Uitspraak 200702161/1


Volledige tekst

200702161/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en
[appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak nr. 05/4763 van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel
Oud-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan
[vergunninghouder] vrijstelling en een lichte bouwvergunning verleend voor het veranderen van de eerste verdieping van het pand [locatie] te Amsterdam met behoud van de bestemming daarvan tot één woning en het oprichten van een dakterras aan de achterzijde op de uitbouw van de begane grond verdieping.

Bij besluit van 6 september 2005 heeft het dagelijks bestuur het door
[appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2007.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2007, waar [appellant A], in persoon en bijgestaan door mr. B. Külbs, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door
drs. J. Niesten, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.J. Woodward, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschorst om het dagelijks bestuur in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen.

Het dagelijks bestuur heeft een nader stuk ingediend. [appellanten en vergunninghouder] hebben daarop gereageerd. Vervolgens heeft de Afdeling het dagelijks bestuur schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Het dagelijks bestuur heeft daarop schriftelijk geantwoord. [appellanten en vergunninghouder] hebben daarop gereageerd. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] zijn eigenaar van het appartement naast het pand waarop het bouwplan, dat voorziet in het oprichten van een dakterras op een bestaande uitbouw, betrekking heeft.

2.2. Uit de metingen van het dagelijks bestuur, verricht naar aanleiding van de door de Afdeling gestelde vragen, en de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overtoomstrook" volgt dat op de gronden waarop het bouwplan ziet de bestemming "tuinen en erven" rust. Het bouwplan is daarmee in strijd.

2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m² en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m.

Het dagelijks bestuur heeft ten behoeve van de afhandeling van aanvragen voor het oprichten van dakterrassen en dakopbouwen richtlijnen (hierna: de richtlijnen) vastgesteld.

Volgens de richtlijnen, voor zover thans van belang, verstaat het stadsdeel onder dakterrassen en dakopbouwen alleen terrassen en opbouwen die zijn gelegen op het dak, dat is het hoogste horizontale vlak van het gebouw. Uitzondering hierop zijn dakterrassen met een groen karakter op aan- of uitbouwen aan de achtergevel. Terrassen op (lager gelegen) aan- en uitbouwen dienen bedekt te worden met mos, sedum of hoogwaardig groen en kunnen, als de privacy het toelaat, ook beloopbaar worden gemaakt. Bij privacy gaat het vooral om het uitzicht vanuit belendende bebouwing op het terras en mogelijke inkijk vanaf het te bouwen terras in belendende percelen.

2.4. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het bouwplan voorziene dakterras dient te worden aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde en heeft met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985 aan [vergunninghouder] vrijstelling hiervoor verleend. Het dagelijks bestuur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming met de richtlijnen is. Bij het beoordelen of de privacy het beloopbaar maken van een dakterras toelaat, wordt door het dagelijks bestuur het in het Burgerlijk Wetboek geregelde burenrecht betrokken. Volgens het dagelijks bestuur is het in de dichtbebouwde omgeving van het binnenstedelijke gebied niet altijd mogelijk deze regels strak te hanteren en wordt met het privacyscherm voldoende tegemoet gekomen aan de bezwaren van [appellanten].

2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Zij voeren hiertoe aan dat het beoogde dakterras volgens de richtlijnen niet beloopbaar mag worden gemaakt, aangezien de privacy dit niet toelaat. Verder is de hoogte van het privacyscherm volgens [appellanten] in strijd met de richtlijnen. Voorts stellen zij dat het beoogde dakterras niet alleen aantasting van hun privacy, maar ook belemmering van hun uitzicht en geluidsoverlast met zich brengt en het dagelijks bestuur hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden bij de belangenafweging.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 april 2004 in zaak nr. 200306337/1), is een dakterras geen afzonderlijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, maar dient het te worden aangemerkt als onderdeel van de bestaande uitbouw. Het dagelijks bestuur heeft het bouwplan derhalve ten onrechte getoetst aan artikel 19, derde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985. Anders dan het dagelijks bestuur heeft gesteld, vormt het privacyscherm voorts geen erf- of perceelafscheiding, nu dit niet op de erf- of perceelsgrens, maar op het dak van de bestaande uitbouw zal worden geplaatst. Het dagelijks bestuur heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de hoogte van het privacyscherm dient te worden getoetst aan artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken dat ziet op het bouwen van een erf- of perceelafscheiding. Het dagelijks bestuur had het bouwplan, met inbegrip van het privacyscherm, dienen te toetsen aan artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.5.2. Voorts moet ernstig worden betwijfeld of het dagelijks bestuur terecht het standpunt heeft ingenomen dat het bouwplan in overeenstemming met de richtlijnen is. Gelet op de tekst van de richtlijnen dient het dagelijks bestuur onder ogen te zien of de privacy het bouwplan toelaat en niet of de privacy niet onevenredig door het bouwplan wordt geschaad. Het gebruik van een lager gelegen uitbouw als beloopbaar dakterras vormt een uitzondering op de in de richtlijnen gemaakte uitzondering op het uitgangspunt dat dakterrassen in beginsel alleen zijn toegestaan op de hoogst gelegen daken van uitbouwen. Gelet hierop dient de gestelde voorwaarde, dat de privacy het toelaat, beperkt te worden uitgelegd. Met de stelling dat het in de dichtbebouwde omgeving van het binnenstedelijke gebied niet altijd mogelijk is het in het Burgerlijk Wetboek geregelde burenrecht strak te hanteren, heeft het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd waarom de privacy het bouwplan in dit geval toelaat. Daarbij is van belang dat het gaat om een volgens de richtlijnen in beginsel niet geoorloofd dakterras dat onmiskenbaar grote invloed heeft op de privacy van de bewoners van het appartement van [appellanten], aangezien het beoogde dakterras zich op een zeer korte afstand van het slaapkamerraam van het appartement van [appellanten] zal bevinden en het privacyscherm geen oplossing biedt voor de door [appellanten] gestelde inbreuk op de privacy voor zover het gaat om gesprekken in de slaapkamer die op het dakterras kunnen worden gehoord en gesprekken op het dakterras die in de slaapkamer kunnen worden gehoord. Naar [appellanten] bovendien onweersproken hebben gesteld, wordt met het privacyscherm slechts gedeeltelijk de inkijk vanaf het dakterras in de slaapkamer afgeschermd en heeft het privacyscherm als nadeel dat daardoor het uitzicht vanuit het slaapkamerraam op het Vondelpark gedeeltelijk wordt belemmerd.

2.5.3. Gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten] tegen het besluit van

6 september 2005 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

2.7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2007 in zaak nr. 05/4763;

III. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam van 6 september 2005, kenmerk 2005/13450;

IV. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.449,00 (zegge: veertienhonderdnegenenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Wilbers-Taselaar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008

71-506.