Uitspraak 201500666/1/A2


Volledige tekst

201500666/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de raad van de gemeente Peel en Maas,
appellant,

en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de gemeenteraad in het plan van scholen 2015-2017 een openbare school in Maasbree opgenomen.

Bij besluit van 19 december 2014 heeft de staatssecretaris aan dit plan goedkeuring onthouden.

Tegen dit besluit heeft de gemeenteraad beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2015, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, werkzaam bij bureau Leeuwendaal, en drs. B.P. Timmers, werkzaam bij de gemeente Peel en Maas, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) gaat een voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad dat de opneming in het plan van een of meer openbare scholen bevat, vergezeld van:

a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen,

b. de beschrijving van het voedingsgebied,

c. de aanduiding van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven en

d. de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging.

Ingevolge het vierde lid neemt de gemeenteraad een openbare school in het plan op, indien op grond van de bij het voorstel of verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is, dat zij voldoet aan de normen van artikel 77, eerste lid.

In het vijfde lid is vermeld dat de in het eerste lid bedoelde prognose:

a. inzicht geeft in het te verwachten aantal leerlingen voor elk jaar van het tijdvak waarop de prognose betrekking heeft,

b. gebaseerd is op statistische gegevens over een tijdvak van 5 jaar en

c. vermeldt de berekeningen die tot de uitkomsten hebben geleid.

De prognose bevat gegevens omtrent:

1°. het voedingsgebied,

2°. de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven,

3°. de bevolking in het voedingsgebied van 0 tot en met 14 jaar, verdeeld in leeftijdsgroepen van 1 jaar,

4°. de te verwachten instroom naar en uitstroom uit die bevolking,

5°. het te verwachten aantal levendgeborenen en

6°. indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het openbaar basisonderwijs in een vergelijkbare gemeente, of

7°. indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de openbare school of scholen binnen de gemeente.

De prognose kan tevens gegevens bevatten naar aanleiding van de directe meting.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, neemt de gemeenteraad een school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b, onthoudt de minister zijn goedkeuring voor zover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.

De stichtingsnorm voor Peel en Maas bedraagt 200 leerlingen.

2. De staatssecretaris heeft aan de onthouding van goedkeuring ten grondslag gelegd dat met de overgelegde gegevens niet aannemelijk is gemaakt dat de school zal worden bezocht door het vereiste aantal leerlingen. Voor zover de prognose is gebaseerd op een directe meting, heeft de staatssecretaris deze buiten beschouwing gelaten, omdat niet is gebleken van omstandigheden die het gebruik van een directe meting rechtvaardigen en het belangstellingspercentage dat volgt uit de directe meting bovendien substantieel afwijkt van de belangstellingspercentages binnen de voedingsgebieden van de twee reeds bestaande openbare scholen in Peel en Maas.

3. De gemeenteraad betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte de directe meting buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van de prognose omdat er geen omstandigheden zouden zijn die het gebruik van een directe meting rechtvaardigen. Daartoe voert zij aan dat het belangstellingspercentage van 6,13 procent dat voor de gemeente geldt slechts door twee scholen wordt gegenereerd, terwijl in de gemeente totaal zeventien basisscholen zijn gevestigd. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek volgt in Limburg en Noord-Brabant bijna 20 procent van de leerlingen openbaar onderwijs, zodat het belangstellingspercentage in Peel en Maas ook sterk afwijkt van de omgeving. Voorts heeft de staatssecretaris niet onderkend dat het percentage van 38 van het aantal leerlingen uit het dorp Panningen dat de openbare school per 1 oktober 2014 bezoekt niet sterk afwijkt van het percentage voor de te stichten school in de directe meting.

3.1. Gelet op artikel 79 , vierde lid, aanhef en onder b, van de Wpo moet de staatssecretaris zich bij zijn besluit omtrent de goedkeuring baseren op de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens. Gelet daarop heeft hij terecht geen rekening gehouden met nadien overgelegde gegevens.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 7 mei 2008 in zaak nr. 200705509/1) heeft de directe meting blijkens de wetsgeschiedenis slechts een beperkte aanvullende rol, voor het geval de ingevolge artikel 75, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpo over te leggen prognose van het gemeentelijk belangstellingspercentage, berekend op basis van de indirecte meting, onvoldoende gegevens oplevert voor de bepaling van de behoefte. Uitgegaan moet worden van de indirecte meting, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals een van de gemeente als geheel afwijkende bevolkingssamenstelling in het voedingsgebied.

3.3. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. Niet in geschil is dat er in Maasbree geen sprake is van een ten opzichte van de rest van Peel en Maas afwijkende bevolkingssamenstelling. De omstandigheid dat het gemeentelijk belangstellingspercentage voor een openbaar onderwijs wordt gegenereerd door twee van de in totaal zeventien scholen in de gemeente is geen bijzondere omstandigheid voor een landelijke gemeente met meerdere dorpen en kernen. De wet gaat ervan uit dat het op basis van de indirecte meting te bepalen belangstellingspercentage voor openbaar onderwijs kan worden gebaseerd op een of meerdere scholen van die richting binnen de gemeente (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2007 in zaak nr. 200605096/1). Het verschil tussen het gemeentelijk belangstellingspercentage enerzijds en het percentage leerlingen in Limburg en Noord-Brabant dat volgens gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek een openbare school bezoekt en de belangstellingspercentages voor openbaar onderwijs binnen de voedingsgebieden van de scholen in Pannigen (15,15 procent) en Baarlo (27,06 procent) anderzijds, is niet zodanig groot dat dat verschil een bijzondere omstandigheid oplevert. Dat ouders in Maasbree reeds geruime tijd om oprichting van een openbare school vragen en niet zouden kunnen kiezen voor openbaar onderwijs, heeft de staatssecretaris evenmin als bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken. Bovendien is in Baarlo, binnen een afstand van 6 kilometer van Maasbree, een school voor openbaar onderwijs gelegen.

3.4. Het betoog faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Poot
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

362.