Uitspraak 201507682/1/A2


Volledige tekst

201507682/1/A2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2015 in zaak nr. 14/2251 in het geding tussen:

[appellant]

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol.

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft de besliscommissie het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade als gevolg van onder meer de inwerkingtreding van de wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol in 2008 (hierna: Lvb 2008) afgewezen.

Bij besluit van 24 april 2014 heeft de besliscommissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2016, waar [appellant] en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, voorzitter, en mr. O.M. te Rijdt, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. [appellant] is sinds 1985 eigenaar van de woning [locatie] te Lijnden. De woning ligt op circa 3200 meter afstand van de dichtstbijzijnde start- en landingsbaan, de Zwanenburgbaan. Op 24 juni 2009 heeft hij door invulling van het daarvoor bestemde formulier een verzoek ingediend ter vergoeding van de schade die hij stelt te lijden in de vorm van waardevermindering van zijn woning. De schade heeft hij geschat op € 40.000,00. Als motivering heeft hij aangegeven dat hij geluidoverlast ondervindt van vliegtuigen, die in toenemende mate op lage hoogte recht over zijn huis vliegen.

Besluitvorming

2. De besliscommissie heeft het verzoek voorgelegd aan de adviescommissie, die op 20 december 2012 advies heeft uitgebracht. Dit advies strekt tot het toekennen van een schadevergoeding van € 6.790,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2009, ter vergoeding van de schade als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 en afwijzing van het verzoek wat betreft de andere gestelde schadeoorzaken.

De besliscommissie heeft bij het besluit van 9 augustus 2013 het verzoek, in afwijking van het advies van de adviescommissie, afgewezen, omdat de schade die wordt veroorzaakt door de toename van de geluidbelasting als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 niet uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico. Aan het besluit op bezwaar van 24 april 2014 heeft de besliscommissie ten grondslag gelegd dat de Afdeling in haar uitspraak van 19 februari 2014 in zaak nr. 201306607/1/A2 een drempel van 5% wegens normaal maatschappelijk risico heeft aanvaard.

Beroep

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besliscommissie wat betreft de maximaal te verwachten geluidbelasting terecht een vergelijking heeft gemaakt tussen het Lvb 2008 en het Lvb 2004. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de besliscommissie niet bevoegd is te beslissen over vergoeding van schade die het gevolg is van veranderingen in de feitelijke vliegbewegingen, maar alleen van schade die het gevolg is van de in de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol genoemde regelingen. De stelling van [appellant] dat zijn woning onverkoopbaar is houdt verband met zijn wens de woning te isoleren. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze stelling geen verband houdt met het besluit van 24 april 2014 en dat besluitvorming over het al dan niet isoleren van de woning in een ander besluitvormingstraject en door een andere instantie plaatsvindt.

Hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Hij voert daartoe aan dat de adviescommissie heeft geadviseerd een bedrag van € 6.790,00 te vergoeden. Verder beroept de besliscommissie zich volgens hem ten onrechte op besluiten die in de jaren 2003 tot en met 2008 over Schiphol zijn genomen, terwijl de extreme overlast ver daarna is ontstaan. Ten slotte stelt hij dat ook voorbij is gegaan aan het punt van uitstoot en luchtvervuiling, die recent duidelijk is vastgesteld door de overheid.

4.1. Ingevolge artikel 8.31 van de Wet luchtvaart kent de minister van Infrastructuur en Milieu, indien een belanghebbende ten gevolge van het luchthavenindelingbesluit of het luchthavenverkeerbesluit schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Ingevolge artikel 9, lid 3f, van de gemeenschappelijke regeling Schadeschap luchthaven Schiphol, zoals deze luidde ten tijde van belang, is het algemeen bestuur van het Schadeschap onverminderd artikel 19 bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 8.31 van de Wet luchtvaart.

Ingevolge artikel 19 kan het algemeen bestuur een commissie instellen waaraan de in artikel 9 genoemde bevoegdheden kunnen worden overgedragen (de besliscommissie).

4.2. In de aanvraag van 24 juni 2009 zijn de wijziging van het Lvb 2008, de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol (vijfde baan), de instelling van geluidzones (als aangegeven in het aanwijzingsbesluit van 23 oktober 1996) en veiligheidszones en/of vrijwaringszones rond de luchthaven Schiphol (als aangegeven in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en omgeving) en het Lvb 2003 als schadeoorzaken genoemd. Het besluit van de besliscommissie van 9 augustus 2013, zoals gehandhaafd bij het bij de rechtbank bestreden besluit, is een beslissing op die aanvraag en alleen de besluitvorming op die aanvraag lag bij de rechtbank ter beoordeling voor. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat, voor zover [appellant] heeft gesteld dat de schade door latere besluiten is ontstaan, hij een nieuw verzoek om schadevergoeding kan indienen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, voor zover [appellant] beoogt in aanmerking te komen voor schade, veroorzaakt door de toename van feitelijke vliegbewegingen, de besliscommissie niet bevoegd is daarover te beslissen. Dit geldt ook voor de voor het eerst in hoger beroep genoemde schade als gevolg van luchtvervuiling. Derhalve is thans alleen nog aan de orde het oordeel van de rechtbank dat de besliscommissie het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 kon afwijzen.

4.3. Het Lvb 2008 beoogt de toegestane milieuruimte binnen vastgestelde grenzen beter te benutten. Om dit mogelijk te maken, worden door dit besluit de grenswaarden voor geluid in een aantal handhavingspunten gewijzigd. In een aantal handhavingspunten wordt meer geluid toegestaan dan voorheen, in de overige punten minder. De over het geheel genomen maximaal toegestane geluidbelasting ten opzichte van het eerste Lvb wijzigt niet. Onder het Lvb 2008 ligt de woning van [appellant] op een afstand van 350 meter van het dichtstbijzijnde handhavingspunt (18). Dit leidt ten opzichte van het Lvb 2004 tot een toename van de te verwachten geluidbelasting van iets minder dan 2,5 Lden.

4.4. In de hiervoor genoemde uitspraak van 19 februari 2014 heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat de besliscommissie zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een waardevermindering van 5% van een woning als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 en de wijziging van uitvliegroutes bij een van de vijf start- en landingsbanen, behoort tot het normale maatschappelijk risico van een omwonende van een start- en landingsbaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de drempel van 5% geldt als uitgangspunt dat bewoners van huizen binnen de invloedsfeer van Schiphol rekening dienen te houden met de mogelijkheid van een toename van geluidbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien.

De woning van [appellant] lag zowel ten tijde van de aankoop als thans op ongeveer 3200 meter van de dichtstbijzijnde start- en landingsbaan, de Zwanenburgbaan. Deze ligging in de invloedsfeer van Schiphol en in de nabijheid van een start- en landingsbaan, brengt risico’s mee. Rekening moet worden gehouden met wijzigingen in de regulering van het gebruik van de luchthaven die zullen leiden tot wijzigingen in de toegestane geluidbelasting op woningen. Artikel 8.17, zevende lid, van de Wet luchtvaart gaat uit van elkaar opvolgende Lvb’s. Het Lvb 2008 kan als vervolgbesluit van het Lvb 2003, zoals gecorrigeerd door het Lvb 2004, in beginsel worden beschouwd als een min of meer voorspelbare en uit het normale gebruik van Schiphol voortvloeiende ontwikkeling. Een dergelijke ontwikkeling zal de ene keer voor de ene groep van omwonenden voordeel of nadeel teweegbrengen en de andere keer voor een andere groep omwonenden. Daarbij is in dit geval van belang dat het bij het Lvb 2008 niet gaat om een drastische en niet te verwachten wijziging van het gebruikersregime van de banen van Schiphol en evenmin om een fysieke uitbreiding van de luchthaven Schiphol. Ook gaat het Lvb 2008 niet gepaard met nieuwe beperkingen in het gebruik van de omgeving van de luchthaven, zoals bouwbeperkingen aan woningen. De enkele omstandigheid dat het Lvb 2008 leidt tot een verslechtering van de akoestische situatie ter plaatse van de woning van een omwonende, kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid die niet in de lijn der verwachtingen ligt.

4.5. De adviescommissie heeft de schade van [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 begroot op 5% van de waarde van zijn woning, te weten € 27.150,00. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd inhoudende dat de adviescommissie van onjuiste bedragen is uitgegaan. De besliscommissie mocht de in het advies genoemde bedragen daarom voor juist houden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de schade als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2008 geheel tot het normale maatschappelijk risico van [appellant] behoort.

4.6. Het betoog faalt.

Conclusie

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Lodder
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016

17.