Uitspraak 201501400/1/A1


Volledige tekst

201501400/1/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2015 in zaak nr. 14/2852 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.

Procesverloop

Bij besluiten van 6 december 2013 heeft het college de verzoeken van
[appellant A] en [appellant B] om handhavend op te treden tegen het veranderen van het uiterlijk van de woning op het perceel [locatie] te Tienhoven (hierna: de woning) afgewezen.

Bij besluit van 24 maart 2014 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. F.H.L.Vossen, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Ruis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De eigenaar van de woning heeft de bakstenen gevels van de woning voorzien van een witte stuclaag en de rode dakpannen vervangen door glimmend zwarte dakpannen. [appellant A] en [appellant B] hebben het college verzocht om tegen deze wijzigingen handhavend op te treden, omdat de uitstraling van de woning daardoor volgens hen detoneert in hun woonomgeving.

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.

Ingevolge het tweede lid is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.

Ingevolge artikel 2 van bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde ten tijde van belang, is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

1. gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen.

7. een kozijn, kozijninvulling of gevelpaneel, mits in de achtergevel, of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, dan wel een gevel van een bijbehorend bouwwerk.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onderdeel 8, is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering;

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

Ingevolge artikel 5, vijfde lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, is artikel 3, onderdeel 8, niet van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2 of 3, onderdelen 1 tot en met 7, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen.

Het aanbrengen van de witte stuclaag

3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het aanbrengen van de witte stuclaag op de gevels van de woning geen omgevingsvergunning is vereist. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat deze activiteit betrekking heeft op een gevelpaneel als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 7, van bijlage II bij het Bor. Dat brengt mee dat artikel 5, vijfde lid, van deze bijlage aan toepassing van artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van deze bijlage in de weg staat, aldus [appellant A] en [appellant B]. Indien deze bepaling wél van toepassing zou zijn, geldt volgens hen dat niet wordt voldaan aan de daarin gestelde eisen, hetgeen de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend.

3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het stuken van de gevels van de woning geen activiteit is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 7, van bijlage II bij het Bor, nu het aanbrengen van een stuclaag op het volledige oppervlak van de gevels van de woning niet kan worden aangemerkt als betrekking hebbend op een gevelpaneel. Daarbij heeft de rechtbank ter vergelijking terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2013 in zaak nr. 201209205/1/A1, waarin is overwogen dat een glazen achtergevel die een groot deel van de gehele achtergevel beslaat niet kan worden aangemerkt als gevelpaneel. Dat volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige Bouwerken (hierna: het Bblb; Stb. 2002, 410, blz. 28) artikel 2, onderdeel c, van het Bblb ziet op gevelwijzigingen en in de Nota van Toelichting bij het Bor bij artikel 2, aanhef en onderdeel 7, van bijlage II (Stb. 2010, 143, blz.148), naar deze bepaling wordt verwezen, kan [appellant A] en [appellant B] niet baten. Daaruit volgt niet dat het stuken van het gehele oppervlak van gevels een activiteit is die betrekking heeft op een gevelpaneel.

3.2. De rechtbank heeft voorts terecht in navolging van het college het aanbrengen van de witte stuclaag getoetst aan artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor. De verwijzing van [appellant A] en [appellant B] naar artikel 5, vijfde lid, van bijlage II van het Bor vormt geen grond voor een ander oordeel. De Afdeling verwijst in dit verband naar de Nota van Toelichting bij artikel 5, zesde lid, van het Bor, (Stb. 2010, 143, blz. 162), welke overeenkomt met het vijfde lid ten tijde van het bestreden besluit, waaruit volgt dat laatstgenoemde bepaling een anti-shop bepaling is, die bepaalt dat artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II niet van toepassing is op een activiteit, die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2 van die bijlage maar niet voldoet aan de in dat artikel ten aanzien van die activiteit gestelde eisen. Nu het stuken van de muren geen activiteit is als bedoeld in artikel 2, staat artikel 5, vijfde lid, niet aan toepassing van artikel 3, aanhef en onderdeel 8, in de weg. Dat, als gesteld, in voormelde uitspraak van 29 mei 2013 niet aan artikel 3, aanhef en onderdeel 8, is getoetst, vormt geen grond voor een ander oordeel. De verwijzing door [appellant A] en [appellant B] naar een bekendmaking van de gemeente Stichtse Vecht van een op 16 april 2014 verleende omgevingsvergunning voor het pleisteren van een woning, kan hen niet baten, reeds omdat het college genoegzaam heeft toegelicht dat daarvoor ten onrechte omgevingsvergunning is verleend, nu dat voor die activiteit niet was vereist.

Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat artikel 3, aanhef en onderdeel 8, niet kan worden toegepast, omdat met het aanbrengen van de stuclaag het bouwvlak is overschreden, wordt niet gevolgd. Dat volgens de toelichting op het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Maarssen" het bouwvlak straks langs de oorspronkelijke gevels van de woning ligt, rechtvaardigt niet deze conclusie. Het college heeft in dat verband gesteld dat het strak om de gevels liggen van een bouwvlak niet tot op de centimeter nauwkeurig is. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft het college voorts verwezen naar een rapportage van een gemeentelijke toezichthouder van 1 september 2015 waarin op basis van een op 27 augustus 2015 verrichte meting is geconcludeerd dat de woning ook na het stuken van de gevels binnen het bouwvlak ligt.

3.3. De rechtbank heeft verder terecht in navolging van het college geoordeeld dat het stuken van de woning voldoet aan de eisen in artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor. Anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het aanbrengen van de stuclaag niet maakt dat de draagconstructie als zodanig is veranderd, nu de draagconstructie nog steeds uit de dragende muren van de woning bestaat. Hun stelling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bebouwde oppervlakte van de woning is uitgebreid als gevolg van het stuken, wordt evenmin gevolgd. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de stuclaag de buitenmuren weliswaar iets dikker maakt, maar dat de toename van het bebouwde oppervlak niet zodanig is dat daarmee niet is voldaan aan de vereisten in artikel 3, aanhef en onderdeel 8. De verwijzing naar de uitspraken van 20 april 2011 in zaak nr. 201009975/1/H1 en 19 juni 2002 in zaak nr. 200101406/1, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het stuken van gevels niet kan worden aangemerkt als bouwen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II bij het Bor wordt niet de eis gesteld dat de activiteit van niet-ingrijpende aard is. Evenmin is daarbij van belang dat aannemelijk is dat het stuken van de gevels voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld in het Bouwbesluit 2012, zodat de stelling van [appellant A] en [appellant B], dat het college dit niet aannemelijk heeft gemaakt, hen, wat daarvan ook zij, niet kan baten.

De conclusie is derhalve dat voor het stuken van de gevels geen omgevingsvergunning is vereist.

Het betoog faalt.

Het vervangen van dakpannen

4. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor het vervangen van de dakpannen op grond van artikel 3, aanhef en onderdeel acht, van bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning is vereist. Volgens hen betreft deze activiteit gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor, dat niet voldoet aan de in die bepaling daaraan gestelde eis, dat detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen. Artikel 5, vijfde lid, van bijlage II van het Bor brengt in dat geval mee dat artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van die bijlage niet van toepassing is, aldus [appellant A] en [appellant B].

4.1. Het vervangen van de rode dakpannen op het gehele dak door glimmend zwarte dakpannen is naar het oordeel van de Afdeling gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. Steun voor dit standpunt wordt gevonden in het bepaalde in de Nota van toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 140) dat met gewoon onderhoud de werkzaamheden worden bedoeld die erop zijn gericht om te behouden wat er is en het geheel vervangen van kozijnen door het zelfde type kozijnen onder het normale onderhoud valt. Daarbij is van belang dat met het vervangen van de rode door glimmend zwarte dakpannen de detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen. Het standpunt van [appellant A] en [appellant B] dat de verandering van de kleur van de dakpannen verandering van detaillering betreft, volgt de Afdeling niet. In dit verband wordt verwezen naar de beantwoording Kamervragen van het lid Smaling (SP) over onduidelijkheden in vergunningaanvragen en het Besluit omgevingsrecht bij onderhoud door de Minister van Infrastructuur en Milieu op 20 april 2015. Hierin worden naast detaillering, vormgeving, profilering, de materiaalsoort en de kleur als afzonderlijke elementen genoemd. Het bepaalde in kamerstuk 28325-94-b1, zijnde het Evaluatieonderzoek bouwvergunningvrij bouwen van het Ministerie van VROM (thans het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) van 13 november 2008, waarnaar [appellant A] en [appellant B] hebben verwezen en waarin wordt vermeld dat indien een nieuw element wordt toegevoegd geen sprake is van gewoon onderhoud, vormt geen grond voor een ander oordeel. Daaruit volgt niet dat wijziging van een kleur als wijziging van detaillering moet worden aangemerkt.

De verwijzing door [appellant A] en [appellant B] naar een besluit van het college van 16 april 2014, waarin omgevingsvergunning is verleend voor het vervangen van een rieten kap voor een pannendak, kan hen evenmin baten. Daaruit volgt niet dat in deze zaak geoordeeld moet worden dat het vervangen van de dakpannen geen gewoon onderhoud betreft.

Nu het vervangen van de dakpannen gewoon onderhoud is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor is voor deze activiteit geen omgevingsvergunning vereist. De rechtbank is terecht, zij het op onjuiste gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Welstand

5. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de welstandsadviezen van de welstandscommissie Welstand en Monumenten, Midden Nederland (hierna: de welstandscommissie) van 23 september 2013 en 20 november 2013 zodanige gebreken kleven dat het college daaraan voor zijn oordeel omtrent de welstand geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Daartoe voeren zij aan dat de welstandsadviezen in strijd met de Bouwverordening van de gemeente Stichtse Vecht 2011 (hierna: de Bouwverordening) zijn uitgebracht door een welstandsgemandateerde in plaats van de welstandscommissie als zodanig. Voorts voeren zij aan dat naar aanleiding van het tegenadvies van Matthijs de Boer Stedenbouw B.V. van 4 november 2013 (hierna: het tegenadvies) op het welstandsadvies van 23 september 2013 geen heroverweging van dat advies heeft plaatsgevonden.

Verder heeft de rechtbank volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte overwogen dat het criterium van donkere kleuren in de welstandsnota Welstand Stichtse Vecht 2013 (hierna: de welstandsnota) alleen geldt voor de Laan van Niftarlake in Tienhoven en niet voor de Looijdijk in Oud-Maarsseveen, nu volgens hen dit criterium in de welstandsnota is opgenomen voor het gebied Tienhoven en Oud-Maarsseveen tezamen. Ook heeft de rechtbank, door wat betreft het tegenadvies te volstaan met een overweging over dit criterium, miskend dat volgens het tegenadvies, ook afgezien van het al dan niet gelden van dit criterium, de witte gestukte muren en de zwarte dakpannen een welstandsexces vormen, vanwege de contrasterende kleuren en de grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is, aspecten die volgens de welstandsnota wijzen op een welstandsexces.

5.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet mag het uiterlijk van een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wabo geen omgevingsvergunning is vereist, niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.

Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

5.2. Ingevolge artikel 9.1 van de van de Bouwverordening is de advisering over redelijke eisen van welstand opgedragen aan Welstand en Monumenten Midden Nederland die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

Ingevolge het tweede lid adviseert de welstandscommissie over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Ingevolge artikel 9.7, eerste lid, kan de welstandscommissie de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

Ingevolge het tweede lid wordt in geval van twijfel het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

In bijlage 9, het Reglement van orde van de welstandscommissie, is onder 4.2. "Gemandateerde behandeling" vermeld dat de rayonarchitect een mandaat van de commissie heeft om zelfstandig aanvragen om omgevingsvergunning af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de rayonarchitect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe monumentale of ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de rayonarchitect de aanvraag om omgevingsvergunning voor aan de commissie. De rayonarchitect heeft voor aanvragen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist alleen het mandaat om positieve adviezen uit te brengen. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het advies.

5.3. In de welstandsnota is een excessenregeling opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het toepassen van de excessenregeling sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving, het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk, armoedig materiaalgebruik, toepassing van felle of contrasterende kleuren, te opdringerige reclames en een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is. Aan de hand van de gebiedsgerichte welstandscriteria kan bekeken worden wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een nieuw gebouw. Voor de reguliere welstandsgebieden worden deze criteria wat soepeler geïnterpreteerd, in de bijzondere gebieden juist wat preciezer. Bij de beoordeling of een object al dan niet een exces is, wordt hiermee rekening gehouden.

Het Gebied BG4, Tienhoven en Oud-Maarsseveen is volgens de welstandsnota een gewoon welstandsgebied, waarvoor als welstandscriteria wat betreft materiaal en kleur gelden:

- materialen en kleuren zijn terughoudend en bij voorkeur traditioneel;

- gevels in hoofdzaak uitvoeren in baksteen of deels invullen met hout, hellende daken met (matte) keramische pannen en bij uitzondering met (natuurlijk) riet;

- houtwerk schilderen in traditionele kleuren;

- kleuren afstemmen op de omringende bebouwing;

- kleuren aan de plaszijde zijn donker (groen, zwart of bruin).

5.4. Volgens het welstandsadvies van 23 september 2013 voldoen de wit gestukte gevels en zwarte dakpannen van de woning wat kleur en materiaal betreft niet aan de geldende welstandscriteria, maar is mede gelet op het omgevingsbeeld geen sprake van een welstandsexces. De bebouwing aan de Looijdijk is afwisselend, zowel wat massa als kleur- en materiaalgebruik betreft. In de omgeving komt stucwerk voor. In het aanvullende welstandsadvies van 20 november 2013 wordt vermeld dat de wijzigingen er niet toe hebben geleid dat de woning een buitensporigheid vormt in de omgeving. Het materiaalgebruik valt binnen de bandbreedte van variatie die in de omgeving aanwezig is. Hoewel het kleurgebruik van de gevels en dakvlakken niet fraai is, is geen sprake van een exces, aldus het aanvullend welstandsadvies.

5.5. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat de welstandsadviezen van 23 september 2013 en 20 november 2013 op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en ook overigens geen gebreken vertonen, zodanig dat het college deze niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mocht leggen. Het standpunt van [appellant A] en [appellant B], dat het college niet heeft onderkend dat de welstandsadviezen in strijd met de Bouwverordening niet zijn uitgebracht door de welstandscommissie als zodanig, volgt de Afdeling niet, reeds omdat, anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, het college het stuken van de gevels en het vervangen van de dakpannen van de woning als van relatief geringe ruimtelijke betekenis heeft mogen aanmerken.

Dat het college volgens [appellant A] en [appellant B] de welstandscommissie niet heeft verzocht om een heroverweging maar om een nadere onderbouwing van het welstandsadvies van 23 september 2013, kan niet leiden tot het door hen daarmee beoogde doel. Het college heeft in dit verband terecht het standpunt ingenomen dat uit het aanvullende welstandsadvies van 20 november 2013 volgt dat de welstandscommissie heeft beoordeeld of het tegenadvies aanleiding vormt om het in het advies van 23 september 2013 ingenomen standpunt te wijzigen. Het standpunt van [appellant A] en [appellant B] dat in het welstandsadvies van 20 november 2013 niet is gereageerd op het vermelde in het tegenadvies, dat bij de beoordeling of sprake is van een welstandsexces andere gebouwen in de omgeving niet van belang zijn, volgt de Afdeling niet. Uit dat welstandsadvies volgt dat de welstandscommissie dat standpunt niet deelt.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat aan het door [appellant A] en [appellant B] overgelegde tegenadvies niet de betekenis toekomt, die zij daaraan gehecht wensen te zien. Dat de rechtbank in dat verband heeft volstaan met de volgens hen onjuiste overweging dat in het tegenadvies er ten onrechte van is uitgegaan dat de eis van donkere kleuren geldt voor de Looijdijk, maakt, wat daarvan zij, niet dat in de welstandsadviezen ten onrechte geen welstandsexces aanwezig is geacht. Het tegenadvies geeft met name blijk van een andere opvatting dan de welstandscommissie over de uitstraling van de woning op de omgeving. Dat geldt evenzeer voor het aanvullende tegenadvies van 13 oktober 2015. In dat verband is van belang dat het standpunt van [appellant A] en [appellant B] dat de welstandsbeoordeling zich dient te beperken tot hetgeen gezien kan worden in één blikveld, niet wordt gevolgd. De welstandsnota bevat hiervoor geen aanknopingspunten. Aan artikel 2.5, onder a, van de Regeling omgevingsrecht, waarin is bepaald dat de aanvrager bij een aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota onder meer gegevens verstrekt over belendende en omliggende bebouwing, komt niet de betekenis toe die [appellant A] en [appellant B] daaraan gehecht wensen te zien, reeds omdat een dergelijke aanvraag thans niet aan de orde is en slechts de excessenregeling uit de welstandsnota bepalend is. Tot slot wordt in dit verband overwogen dat, anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, uit de welstandsadviezen niet volgt dat de welstandscommissie alleen het materiaalgebruik van de gevels en het dak afzonderlijk van elkaar heeft beoordeeld noch dat rekening is gehouden met het belang van de eigenaar van de woning bij het in stand laten van aangebrachte wijzigingen aan de woning.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Polak
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016

407-757.