Uitspraak 201009975/1/H1


Volledige tekst

201009975/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 september 2010 in zaak nr. 09/4553 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2007 heeft het college geweigerd aan [appellant] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het wijzigen van de gevels van het pand op het perceel [locatie] te Arnhem (hierna: het perceel).

Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 8 november 2010 en 28 november 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Kapteijns, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan strekt tot legalisering van aangebrachte veranderingen aan het pand op het perceel, bestaande uit het aanbrengen van een witte stuclaag op de gevels, het veranderen van kozijnen in de gevels en het wijzigen van de daklijn.

2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt verstaan onder bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van die wet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.

Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een lichte bouwvergunning binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag, omtrent een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag en omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid in twee fasen wordt verleend, telkens binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het vierde lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt behoudens in gevallen, als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet, aangemerkt het veranderen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel van een bestaande woning, bestaand woongebouw of een bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw behorend bijgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1º niet aangebracht in de voorgevel van een woning of woongebouw of een naar de weg of het openbaar groen gekeerde zijgevel van een woning of woongebouw, en

2º de bestaande gevelopening wijzigt niet.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb, wordt onder bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1˚ de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie;

2˚ de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid;

3˚ het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn aanvraag om lichte bouwvergunning ten onrechte heeft beschouwd als een aanvraag om reguliere bouwvergunning.

2.3.1. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het wijzigen van de gevels zoals voorzien in het bouwplan is aan te merken als bouwvergunningplichtig. Het aanbrengen van de stuclaag kan niet gezien worden als bouwen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 1, eerste lid en aanhef van de Woningwet gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb. Door het aanbrengen van het bouwmateriaal op de gevels wijzigt niet alleen het aangezicht, maar ook de bouwkundige staat daarvan. De stuclaag is een constructieve voorziening die een ingrijpende verandering in het straatbeeld teweeg brengt.

Het bouwplan betreft in zoverre derhalve niet een type bouwwerk als bedoeld in artikel 3 van het Bblb waardoor het bouwplan niet bouw-vergunningvrij is. Hieruit volgt dat het evenmin licht bouwvergunningplichtig is in de zin van het Bblb.

Het veranderen van kozijnen aan de voorgevel kan evenmin op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Bblb als bouwen van beperkte betekenis worden aangemerkt. Het betoog faalt.

2.4. Voorts betoogt [appellant] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen vergunning van rechtswege is verleend voor het bouwplan. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de termijn om te beslissen op de bouwaanvraag op 16 april 2007 nog niet was verstreken. Het enkele feit dat te laat beslist is op het bezwaar leidt er niet toe, zoals de rechtbank op goede gronden heeft overwogen, dat het besluit op bezwaar diende te worden vernietigd.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de welstandscommissie van 19 maart 2007, waarvan de motivering is aangevuld bij brief van 27 augustus 2009, ten grondslag heeft mogen leggen aan de weigering van de bouwvergunning. Hij voert hiertoe aan dat het advies gebrekkig is en geen blijk geeft van een opname van de omgeving of de toevalligheidsfactoren met betrekking tot de kleur van de omliggende panden.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.

2.5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in dit geval mocht afgaan op het advies van de welstandscommissie, nu [appellant] geen andersluidend advies heeft overgelegd en in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoonde dat het college het niet aan het oordeel omtrent welstand ten grondslag had mogen leggen. Ten slotte heeft [appellant] evenmin aangevoerd dat er sprake is van strijd met de welstandsnota.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

17-700.