Uitspraak 201505780/3/R3


Volledige tekst

201505780/3/R3.
Datum uitspraak: 22 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Haren,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1867 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 28 april 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 31 oktober 2016 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "EHS en recreatieterrein zuidoostzijde Paterswoldsemeer" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 10.2 overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een vanuit akoestisch oogpunt aanvaardbare uitvoeringsvariant van de brug. Evenwel is in het akoestisch rapport "Bouw Ecobrug Meerweg Haren" van 18 februari 2014 van adviesbureau WMA (hierna: het akoestisch rapport) niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Het plan staat op de gronden met de bestemming "Verkeer" een brug toe met een maximale bouwhoogte van 5 m. Het is dus niet uitgesloten dat een andere brug, met een grotere bouwhoogte, zal worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet op basis van het akoestisch onderzoek heeft kunnen concluderen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer" wat betreft het aspect geluid niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

De Afdeling heeft verder onder 11.3 overwogen dat uit een memo van een verkeerskundige van de provincie Groningen van 24 maart 2016 blijkt dat een uitvoeringsvariant van de brug mogelijk is die niet leidt tot een onaanvaardbare verkeersonveilige situatie voor de uitrit van de woning aan de [locatie]. Evenwel heeft de Afdeling ook ten aanzien van de verkeersveiligheid overwogen dat het plan een hogere bouwhoogte voor de brug toestaat en dat de consequenties hiervan voor de verkeersveiligheid ter plaatse van de uitrit van [appellant] niet in beeld zijn gebracht. Gelet hierop heeft de raad niet op basis van de memo kunnen concluderen dat bij benutting van de maximale planologische mogelijkheden gewaarborgd is dat de aanleg van de brug vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is te achten. Het besluit is ook op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 april 2015 gegrond. Het besluit van 28 april 2015 dient te worden vernietigd.

3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak voornoemde gebreken te herstellen.

4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 31 oktober 2016 het bestemmingsplan "EHS en recreatieterrein zuidoostzijde Paterswoldsemeer" gewijzigd vastgesteld. Met dit besluit is aan de bouwregels binnen de bestemming "Verkeer" de planregel toegevoegd dat de hoogte van de bovenzijde van het wegdek van de brug in de Meerweg maximaal 0,95 meter boven NAP bedraagt, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 11, lid 11.1, onder a en d, niet van toepassing is op de voornoemde maximaal toegestane hoogte van de bovenzijde van het wegdek van de brug in de Meerweg.

Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding.

5. [appellant] heeft in zijn zienswijze bericht dat volgens hem de raad met het besluit van 31 oktober 2016 heeft voldaan aan de opdracht uit de tussenuitspraak. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] niet wenst op te komen tegen het besluit van 31 oktober 2016. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] tegen dat besluit geacht worden te zijn ingetrokken. Dit betekent dat het besluit van 31 oktober 2016 in stand blijft.

Proceskosten

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van 28 april 2015 van de raad van de gemeente Haren, waarbij het bestemmingsplan "EHS en recreatieterrein zuidoostzijde Paterswoldsemeer" is vastgesteld, gegrond;

II. vernietigt het besluit van 28 april 2015;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Haren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Haren aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017

539-817.