Uitspraak 201600760/1/A3


Volledige tekst

201600760/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Sint Antoniusgilde, gevestigd te Helmond,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2015 in zaak nr. 13/5840 in het geding tussen:

Sint Antoniusgilde,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2013 heeft de korpschef van politie eenheid Oost-Brabant het aan Sint Antoniusgilde verleende verlof tot het voorhanden hebben van zes enkelloops hagelgeweren ingetrokken.

Bij besluit van 22 november 2013 heeft de staatssecretaris het door Sint Antoniusgilde daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 december 2015 heeft de rechtbank het door Sint Antoniusgilde daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Sint Antoniusgilde hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2016, waar Sint Antoniusgilde, vertegenwoordigd door R.J.F. van den Wijngaard, werkzaam bij Jacobs en Joosten c.s. Juristen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.D. Verhagen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is daar de korpschef van politie, vertegenwoordigd door J.M. Leijssen, werkzaam bij de politie, eenheid Oost-Brabant, gehoord.

Overwegingen

1. Sint Antoniusgilde is een schietvereniging. Zij is lid van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden (hierna: NBFS) welke federatie wordt erkend door de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA). Aan haar is een verenigingsverlof verleend tot het voorhanden hebben van onder meer de zes hagelgeweren. Bij het in administratief beroep gehandhaafde besluit van 3 juni 2013 is het verlof ingetrokken. Aan het besluit in administratief beroep heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat deze hagelgeweren niet zijn toegestaan bij de schietsportdisciplines die bij Sint Antoniusgilde worden beoefend, onder verwijzing naar de reglementen van de KNSA en NBFS. Sint Antoniusgilde heeft volgens de staatssecretaris daarom geen redelijk belang in de zin van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) bij het voorhanden hebben van de zes hagelgeweren.

2. Sint Antoniusgilde betoogt dat zich onder de wapens waarvan het verlof is ingetrokken twee wapens bevinden die onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie vallen. Sint Antoniusgilde heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. Er is geen reden waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd. Aangezien Sint Antoniusgilde dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

3. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwm kunnen de in deze wet genoemde verloven worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt het verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt een verlof verleend indien een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.

Ingevolge artikel 38, tweede lid, volgt de korpschef bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.

3.1. De Circulaire Wapens en Munitie 2013 vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.

In onderdeel B onder 2 t/m 6 van de Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een redelijk belang als bedoeld in artikel 28 van de Wwm.

4. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1455) overwogen dat de staatssecretaris niet aan de intrekking ten grondslag mocht leggen dat het redelijk belang van Sint Antoniusgilde bij het voorhanden hebben van wapens en munitie is vervallen, enkel omdat zij, nu niet toegestane wapens worden gebruikt, niet in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen. Zoals Sint Antoniusgilde heeft betoogd, heeft de Afdeling in die uitspraak geoordeeld dat het in de Circulaire ter invulling van het in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm gestelde criterium van "een redelijk belang" gestelde vereiste om als sportschutter in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport te beoefenen, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaat. Gelet hierop komt het besluit van 22 november 2013 volgens de rechtbank wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het hoger beroep is niet gericht tegen dit oordeel van de rechtbank.

5. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.

6. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift dat hij aan de rechtbank heeft gezonden en tijdens de zittingen bij de rechtbank op 4 februari 2015 en 8 december 2015 betoogd dat Sint Antoniusgilde geen redelijk belang in de zin van artikel 28, tweede lid, onder a, van de Wwm heeft bij het voorhanden hebben van de zes hagelgeweren omdat deze een risico voor de veiligheid opleveren.

7. Sint Antoniusgilde voert in dit verband primair aan dat zij een beroep kan doen op de overgangsmaatregel in onderdeel B, onder 2.8.1, van de Circulaire en dat daarom niet behoeft te worden beoordeeld of zij een redelijk belang heeft.

7.1. In onderdeel B, onder 2.7 staat dat er bepaalde wapens zijn die niet - ten behoeve van de schietsport - op een verlof mogen worden bijgeschreven.

Onder 2.7.1 staan de verboden wapens en is bepaald dat het verboden is vuurwapens die beantwoorden aan de nader genoemde algemene kenmerken voorhanden te hebben.

Onder 2.7.2 staan de ongewenste wapens en is bepaald dat wapens die voldoen aan nader genoemde criteria ongewenst zijn ten behoeve van de schietsport. Een verlofaanvraag voor een dergelijk wapen dient dan ook te worden afgewezen tenzij op de aanvraag de overgangsregeling van onderdeel B, onder 2.8.1. van toepassing is.

Onder 2.8.1 staat dat de in onderdeel B, onder 2.7.2, genoemde (en dus in principe ongewenste) vuurwapens waarvan door de houder dan wel aanvrager van het verlof kan worden aangetoond dat deze voldoet aan nader genoemde voorwaarden, niet worden aangemerkt als zijnde voor de schietsport ongewenste vuurwapens.

7.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de intrekking van het verlof is gebaseerd op het ontbreken van een redelijk belang bij het voorhanden hebben van de geweren. Anders dan Sint Antoniusgilde veronderstelt, heeft de staatssecretaris aan de intrekking niet ten grondslag gelegd dat de wapens ongewenst zijn in de zin van onderdeel B, onder 2.7.2, van de Circulaire. Sint Antoniusgilde kan dan ook geen beroep doen op de overgangsmaatregel in onderdeel B, onder 2.8.1 van de Circulaire. De staatssecretaris stelt voorts terecht dat ook als een wapen onder deze overgangsmaatregel zou vallen, hij dient te beoordelen of een redelijk belang in de zin van artikel 28, tweede lid, onder a, van de Wwm bestaat bij het behouden van het verlof. Dat een wapen valt onder de overgangsmaatregel betekent dus niet, zoals Sint Antoniusgilde veronderstelt, dat het redelijk belang daarmee is gegeven.

Het betoog faalt.

8. Subsidiair voert Sint Antoniusgilde aan dat zij wel een redelijk belang heeft bij het behouden van het verlof. In dit kader betoogt zij dat de rechtbank, mede gelet op de verklaring van erkenninghouder en meervoudig kampioen [persoon], ten onrechte de staatssecretaris is gevolgd in zijn standpunt dat basculerende hagelgeweren bij het koningsschieten een risico voor de veiligheid opleveren. Weliswaar moet een basculerend wapen van het affuit af worden gehaald indien het wapen weigert en bestaat het risico dat het dan alsnog afgaat, maar de rechtbank heeft miskend dat zolang het veiligheidsprotocol wordt nageleefd, het risico voor de omgeving en het publiek nihil is.

8.1. Op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm wordt een verlof slechts verleend wanneer een redelijk belang dit vordert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 mei 2015 laat dit criterium blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel aan de overheid een grote beoordelingsruimte toe. Niet gauw zal worden aangenomen dat een redelijk belang vordert dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft; zelfverdediging zal slechts in uitzonderingsgevallen als redelijk belang worden erkend. Serieuze beoefening van de schietsport kan echter wel een redelijk belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nr. 3, blz. 34 en 35). De Afdeling heeft in deze uitspraak tevens overwogen dat zij, gelet op deze wetsgeschiedenis, het standpunt van de staatssecretaris, dat slechts een redelijk belang aan serieuze beoefening van de schietsport kan worden ontleend indien het gebruik ten behoeve van schietsport zoals door de aanvrager van het verlof beoogd met het wapen waarvoor het verlof wordt gevraagd geen risico voor de veiligheid oplevert, niet onredelijk acht.

8.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het redelijk belang als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm bij het verlof tot het voorhanden hebben van de zes basculerende hagelgeweren is vervallen. Mede gelet op zijn beoordelingsruimte heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het schieten met een basculerend hagelgeweer een risico voor de veiligheid oplevert. Hierbij wordt betrokken dat een basculerend hagelgeweer van het affuit wordt gehaald om het te ontladen of herladen. Dit brengt, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, het risico met zich dat wanneer het geweer eerst hapert en vervolgens alsnog afgaat door een zogenoemde nabrander de schutter of het publiek wordt geraakt. Anders dan Sint Antoniusgilde betoogt, is dit risico niet nihil. Bij de beoordeling van dit risico heeft de staatssecretaris in redelijkheid kunnen betrekken dat schutters niet altijd het veiligheidsprotocol in acht nemen omdat fouten maken menselijk is. Het ongeval in Tubbergen, waarbij, zoals Sint Antoniusgilde terecht stelt, de schutter fouten heeft gemaakt door het veiligheidsprotocol niet na te leven, bevestigt dit. De staatssecretaris heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, indien de risico’s op dergelijke fouten kunnen worden verminderd door de wapens niet meer toe te staan, dit dient te gebeuren. Bij dit oordeel wordt verder betrokken dat op de wapens weliswaar een veiligheidspal zit, maar dat daarmee een nabrander niet kan worden voorkomen. De staatssecretaris heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico dat bestaat bij geweren die op het affuit worden herladen, in het bijzonder het risico dat de munitie explodeert in het gezicht van de schutter, aanmerkelijk kleiner is dan alle risico’s tezamen die bestaan bij het gebruik van een basculerend hagelgeweer. De omstandigheid dat de zes geweren volgens Sint Antoniusgilde niet zouden moeten worden geschaard onder de enkelloops hagelgeweren waarvoor de staatssecretaris niet langer verloven wil inwilligen, is gelet op voornoemd oordeel ten slotte niet relevant.

Het betoog faalt.

9. Sint Antoniusgilde heeft haar standpunt dat in andere Europese landen het koningsschieten met hagelgeweren wel is toegestaan niet van enige motivering voorzien. Reeds daarom slaagt dit betoog niet.

10. Sint Antoniusgilde voert verder aan dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) op het bestuursorgaan een zware motiveringsplicht rust in geval van een inbreuk op het ongestoord genot van eigendom. Voorts voert Sint Antoniusgilde aan dat de terughoudende toets die de bestuursrechter in dit geval hanteert, leidt tot een schending van artikel 13 van het EVRM.

10.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

10.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1597) laat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. Het verbod tot het voorhanden hebben van een wapen volgt uit artikel 26 van de Wwm en is aldus bij wet voorzien ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. In dit verband is voorts van belang dat niet is gebleken dat de intrekking van het verlof gevolgen heeft die onevenredig zijn ten opzichte van het hiermee te dienen doel.

Het betoog faalt.

11. Het betoog dat het in strijd is met artikel 13 van het EVRM dat de bestuursrechter de intrekking van het verlof slechts terughoudend toetst en Sint Antoniusgilde derhalve geen deugdelijk rechtsmiddel heeft, faalt eveneens. De enkele omstandigheid dat het bestuursorgaan volgens de Afdeling onder omstandigheden een bepaalde beoordelingsruimte heeft, zoals overwogen onder 8.2, levert geen grond op voor de conclusie dat geen effectief rechtsmiddel openstaat tegen de intrekking van het verlof. Bovendien is de beslissing op het administratief beroep een volledige heroverweging geweest.

12. Voor zover Sint Antoniusgilde in hoger beroep voorts haar in eerdere instanties aangevoerde gronden heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat het hoger beroep in zoverre een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. Sint Antoniusgilde heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

14. Nu het hoger beroep ongegrond is, wijst de Afdeling het verzoek om schadevergoeding bestaande uit de bewaringskosten van de wapens, van Sint Antoniusgilde, af.

15. Reeds omdat het hoger beroep ongegrond is, wordt voorts niet toegekomen aan het verzoek om de korpschef te gelasten de zes in bewaring gegeven wapens aan Sint Antoniusgilde terug te geven onder last van een dwangsom.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.

w.g. Slump w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016

559.