Uitspraak 201804416/1/A3


Volledige tekst

201804416/1/A3.
Datum uitspraak: 20 februari 2019.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018 in zaak nr. 17/3383 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de burgemeester van Veldhoven.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2017 heeft de burgemeester het verzoek van [appellanten] om correctie van persoonsgegevens en schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 20 november 2017 heeft de burgemeester het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2019, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J.J.M.M. Metsemakers, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.    Op 25 mei 2018 is de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming in werking getreden. Ingevolge artikel 51 van deze wet is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) toen ingetrokken. In dit geding dient evenwel nog te worden getoetst aan de bepalingen uit de Wbp zoals die luidden ten tijde van het besluit van 20 november 2017.

Inleiding

3.    [appellanten] hebben op 16 maart 2017 bij de burgemeester een verzoek ingediend om informatie met betrekking tot twee documenten, die zij van het Ministerie van Veiligheid en Justitie hadden ontvangen. Bij besluit van 12 april 2017 heeft de burgemeester onder verwijzing naar artikel 35 van de Wbp informatie verstrekt over negen door [appellanten] geformuleerde onderdelen van een in 2013 gevolgde procedure tegen een besluit op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Bij brief van 19 mei 2017 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 april 2017. Bij besluit van 6 november 2017 heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.

4.    In de brief van 19 mei 2017 hebben [appellanten] tevens op grond van artikel 36 van de Wbp verzocht om correctie van zes in die brief genoemde punten.

Besluitvorming

5.    In het besluit van 20 november 2017 heeft de burgemeester zijn besluit van 26 juni 2017 herroepen, voor zover dat ziet op het verzoek om correctie van een foutieve verwijzing naar een uitspraak in een brief van 10 juli 2013 aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De burgemeester heeft daarbij te kennen gegeven dat hij overeenkomstig artikel 38 van de Wbp alsnog aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Bureau Bibob, kenbaar zal maken dat de verwijzing onjuist was. Voor het overige heeft de burgemeester het besluit van 26 juni 2017 gehandhaafd onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften.

Aangevallen uitspraak

6.    De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester niet in strijd heeft gehandeld met een bij of krachtens de Wbp gegeven voorschrift behoudens de onjuiste verwijzing naar een uitspraak in de brief van 10 juli 2013. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van die onjuiste vermelding, die niet is betrokken in het bibob-advies en evenmin van invloed is geweest op daarop volgende besluitvorming.

Hoger beroep

7.    [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester hun verzoek om correctie van persoonsgegevens heeft mogen afwijzen, met uitzondering van de onjuiste verwijzing naar een uitspraak in de brief van 10 juli 2013. Zij voeren hiertoe aan dat indrukken en meningen, onderzoeksresultaten en conclusies van een ambtelijk orgaan niet als persoonlijke opvattingen worden beschouwd, tenzij het zou gaan om een geïdentificeerde natuurlijke persoon. In dit geval gaat het om een bibob-advies en de belangenafweging die daarin is verwerkt. Een bibob-advies is geen persoonlijke mening van een ambtenaar, omdat het niet is opgesteld voor intern beraad, maar in opdracht van een opdrachtgever niet zijnde een geïdentificeerde natuurlijke persoon. [appellanten] verwijzen hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4631. Enkel als de belangenafwegingen geïdentificeerde natuurlijke persoonsgegevens zijn, zouden de latere besluiten op basis van de bibob-adviezen mogelijk in stand kunnen blijven indien deze voor inzage en correctie voldoen om bezwaar en beroep aan te tekenen. Echter als de belangenafwegingen geen geïdentificeerde natuurlijke persoonsgegevens zijn, is er jegens hen een besluit genomen op basis van gegevens die aan iedere willekeurige derde kunnen toekomen. De rechtbank heeft haar oordeel tevens onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellanten].

7.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellanten] aldus dat zij van mening zijn dat een aantal gegevens uit een eerder opgemaakt bibob-advies voor correctie in aanmerking komen, omdat die onjuist zijn, niet kwalificeren als persoonsgegevens van de opstellers en in een eerdere procedure ten onrechte zijn gehandhaafd.

7.2.    Zoals de rechtbank terecht, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, heeft overwogen is het in artikel 36, eerste lid, van de Wbp geregelde correctierecht niet bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6338) volgt dat het correctierecht slechts kan worden uitgeoefend voor zover het gaat om feitelijke gegevens.

7.3.    De gegevens waar het verzoek van [appellanten] op ziet, zijn gegevens die zijn opgenomen in een bibob-advies en derhalve betrokken bij een inschatting van het gevaar dat een door hen aangevraagde drank- en horecawetvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten als bedoeld in de Wet Bibob. Deze inschatting vormt een advies van de opstellers aan het voor verlening van de aangevraagde vergunning bevoegde bestuursorgaan en bevat derhalve geen feitelijke gegevens waarop het correctierecht betrekking heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat indien [appellanten] van mening zijn dat het advies is gebaseerd op onjuiste gegevens, dit in de procedure over de drank- en horecawetvergunning aan de orde had kunnen worden gesteld. Voor het oordeel dat de onder 7.2 genoemde jurisprudentie van de Afdeling niet opgaat als in een eerdere procedure niet is geoordeeld dat het bibob-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, bestaat geen grond. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval van die jurisprudentie zou moeten worden afgeweken. Over het beroep op artikel 40 van de Wbp, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan, omdat in het verzoek van 16 maart 2017 noch in het bezwaarschrift van 19 mei 2017 is gerefereerd aan artikel 40 van de Wbp. Een verzoek als bedoeld in dat artikel is derhalve niet aan de orde.

7.4.    Het betoog faalt.

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Hoogvliet

lid van de enkelvoudige kamer    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2019

730.

BIJLAGE

Wet bescherming persoonsgegevens

Artikel 36

1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.

3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

4. Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel.

5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.

Artikel 38

1. De verantwoordelijke die naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 36 persoonsgegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, is verplicht om aan derden aan wie de gegevens daaraan voorafgaand zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk kennis te geven van de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

2. De verantwoordelijke doet aan de verzoeker, bedoeld in artikel 36, desgevraagd opgave van degenen aan wie hij de mededeling heeft gedaan.

Artikel 49

1. Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels.

2. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.

3. De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften. De bewerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.

4. De verantwoordelijke of de bewerker kan geheel of gedeeltelijk v/orden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend.

Artikel 50

1. Indien de verantwoordelijke of de bewerker handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde en een ander daardoor schade lijdt of dreigt te lijden, kan de rechter hem op vordering van die ander zodanig gedrag verbieden en hem bevelen maatregelen te treffen tot herstel van de gevolgen van dat gedrag.

2. Een verwerking kan niet ten grondslag worden gelegd aan een vordering van een rechtspersoon ais bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, voor zover degene die door deze verwerking wordt getroffen, daartegen bezwaar heeft.