Uitspraak 201311709/1/R6


Volledige tekst

201311709/1/R6.
Datum uitspraak: 10 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Ootmarsum, gemeente Dinkelland,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Ootmarsum, gemeente Dinkelland,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Ootmarsum, gemeente Dinkelland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Commanderie Ootmarsum B.V., gevestigd te Ootmarsum,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 24 april 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" (hierna: het wijzigingsbesluit) gewijzigd en opnieuw vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft De Commanderie Ootmarsum B.V. beroep ingesteld.

[appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellanten sub 3], [belanghebbende A] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2014, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. A.H.E. van de Klift, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellanten sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 3B], en bijgestaan door mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, De Commanderie Ootmarsum B.V., vertegenwoordigd door H.J.H.M. Heupink, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Witbreuk, advocaat te Almelo, ing. D. Kluin, werkzaam bij de gemeente, drs. T.H.J. van der Waals, werkzaam bij Companen B.V., en ing. R.A. Eekers, werkzaam bij Geofox Lexmond milieuadviseurs, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A], vertegenwoordigd door E.J. Krouwel, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door H.A. Sentker, als partij gehoord.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de afloop van de beroepstermijn van het wijzigingsbesluit.

[appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] hebben na het onderzoek ter zitting vanwege het wijzigingsbesluit nadere stukken ingediend. De raad heeft hier desgevraagd bij brief van 17 juli 2014 op gereageerd. Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de raad deze reactie aangevuld.

Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De bestemmingsplannen

2. Het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum", dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld, biedt een juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van het gebied van de Commanderie dat ligt ten zuiden van de kern van Ootmarsum. Daarbij is voorzien in woningbouw, een hotel, een brouwerij en uitbreiding van de parkeerplaats Stadsweide. Het plangebied wordt begrensd door onder meer De Brake, de Wildbaan, het Oldenzaals Voetpad en de Wildehof.

2.1. Met het wijzigingsbesluit heeft de raad beoogd om een aantal ondergeschikte wijzigingen door te voeren en tevens beoogd daarmee gedeeltelijk tegemoet te komen aan de bezwaren tegen het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld door onder meer de gebruiksmogelijkheden van de voorziene brouwerij te beperken. De Afdeling merkt het wijzigingsbesluit aan als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Vaststaat dat [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] belang hebben bij de beoordeling van het wijzigingsbesluit. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het wijzigingsbesluit.

Ontvankelijkheid

3. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het beroep van [appellant sub 2] en anderen ontvankelijk is voor zover dat beroep is ingesteld door [appellant sub 2A].

3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant sub 2A] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 2] en anderen gestelde omstandigheid dat [appellant sub 2B] de zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan mede namens zijn echtgenoot heeft ondertekend, omdat in het algemeen een rechtsmiddel dat is aangewend door één echtgenoot niet kan worden toegedicht aan de andere echtgenoot. Nu uit de bewoordingen en de ondertekening van de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen, noch anderszins blijkt dat [appellant sub 2B] heeft beoogd deze zienswijze mede namens [appellant sub 2A] in te dienen, kan deze niet aan haar worden toegedicht. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van 5 november 2013 is, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], niet-ontvankelijk.

3.2. Nu het ontvankelijkheidsgebrek dat onder 3.1 voor [appellant sub 2A] is vastgesteld uitsluitend is gerelateerd aan het inroepen van rechtsbescherming, is in dit geval het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], tegen het wijzigingsbesluit eveneens niet-ontvankelijk. In dit verband is van belang dat [appellant sub 2A] door dit besluit niet in een nadeliger positie wordt gebracht. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4.

Het wijzigingsbesluit

Het beroep van De Commanderie Ootmarsum B.V.

4. Het beroep van De Commanderie Ootmarsum B.V. is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca", voor zover daaraan niet tevens de aanduidingen "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij" en "specifieke vorm van horeca - hotel" zijn toegekend. Zij betoogt dat daardoor op dit plandeel ten onrechte niet meer is voorzien in een bedrijfswoning.

4.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:

a. horecabedrijven categorie 1 en categorie 2, met dien verstande dat:

1. een logiesverstrekkend bedrijf c.q. hotel uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - hotel";

2. een ambachtelijke bierbrouwerij is toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij", met dien verstande dat:

- de ambachtelijke bierbrouwerij onderdeel uitmaakt van het horecagebouw;

- maximaal een brouwsel van maximaal tien hectoliter per dag mag worden geproduceerd;

- de maximale productie 2.600 hectoliter eindproduct per jaar mag bedragen;

b. ten hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - hotel", met dien verstande dat:

1. de bedrijfswoning uitsluitend inpandig wordt gerealiseerd;

2. de inhoud niet meer bedraagt dan 800 m3;

c. ten hoogste één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij", met dien verstande dat de bedrijfswoning zowel inpandig, aangebouwd als vrijstaand mag worden gebouwd.

[…]

4.2. Gelet op artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c, van de planregels, staat vast dat op de gronden met de bestemming "Horeca" ten westen van het aanduidingsvlak met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij" - anders dan in het bestemmingsplan dat op 5 november 2013 is vastgesteld - niet meer is voorzien in de oprichting van een bedrijfswoning, omdat aan deze gronden niet langer de aanduiding "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij" is toegekend. De raad heeft toegelicht dat hij het aanduidingsvlak "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij" ten opzichte van het bestemmingsplan, dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld, heeft verkleind teneinde het kleinschalige karakter van de ter plaatse voorziene brouwerij te kunnen waarborgen. Vanwege de gekozen plansystematiek is met de verkleining van het aanduidingsvlak "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij" echter ook de oprichting van een bedrijfswoning op die gronden komen te vervallen. De Afdeling begrijpt de raad aldus dat hij dit niet heeft beoogd. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog van De Commanderie Ootmarsum B.V. slaagt.

4.3. In hetgeen De Commanderie Ootmarsum B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" ten westen van het aanduidingsvlak met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - ambachtelijke bierbrouwerij", is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3]

5. De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] zijn onder meer gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Wonen - Landhuis", "Wonen - Herenhuis", "Horeca" en "Detailhandel". [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen achten de actuele regionale behoefte aan de voorziene ontwikkelingen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) onvoldoende aangetoond. Voorts heeft de raad alternatieve locaties voor de voorziene ontwikkelingen onvoldoende bezien. [appellanten sub 3] betogen dat de raad de gevolgen voor de waterhuishouding van het plangebied en de omliggende gronden onvoldoende heeft onderzocht.

5.1. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

5.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor ambachtelijke detailhandel.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen - Herenhuis" aangewezen gronden bestemd voor wonen, met dien verstande dat maximaal 8 woningen mogen worden gebouwd.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen - Landhuis" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

5.3. In paragraaf 4.1.3 van de plantoelichting staat dat het wijzigingsbesluit voorziet in de bouw van 25 nieuwe woningen, een hotel, een ambachtelijke bierbrouwerij, een brasserie en ambachtelijke detailhandel. Het bestemmingsplan, dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld, voorzag eveneens in deze ontwikkelingen. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan, dat is vastgesteld op 5 november 2013, derhalve voorzag in nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro, en dat in de plantoelichting van dat bestemmingsplan moet worden verantwoord dat aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, wordt voldaan. Nu de voorziene ontwikkelingen ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsbesluit nog niet waren opgericht op grond van het bestemmingsplan dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld, en dat bestemmingsplan bovendien nog niet onherroepelijk is, dient ook in de plantoelichting bij het wijzigingsbesluit te worden verantwoord dat aan de voorwaarden van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro wordt voldaan.

5.4. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de Nota van toelichting (Stb. 2012, 388, p. 34, 49-51) beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien.

5.5. Ter onderbouwing van de actuele regionale behoefte aan de oprichting van een hotel, een ambachtelijke bierbrouwerij, een brasserie en ambachtelijke detailhandel wordt in paragraaf 4.1.3 van de plantoelichting verwezen naar het rapport "Commanderieterrein Ootmarsum, onderzoek regionale marktbehoefte en effecten", van 7 april 2014, dat is opgesteld door ZKA Consultants & Planners en Verheijden Concepten B.V. (hierna: het behoefteonderzoek). [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen terecht dat in het behoefteonderzoek niet inzichtelijk wordt gemaakt in hoeverre met de voorziene oprichting van een hotel, een ambachtelijke bierbrouwerij, een brasserie en ambachtelijke detailhandel wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. Zo is bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met het bestaande regionale aanbod en de gevolgen van het plan voor de bestaande leegstand. Gelet op het voorgaande betogen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen terecht dat in de plantoelichting niet inzichtelijk is gemaakt dat met de plandelen met de bestemming "Horeca" en "Detailhandel" wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. Het betoog slaagt.

5.6. Ter onderbouwing van de voorziene nieuwbouwwoningen wordt in paragraaf 4.1.3 van de plantoelichting gewezen op de Woonvisie 2011+ gemeente Dinkelland, die op 20 maart 2012 is vastgesteld door de raad (hierna: de woonvisie). In de woonvisie staat dat op 28 januari 2010 prestatieafspraken zijn gemaakt door het gemeentebestuur met het provinciebestuur Overijssel. Daarbij hebben het provinciebestuur en de gemeentebesturen binnen de regio Twente blijkens de woonvisie afgesproken hun beleid tot 2020 te richten op de toevoeging van in totaal 13.000 woningen. In dat verband heeft het gemeentebestuur blijkens de woonvisie voor de periode 2010 - 2015 met het provinciebestuur afgesproken dat in Dinkelland wordt voorzien in ongeveer 280 extra woningen.

Verder volgt uit de woonvisie dat in de periode 2015 - 2019 een woningbehoefte bestaat in Dinkelland van 240 extra woningen. De totale woningbehoefte voor de periode 2010 - 2019 van 520 extra woningen is blijkens de plantoelichting verdeeld over de drie verschillende woonkernen binnen Dinkelland, waarbij aan de kern Ootmarsum voor de periode 2010 - 2019 in totaal 229 woningen zijn toebedeeld. De 25 voorziene extra woningen passen binnen dit woningbouwcontingent van 229 woningen, aldus de plantoelichting.

5.6.1. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 februari 2014, zaak nr. 201306647/1/R1, dienen teneinde te kunnen vaststellen of sprake is van een actuele regionale behoefte ook de vraag en het aanbod in de regio in ogenschouw te worden genomen. In de woonvisie wordt niet inzichtelijk gemaakt of bij het in kaart brengen van de woningbehoefte in Dinkelland voor de periode 2015 - 2019 rekening is gehouden met het voorziene en met het bestaande aanbod elders in de regio. Derhalve kan aan de hand van de woonvisie niet worden beoordeeld of met het woningbouwcontingent van 229 binnen de kern Ootmarsum wordt voorzien in een actuele regionale behoefte.

De nota "Woningbehoefte Ootmarsum" van 18 april 2014, die is opgesteld door Companen en als bijlage 21 bij de plantoelichting is gevoegd (hierna: de nota woningbehoefte), betreft een aanvulling op de woonvisie voor de periode 2014 -2024. Ook in de nota woningbehoefte wordt alleen ingegaan op de behoefte en het aanbod in de gemeente Dinkelland. Gelet op het voorgaande betogen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen terecht dat in de plantoelichting onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of met het wijzigingsbesluit wordt voorzien in een actuele regionale behoefte aan woningen. Het betoog van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen slaagt.

5.7. In hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsbesluit wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Detailhandel", "Horeca", "Wonen - Landhuis" en "Wonen - Herenhuis" is genomen in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen tegen het wijzigingsbesluit zijn gegrond.

Nu naar het oordeel van de Afdeling een onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de hiervoor beschreven plandelen en de overige plandelen van het wijzigingsbesluit ziet de Afdeling aanleiding om tot vernietiging van het gehele wijzigingsbesluit over te gaan. Gelet op de aard van het gebrek behoeven de overige beroepsgronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen en het beroep van [appellanten sub 3] geen bespreking meer en verklaart de Afdeling het beroep van [appellanten sub 3] eveneens gegrond.

Verzoeken

5.8. Voor zover de raad naar aanleiding van het gebrek geconstateerd in overwegingen 4.2 en 4.3 heeft verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om het verzoek van de raad in te willigen om het gebrek geconstateerd in overwegingen 4.2 en 4.3 te laten herstellen door toepassing te geven aan artikel 8:51d, van de Awb. In dit verband wijst de Afdeling op de overige gebreken die zijn geconstateerd in de besluitvorming.

Het besluit van 5 november 2013

6. De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] zijn tevens gericht tegen onder meer de plandelen met de bestemmingen "Wonen - Landhuis", "Wonen - Herenhuis", "Horeca" en "Detailhandel" van het bestemmingsplan dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld.

Conclusie

7. Aan de door [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] bestreden plandelen van het besluit van 5 november 2013 ligt - behoudens het behoefteonderzoek en de nota woningbehoefte - nagenoeg dezelfde motivering ten grondslag als aan het wijzigingsbesluit. Gelet hierop en op hetgeen in 5.3 tot en met 5.6.1 is overwogen biedt hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan dat bij besluit van 5 november 2013 is vastgesteld wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Wonen - Landhuis", "Wonen - Herenhuis", "Horeca" en "Detailhandel" in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.

8. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen zijn gegrond, zodat gelet op overweging 5.7 het bestemmingsplan dat door de raad is vastgesteld op 5 november 2013 dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen alsmede het beroep van [appellanten sub 3] geen bespreking meer. Gelet hierop verklaart de Afdeling de beroepen van [appellanten sub 3] eveneens gegrond.

Opdracht

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

10. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van De Commanderie Ootmarsum B.V. is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 2A], tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 24 april 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover het beroep is ingesteld door [appellant sub 2A], tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 5 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" niet-ontvankelijk;

III. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Commanderie Ootmarsum B.V. tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 24 april 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" gegrond;

IV. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 5 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum" gegrond;

V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 24 april 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum";

VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 5 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Commanderie Ootmarsum";

VII. draagt de raad van de gemeente Dinkelland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V en VI worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland in verband met de behandeling van de beroepen tot vergoeding van de opgekomen proceskosten:

-ten aanzien van [appellante sub 1] tot een bedrag van € 1262,64 (zegge: twaalfhonderdtweeënzestig euro en vierenzestig cent), waarvan € 1217,50 valt toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen tot een bedrag van € 54,06 (zegge: vierenvijftig euro en zes cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten aanzien van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tot een bedrag van € 2918,24 (zegge: negenentwintighonderdachttien euro en vierentwintig cent), waarvan € 1217,50 valt toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IX. gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellante sub 1];

- ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Commanderie Ootmarsum B.V.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Drupsteen w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014

418-749.