Uitspraak 201406304/1/A1


Volledige tekst

201406304/1/A1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Hotel Seven One Seven B.V." en "Belgrave Estates B.V." (hierna tezamen en in enkelvoud: Hotel Seven One Seven), beide gevestigd te Amsterdam,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014 in zaak nr. 13/4213 in het geding tussen:

Hotel Seven One Seven

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Amsterdam Centrum.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2012 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel centrum, de rechtsvoorganger van het algemeen bestuur (hierna: het dagelijks bestuur), aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen van een gebouw op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur het door Hotel Seven One Seven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank het door Hotel Seven One Seven daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 juni 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Hotel Seven One Seven hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2015, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster] vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de herbouw van een gebouw waarin woningen zijn voorzien en een detailhandel op de begane grond.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidelijke Binnenstad" rusten op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemmingen "Gemengd-1" en "Tuin-3".

Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder a en f, van de planregels zijn de voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden bestemd voor onder meer wonen en detailhandel.

Ingevolge artikel 8.2 mogen op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming

Ingevolge artikel 28.1, aanhef en onder a, zijn de voor ‘Tuin - 3’ aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven.

Ingevolge artikel 28.2 mogen op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden opgericht.

Ingevolge artikel 28.2.1, onder a, mogen gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar deze mogen niet worden vergroot. Dit betekent ook dat bebouwing niet ondergronds mag worden uitgebreid.

Ingevolge artikel 28.2.1, onder b, mogen, behoudens in geval van nieuwbouw na teniet gaan van de hoofdbebouwing door een calamiteit, in geval van nieuwbouw van de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel de onder a genoemde gebouwen, op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.

Ingevolge artikel 28.4.2 mogen de gebouwen worden gebruikt ten dienste van een van de toegestane functies in hoofdbebouwing op hetzelfde bouwperceel, met uitzondering van parkeervoorzieningen. De gebouwen mogen geen zelfstandige functie bevatten.

Ingevolge artikel 45.1 mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

3. Niet in geschil is dat het bouwplan, voor zover dat is voorzien op gronden met de bestemming "Gemengd-1" niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het bouwplan voor zover dat is voorzien op gronden met de bestemming "Tuin-3" (hierna: het bouwplan). Het bouwplan dient ter vervanging van het oorspronkelijke gebouw waarin een sauna was gevestigd. Blijkens de gedingstukken, waaronder de zich daartussen bevindende foto’s, is dit gebouw op 14 december 2010, ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan, door een calamiteit teniet gegaan.

Nadat die calamiteit had plaatsgevonden, is op 15 juni 2012 het in deze procedure geldende bestemmingsplan "Zuidelijke Binnenstad" (hierna: het bestemmingsplan) in werking getreden. Nu het oorspronkelijke gebouw ten tijde van de terinzagelegging en inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer bestond, kan dat gebouw niet met toepassing van de calamiteitenregelingen als neergelegd in artikel 28.2.1 en artikel 45.1 van de planregels worden herbouwd. In verband hiermee heeft de rechtbank beoordeeld of zich een situatie voordoet als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2002 in zaak nr. 200106021/1.

De rechtbank heeft geoordeeld dat dit het geval is.

4. Hotel Seven One Seven betoogt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft geoordeeld omdat de aard en omvang van het bouwplan niet overeenstemt met die van de verloren gegane bebouwing.

Zij voert daartoe aan dat het bouwplan niet voorziet in de herbouw van een saunacomplex, maar in de bouw van woningen en detailhandel.

Ter ondersteuning van haar betoog verwijst Hotel Seven One Seven naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 in zaak nr. 201012296/1/H1. Volgens Hotel Seven One Seven heeft het bouwplan onder meer vanwege de inbreuk op privacy een meer ingrijpend effect op haar woon- en leefomgeving dan het voormalige saunacomplex. In plaats van een saunacomplex met blinde muren worden appartementen gebouwd met ramen, aldus Hotel Seven One Seven.

Verder voert zij aan dat de bedoeling van de planwetgever wordt doorkruist op het moment dat nieuwbouw wordt toegelaten voor ander - en voor omwonenden intensiever - gebruik van het bouwwerk, waarvoor nu juist een uitsterfconstructie was opgenomen.

4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 november 2002 in zaak nr. 200106021/1) mag, buiten het geval van het in een bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht, in geval een bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, dit worden herbouwd. Deze jurisprudentie heeft een uitzonderingskarakter en dient beperkt te worden uitgelegd. De strekking daarvan is dat een belanghebbende als gevolg van een calamiteit niet in een slechtere, maar ook niet in een betere positie mag komen te verkeren. Dit betekent onder meer dat er slechts sprake kan zijn van herbouw van verloren gegane bebouwing, indien de oppervlakte van het nieuw op te richten bouwwerk nagenoeg gelijk is aan die van het vroegere bouwwerk en ook de aard en de omvang daarvan overeenstemt met die van de vroegere bebouwing.

4.2. Gezien het vorenstaande mag ter vervanging van het door een calamiteit verloren gegane gebouw een gebouw worden herbouwd dat qua oppervlakte, aard en omvang overeenstemt met dat oorspronkelijke gebouw. In hetgeen is aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de aard, omvang en oppervlakte van het beoogde gebouw niet overeenstemmen met die van de vroegere bebouwing. Zo blijkt uit de gedingstukken dat de oppervlakte van het bouwplan nagenoeg gelijk is aan die van het oorspronkelijke gebouw. Tevens voorziet het bouwplan niet in zodanig bouwkundige voorzieningen dat hierdoor de hoedanigheid van het bouwwerk is veranderd. Dat het beoogde gebruik voorziet in wonen en detailhandel en niet in het laatstelijke gebruik voor saunadoeleinden, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat, gelet op artikel 8.1, aanhef en onder a en f, gelezen in samenhang met artikel 28.4.2 van de planregels, een functiewijziging van sauna naar woningen en detailhandel op het perceel is toegestaan. De situatie in de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 waar Hotel Seven One Seven naar heeft verwezen, was een andere. In die zaak stemde het nieuw opgerichte bouwwerk naar de aard niet meer overeen met die van de door de brand verloren gegane bebouwing, nu ten behoeve van de inrichting van het pand als shoarma/grillroom met restaurantfunctie onder meer een toiletgroep, een rokersruimte en een restaurantgedeelte waren toegevoegd.

De verwijzing naar die uitspraak kan Hotel Seven One Seven daarom niet baten.

Voorts betoogt Hotel Seven One Seven tevergeefs dat de aard van het bouwplan wijzigt omdat ramen in de achtergevel zijn voorzien.

Niet in geschil is dat zich in het oorspronkelijke pand direct voorafgaande aan de calamiteit op dezelfde plaatsen gedeeltelijk dicht gemaakte ramen bevonden. Ter zitting heeft het algemeen bestuur verklaard dat deze ramen, ook indien deze niet zouden zijn dicht gemaakt, in overeenstemming waren met de voor het oorspronkelijke gebouw verleende bouwvergunning. De Afdeling acht deze verklaring aannemelijk omdat ter zitting in beroep door partijen is erkend dat de ramen van het oorspronkelijke pand desgewenst weer hadden mogen worden geopend. De rechtbank heeft daarom in de omstandigheid dat er in het bouwplan ramen zijn voorzien terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat zich in dit geval niet een situatie voordoet als bedoeld in de uitspraak van 20 november 2002.

De door Hotel Seven One Seven gestelde inbreuk op haar privacy leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat het algemeen bestuur terecht de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

543.