Uitspraak 201802458/1/R1


Volledige tekst

201802458/1/R1.
Datum uitspraak: 31 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Bussum,
appellant,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,
verweerder.


Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Engh-Laarderweg 150" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2018. Appellant is met voorafgaande schriftelijke kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder is zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan voorziet in de uitbreiding van de DEEN-supermarkt met circa 333 m² bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) en de uitbreiding van de dagwinkels met circa 150 m² bvo aan de Laarderweg 140-178 te Bussum. Voorts voorziet het plan in de realisatie van een parkeerterrein aan de Korte Heul 2-6 te Bussum.

2. [appellant] is omwonende. Hij woont op het perceel [locatie] te Bussum en richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Verkeer-Verblijfsgebied". [appellant] voert onder andere aan dat de voorziene uitbreiding van de DEEN-supermarkt en de realisatie van het parkeerterrein leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van geluidhinder, geurhinder, verkeersoverlast en aantasting van zijn privacy.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verkeer

4. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Verkeer-Verblijfsgebied", omdat de voorziene uitbreiding van de DEEN-supermarkt en de realisatie van het parkeerterrein toenemende verkeersbewegingen tot gevolg heeft, hetgeen leidt tot een verstoring van het rustige woonkarakter. Volgens [appellant] wordt hierdoor zijn woon- en leefklimaat onevenredig aangetast.

4.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de verkeersgevolgen vanwege de voorziene uitbreiding van de DEEN-supermarkt en de realisatie van het parkeerterrein. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de memo "Verkeersafwikkeling uitbreiding DEEN Supermarkt Korte Heul Bussum" (hierna: het verkeersrapport) van 8 december 2017, dat is opgesteld door advies- en ontwerponderneming BRO. Uit het verkeersrapport volgt dat als gevolg van de herontwikkeling van het perceel aan de Korte Heul circa 1.300 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) worden verwacht. Met behulp van het rekenprogramma Slop en Harders is berekend dat de verkeerstoename opgevangen kan worden op het kruispunt Korte Heul - Lange Heul en er geen verkeerskundige maatregel noodzakelijk is om het verkeer vlot en veilig te verwerken. Voorts volgt uit het verkeersrapport dat de uitbreiding van het parkeerterrein met zich brengt dat ter plaatse van de rotonde richting de Lange Heul niet langer verkeersopstoppingen ontstaan. Daarnaast wordt in het verkeersrapport een positieve beoordeling gegeven van de verkeersveiligheid. Het gebied ligt in een 30 km/u-zone en is als zodanig goed ingericht. De Lange Heul is voorzien van verkeersplateaus en het kruispunt Korte Heul - Lange Heul is voorzien van een inritconstructie. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van het verkeersrapport, zodat de raad zich op het verkeersrapport mocht baseren. De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Verkeer-Verblijfsgebied" geen onaanvaardbare verkeerstoename op de Lange Heul tot gevolg hebben.

Het betoog faalt.

Ladder duurzame verstedelijking

5. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte een toets aan de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege heeft gelaten, hetgeen ertoe leidt dat het plandeel met de bestemming "Gemengd" in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens [appellant] heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat er behoefte is aan de toevoeging van 483 m² extra bvo voor detailhandel. Daarnaast wijst [appellant] erop dat de raad moet aantonen dat rekening is gehouden met het risico dat overcapaciteit kan leiden tot een toename van leegstand, hetgeen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat kan hebben. [appellant] voert aan dat het voorgaande een ruimtelijke relevante reden kan zijn om van nieuwe ontwikkelingen af te zien, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5093, 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1052, 18 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1192 en 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:398). Volgens [appellant] heeft de raad niet onderbouwd dat met betrekking tot de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling een noodzaak van vernieuwing en versterking nodig is om het aanbod aan de veranderende vraag aan te passen.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan met de voorgenomen ontwikkelingen in een behoefte voorziet. In dit verband heeft de raad verwezen naar het rapport "Effectanalyse programma detailhandel en supermarkt", van 23 juni 2015, opgesteld door BRO. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat er ruim voldoende distributieve ruimte is voor een uitbreiding van de supermarkt met circa 220 m² winkelverkoopvloeroppervlak, zodat het mogelijk maken van de uitbreiding in kwantitatieve zin voorziet in een toekomstige behoefte. Ook is daarin geconcludeerd dat de uitbreiding van de DEEN-supermarkt past binnen de berekende marktruimte en nauwelijks effect zal hebben op het huidige functioneren van het dagelijkse aanbod.

5.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

5.3. De Afdeling overweegt dat hetgeen door [appellant] is aangevoerd onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Hierbij betrekt de Afdeling dat vast staat dat de onderhavige locatie binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en de raad voldoende onderbouwd heeft dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. De raad heeft zich daarbij mogen baseren op het rapport van BRO, waarin staat dat de uitbreiding van de DEEN-supermarkt ruim past binnen de berekende marktruimte en derhalve nauwelijks effect zal hebben op het huidige functioneren van het dagelijkse aanbod. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van het rapport van BRO.

Wat betreft de door [appellant] gevreesde leegstand overweegt de Afdeling dat onder omstandigheden overcapaciteit kan leiden tot (een toename van) leegstand, hetgeen tot negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat kan leiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt dat de voorziene uitbreiding van de DEEN-supermarkt geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare leegstand zal leiden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3043) neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat de bestemming "Gemengd" voor het perceel ook andere functies mogelijk maakt dan detailhandel.

Het betoog faalt.

Alternatief

6. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor renovatie van de DEEN-supermarkt. Volgens [appellant] was dat een beter alternatief geweest voor de bij het plan voorziene sloop en nieuwbouw.

6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft uiteengezet dat het zonder de voorziene sloop niet mogelijk is om te voorzien in de parkeerbehoefte en een deel van de parkeeroverlast op te lossen. [appellant] heeft dit niet bestreden. Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet voor het aangedragen alternatief hoeven kiezen.

Het betoog faalt.

Geluid

7. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Verkeer-Verblijfsgebied", omdat de voorziene uitbreiding van de DEEN-supermarkt en de realisatie van het parkeerterrein geluidhinder met zich brengen, hetgeen leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

7.1. De raad heeft onder verwijzing naar het rapport "Akoestisch onderzoek uitbreiding DEEN supermarkt Laarderweg 150 Bussum" (hierna: het geluidrapport) van 29 juni 2017 opgesteld door K+ Adviesgroep bv de toename van geluidhinder als gevolg van de realisatie van het parkeerterrein aanvaardbaar geacht. Uit het geluidrapport volgt dat voor de geluidemissie een aantal geluidsbronnen, waaronder de voertuigbewegingen, winkelwagens en laad- en losactiviteiten, van belang zijn. In het geluidrapport is vermeld dat voor de woningen aan de Lange Heul, waaronder de woning van [appellant], een doelmatige maatregel kan worden getroffen ter afscherming van het geluid. De maatregel bestaat uit het plaatsen van een geluidwerende voorziening van 2 m hoog langs de perceelgrens van de achtertuinen van de woningen aan de Lange Heul 10 t/m 28. Blijkens het geluidrapport daalt hierdoor de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant]. In het geluidrapport staat dat de te verwachten maximale geluidsniveaus vanwege bevoorrading van de supermarkt voor de gevel van de woning van [appellant] tussen de 67 dB(A) en 69 dB(A) liggen. Voorts staat in het geluidrapport dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de woning van [appellant] 51 dB(A) en het geluidsniveau ten gevolge van verkeersaantrekkende werking 41 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden behorende bij stap 3 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Omdat blijkens het akoestisch onderzoek met een scherm ter plaatse van de achtertuin in alle gevallen aan de streefwaarde van 55 dB(A), behorend bij stap 3 van de VNG-brochure kan worden voldaan, acht de raad deze geluidwaarden, mede gezien de huidige geluidseffecten acceptabel. Het oprichten van een scherm is, zoals de raad in de plantoelichting opmerkt, in de planregels mogelijk gemaakt. Weliswaar wordt een scherm mogelijk gemaakt om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren, maar de Afdeling stelt vast dat in het plan geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen die ertoe strekt dat de benodigde geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd en in standgehouden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat in het besluit van 18 december 2017 niet is geborgd dat een geluidwerende voorziening binnen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" wordt aangelegd en in stand gehouden. Derhalve heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

Geur

8. [appellant] voert aan dat het toestaan van standplaatsen binnen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - standplaats" leidt tot geurhinder, hetgeen een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt.

8.1. Artikel 1, lid 1.27, van de planregels definieert het begrip "standplaats" als volgt:

"het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder een standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een markt als bedoeld in de Gemeentewet, dan wel een vaste plaats op een evenement."

Artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels luidt:

"De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats' tevens voor maximaal 2 standplaatsen.

(…)."

8.2. De raad heeft toegelicht dat het plaatsen van standplaatsen geregeld wordt in hoofdstuk 5, afdeling 4, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) en de afweging en beoordeling van de effecten daarvan plaatsvindt op grond van de bepalingen uit de APV. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3475 en uitspraak van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3180) ligt het op de weg van de planwetgever om een beoordeling en afweging te maken inzake het aantal standplaatsen en de periode waarin deze standplaatsen mogen worden ingenomen, voor zover dit uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van belang is. Een vergunningplicht op grond van de APV kan geen reden zijn om een nadere regeling in de planregels achterwege te laten. Dat voor standplaatsen een vergunning nodig is op grond van de APV, wil niet zeggen dat daarmee een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden is verzekerd. Daarnaast is de duur van inname van standplaatsen niet beperkt in de planregels. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding voor het oordeel dat een beoordeling en afweging van de vraag of het gebruik van de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - standplaats" voor standplaatsen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening ten onrechte achterwege zijn gelaten.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak de - in overweging 7.1 en 8.2 geconstateerde - gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de raad met inachtneming van hetgeen in overweging 7.1 is overwogen, het besluit te wijzigen, door alsnog, bijvoorbeeld bij wijze van voorwaardelijke verplichting, in de planregels te borgen dat een geluidwerende voorziening gerealiseerd en in stand gehouden wordt bij de realisatie van het parkeerterrein. Voorts dient de raad met inachtneming van overweging 8.2 inzichtelijk te maken wat de betekenis van de mogelijke geurhinder is voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. De door de raad te verrichten beoordeling kan ertoe leiden dat de raad het besluit nader motiveert dan wel het besluit wijzigt door een andere planregeling vast te stellen. De raad dient de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Samenhangende beroepsgronden

10. De beroepsgrond van [appellant] dat als gevolg van de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Verkeer-Verblijfsgebied" zijn privacy wordt aangetast, overlast ontstaat door hangjongeren en hinder door inschijnende koplampen tot gevolg heeft, hangt inhoudelijk samen met het onder 7.1 geconstateerde gebrek. Die beroepsgrond zal - zonodig - in de einduitspraak worden beoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Gooise Meren op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van de overwegingen 7.1 en 8.2 de daar omschreven gebreken in het besluit van 18 december 2017 van de raad van de gemeente Gooise Meren tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Engh-Laarderweg 150" te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van den Broek w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018

418-889.