef dat hij niet over meer correspondentie beschikt komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef desondanks over meer documenten beschikt.

Het betoog faalt.

14.    [appellant] betoogt dat de korpschef ten onrechte documenten heeft geweigerd met de motivering dat de informatie niet onder de reikwijdte van het verzoek valt. Het is niet aan de korpschef om te beoordelen wat hij als journalist nodig heeft. Bovendien kan informatie alleen worden geweigerd wegens in de Wob neergelegde weigeringsgronden. De reikwijdte van het verzoek is daar geen van. Ditzelfde geldt voor zinledigheid. De korpschef heeft zich bij een groot aantal documenten ten onrechte op het standpunt gesteld dat verstrekking van het desbetreffende document zinledig is. Dit is geen weigeringsgrond in de zin van de Wob. Als status staat bij veel van deze documenten ‘informatief’. [appellant] is juist geïnteresseerd in informatieve documenten. Het is niet aan de korpschef om te beoordelen of het document voor hem als journalist informatief is.

14.1.    De korpschef heeft uiteengezet dat hij bij de zoekslag naar aanleiding van het Wob-verzoek heeft gezocht op het woord Summ-IT in alle relevante politiesystemen en dat in de inventarislijsten die bij de openbaarmaking van de documenten zijn verstrekt alle aangetroffen documenten zijn opgenomen. Gelet op de bewoordingen van het Wob-verzoek vallen evenwel niet alle aangetroffen documenten onder het verzoek. De documenten waarvan is aangegeven dat deze buiten de reikwijdte van het verzoek vallen zijn niet afgewezen, maar zijn documenten waarom niet is verzocht, aldus de korpschef. Na kennisneming van de geheime stukken is de Afdeling van oordeel dat de korpschef zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Zo heeft hij zich bijvoorbeeld bij door medewerkers ingevulde evaluatieformulieren van cursussen op het standpunt gesteld dat deze niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Ook bij de documenten waarvan de verstrekking in de inventarislijsten als zinledig is bestempeld en die niet openbaar zijn gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat de korpschef zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Dit zijn bijvoorbeeld mails van een medewerker van de politie aan een medewerker van Flex-ID waarbij een opgesteld verslag wordt toegezonden. De mail zelf bevat geen informatie over Summ-IT. Het toegezonden verslag heeft de korpschef wel beoordeeld in het kader van het Wob-verzoek. In de inventarislijst is een korte samenvatting gegeven van de inhoud van ieder document dat volgens de korpschef niet onder de reikwijdte valt of waarvan de verstrekking zinledig is. De Afdeling is van oordeel dat dit een adequate omschrijving betreft.

Het betoog faalt.

15.    [appellant] betoogt dat de korpschef te veel informatie met een beroep op de weigeringsgronden uit de Wob heeft geweigerd. De afgedekte passages omvatten soms een pagina of meer. De korpschef heeft volstaan met een algemene motivering in de bijlage bij het nieuwe besluit, het vermelden van het desbetreffende wetsartikel in de verstrekte stukken en een opmerking in de bijbehorende inventarislijst. De korpschef had evenwel per zelfstandig onderdeel van het document moeten motiveren waarom de desbetreffende weigeringsgrond werd ingeroepen, zo volgt uit de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314. Bij de integraal geweigerde documenten is niet na te gaan of deze mochten worden geweigerd. De korpschef had de feitelijke informatie uit geweigerde passages wel moeten verstrekken. Ook had hij een zakelijke samenvatting moeten verstrekken, aldus [appellant].

15.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:666, kan, hoewel in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten, daarvan worden afgezien, als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Indien meer dan één weigeringsgrond van toepassing is geacht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, kan deze uitzondering zich slechts voordoen, indien voldoende kenbaar is, van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt uitgegaan.

In dit geval heeft de korpschef in de openbaar gemaakte stukken vermeld op welke grond een maskering heeft plaatsgevonden. In een bijlage bij het besluit van 26 juni 2018 heeft hij per grond toegelicht waarom de desbetreffende grond in dit geval van toepassing is. In inventarislijsten staat per document bovendien of weigeringsgronden zijn ingeroepen en zo ja, welke en veelal een aanvullende opmerking. In de gevallen dat documenten integraal niet zijn openbaar gemaakt of gehele pagina’s uit documenten niet zijn openbaar gemaakt, gaat het veelal om documenten dan wel pagina’s die niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen. Het gaat hier dan ook niet om weigeringen. Dit is in een korte opmerking vermeld in de inventarislijst dan wel op de desbetreffende niet aan [appellant] verstrekte pagina. De Afdeling is van oordeel dat de korpschef op deze manier voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke gronden hij openbaarmaking van de documenten of onderdelen daarvan heeft geweigerd. Een motivering per maskering zou tot onnodige herhalingen leiden.

Het betoog faalt.

16.    [appellant] betoogt dat de korpschef de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob neergelegde weigeringsgrond ten onrechte heeft ingeroepen bij de stukken van Flex-ID. Op basis van deze weigeringsgrond mocht weliswaar financiële, systeeminhoudelijk en bedrijfsspecifieke informatie worden geweigerd, maar niet informatie die Flex-ID vertrouwelijk aan de korpschef heeft verstrekt op diens verzoek. Vertrouwelijk in de weigeringsgrond ziet namelijk op stukken die zich bij het bestuursorgaan bevinden en door derden zijn verstrekt ter vertrouwelijke kennisname. In dit geval gaat het om stukken die de korpschef blijkbaar niet in zijn eigen archief had en waarom hij heeft verzocht bij Flex-ID, aldus [appellant].

16.1.    De korpschef heeft uiteengezet dat informatie bij Flex-ID is opgevraagd omdat hij zelf niet meer over de informatie beschikte, terwijl die informatie wel bij hem behoorde te berusten. Een deel van de vervolgens ontvangen informatie was eerder vertrouwelijk aan de korpschef meegedeeld. De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat hij ten tijde van het Wob-verzoek niet meer over de informatie beschikte en hij opnieuw om de informatie moest verzoeken bij Flex-ID niet aan het vertrouwelijke karakter van de aanvankelijke verstrekking van die informatie afdoet. Dat het om bedrijfs- en fabricagegegevens gaat, is niet in geschil. Dit betekent dat de korpschef de informatie terecht krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob heeft geweigerd.

Het betoog faalt.

17.    Voor zover [appellant] betoogt dat de korpschef niet heeft nagevraagd of de betrokkenen bezwaar hebben tegen openbaarmaking van tot hen herleidbare informatie, overweegt de Afdeling dat in artikel 10, derde lid, van de Wob weliswaar is bepaald dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob niet van toepassing is als betrokkenen hebben ingestemd met openbaarmaking, maar dat hieruit niet volgt dat een bestuursorgaan is gehouden navraag te doen bij alle betrokkenen.

18.    [appellant] betoogt dat de korpschef ten onrechte de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob neergelegde weigeringsgronden heeft ingeroepen. Hij vreest ten onrechte schade doordat zijn medewerkers informatie verschaffen aan onbekenden aan de telefoon.

18.1.    De informatie die de korpschef heeft geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob is informatie zoals e-mailadressen, telefoonnummers en functienamen. Het gaat om tot natuurlijke personen herleidbare informatie. De korpschef vreest niet zozeer voor schade door medewerkers die worden gebeld als de telefoonnummers openbaar worden gemaakt, maar voor schade omdat het gegeven op zichzelf genomen tot identificatie van een natuurlijke persoon leidt. De korpschef heeft toegelicht dat het gaat om medewerkers met een hogere functie binnen de politieorganisatie die zouden kunnen worden lastiggevallen door derden als hun contactgegevens voor een ieder openbaar zouden worden gemaakt. De Afdeling heeft hiervoor onder de rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 overwogen waarom de korpschef dergelijke informatie in redelijkheid heeft kunnen weigeren krachtens de hiervoor vermelde weigeringsgronden.

Het betoog faalt.

19.    [appellant] betoogt dat de korpschef ten onrechte informatie heeft geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob omdat openbaarmaking tot bedrijven zou kunnen leiden en tot hackpogingen om bij die bedrijven politie-informatie te achterhalen of om voordeel te behalen bij latere aanbestedingen. [appellant] voert aan dat dit hackrisico niet aanwezig is omdat de systemen van de leveranciers geen politie-informatie bevatten. Ook de vrees dat concurrenten zullen hacken om hun informatiepositie te verbeteren voor een volgende aanbesteding is irreëel. [appellant] wijst erop dat veel leveranciers van producten en diensten die de politie afneemt bekend zijn. Niet is gebleken dat concurrenten voordeel hebben gehad uit die openbaarheid of hebben gepoogd in te breken in de systemen van die leveranciers. Als voorbeeld wijst [appellant] op de volgende documenten: 4.4.1.m-042, 4.4.1.m-082, ARK10-001, ARK10-010, ARK16-009 en 017.

19.1.    Na kennisneming van de geheime stukken is de Afdeling van oordeel dat de korpschef de gegevens die hij krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft gemaskeerd in redelijkheid krachtens deze weigeringsgrond heeft kunnen weigeren. Het gaat om informatie over de systemen die de politie gebruikt en over hoe deze systemen werken. Als deze gegevens openbaar zouden worden gemaakt, kan inzichtelijk worden hoe opsporingsinformatie wordt verwerkt en beheerd. Dat vergroot de kans dat software van de politie wordt gehackt of anderszins kenbaar wordt hoe opsporingsinformatie wordt verwerkt en beheerd. Ook inbreuken in systemen van leveranciers kunnen risico’s meebrengen, ook als daarin op zichzelf beschouwd geen politie-informatie zit. Dat is bijvoorbeeld het geval als inbreuk zou kunnen worden gemaakt in beveiligingssystemen, zoals de korpschef heeft toegelicht. Gelet op de risico’s voor de politie en de samenleving heeft de korpschef in redelijkheid het belang om onevenredige benadeling te voorkomen zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid.

Het betoog faalt.

20.    [appellant] betoogt dat daar waar de korpschef informatie heeft geweigerd krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob, hij zich te snel op het standpunt stelt dat de stukken zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Zo weigert hij veel passages uit voortgangsrapportages. Deze zullen weliswaar voor vergaderingen worden geagendeerd, maar zijn niet uitsluitend voor dat doel opgesteld en geven bovendien een feitelijke beschrijving van een situatie op dat moment. Het gaat dus niet om persoonlijke beleidsopvattingen. Als voorbeeld noemt [appellant] de volgende documenten: 019, ARK10-011, 126, 133, 143, 144, 060, 072, 078 en 155.

20.1.    Na kennisneming van de geheime stukken is de Afdeling van oordeel dat de desbetreffende stukken zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Het gaat om concrete voorstellen, problemen volgens medewerkers, opvattingen van medewerkers over Summ-IT, toelichtingen waaruit de persoonlijke beleidsopvatting van de desbetreffende medewerker blijkt, aangedragen oplossingsrichtingen en meningen van medewerkers. Slechts een relatief klein gedeelte uit de door [appellant] genoemde documenten is geweigerd krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob. De grotere gemaskeerde passages uit die documenten zijn niet openbaar gemaakt, omdat deze niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Dit zijn geen weigeringen krachtens voormelde bepaling. De niet met persoonlijke beleidsopvattingen verweven feitelijke gegevens uit de documenten, voor zover deze onder de reikwijdte van het verzoek vallen, heeft de korpschef openbaar gemaakt.

Het betoog faalt.

21.    [appellant] betoogt dat de korpschef ten onrechte bijlagen bij documenten veelal niet heeft openbaar gemaakt. Zo wordt in de documenten 011, 014, 015, 031, 090 en 095 een SIG-rapport genoemd dat zeer belangrijk is, maar waarvan de korpschef stelt dat het niet meer te achterhalen is. Ditzelfde geldt voor een second opinion van een aanbestedingsjurist van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarover in document 046 wordt gesproken en een advies van de directie van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland dat in document 090 aan de orde komt, aldus [appellant].

21.1.    De korpschef heeft uiteengezet dat hij in alle gevallen waarin in documenten naar bijlagen of andere stukken wordt verwezen heeft gezocht naar de desbetreffende stukken. De stukken die naar aanleiding daarvan zijn gevonden heeft hij beoordeeld. In sommige gevallen heeft hij de genoemde stukken niet aangetroffen. Dit geldt ook voor het genoemde SIG-rapport en de second opinion. Hij heeft uiteengezet dat contact opnemen met SIG er niet toe zou leiden dat het rapport wordt aangetroffen, omdat die informatie niet onder SIG berust. SIG is alleen ingeschakeld voor een onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de politiek-bestuurlijke context van de korpschef. De onderzoekers die het aanvankelijke rapport hebben opgesteld worden daar niet bij betrokken en beschikken dus ook niet over deze reacties, aldus de korpschef. Hetzelfde geldt voor de second opinion. Navraag bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid zou er niet toe leiden dat het stuk kan worden verstrekt. Bij document 046 zijn namelijk nooit bijlagen opgesteld, ook al is dat in de aanhef van het document wel vermeld. De mededeling dat het SIG-rapport en de second opinion niet onder de korpschef berusten komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze documenten in weerwil van deze mededeling toch bij de korpschef berusten. Het advies dat in document 090 aan de orde komt, valt niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek.

Het betoog faalt.

22.    Het beroep tegen het besluit van 26 juni 2018 is ongegrond.

Slotoverwegingen

23.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

24.    De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2017 in zaak nr. 16/4847 voor zover zij de besluiten van 20 mei 2015 en 13 juli 2016, beide met kenmerk KNP15000195, niet heeft vernietigd, voor zover daarin documenten zijn geweigerd over de periode 1999 tot en met de eerste maanden van 2012 die later alsnog zijn beoordeeld indien aangetroffen, de besluiten van 20 mei 2015, 10 maart 2016, 28 april 2016 en 13 juli 2016, alle met kenmerk KNP15000195, niet heeft vernietigd, voor zover de korpschef daarin informatie heeft geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, en voor zover zij de besluiten van 28 april 2016 en 13 juli 2016, kenmerk KNP15000195, niet heeft vernietigd, voor zover daarin de documenten 2, 27, 30, 66, 71, 73, 85, 102, 172, 200 en 206 integraal zijn geweigerd;

III.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2018, kenmerk KNP15000195, ongegrond;

V.    veroordeelt de korpschef van de Nationale Politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 471,77 (zegge: vierhonderdeenenzeventig euro en zevenenzeventig cent);

VI.    gelast dat de korpschef van de Nationale Politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Niane-van de Put
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019

805.

BIJLAGE

Wob

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;

[…]

f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;

[…]

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[…]

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[…]

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

2.  Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[…]

b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[…]

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

3. Het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.

[…]

Artikel 11

1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

[…]