Uitspraak 201406600/1/A1


Volledige tekst

201406600/1/A1.
Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juli 2014 in zaak nr. 13/2531 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college Mac Body & Mind Centre omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de bestemming van het perceel Brusselsestraat 56 te Maastricht (hierna: het perceel) tot Body & Mind Centrum.

Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 16 januari 2013 onder verbetering van de motivering in stand gelaten, waarbij omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 1 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Mac Body & Mind Centre een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Emre, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Mac Body & Mind Centre, vertegenwoordigd door C. Coenegracht-de Haan en J.L. Coenegracht, verschenen.

Overwegingen

1. Het pand op het perceel betreft een beschermd monument. [appellant] woont in het pand op het naastgelegen perceel, [locatie] te Maastricht.

2. Het project is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad West" op het perceel rustende bestemming "Gemengd gebied (G)". De omgevingsvergunning ziet op het gebruik van het pand als yoga/pilates studio, waar lessen worden gegeven voor body en mind.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanvraag om een omgevingsvergunning zich ten onrechte beperkt tot gebruik in afwijking van het planologische regime. Volgens hem is ook een omgevingsvergunning vereist voor de inpandige bouwactiviteiten in het pand op het perceel. Hij voert daartoe aan dat in het pand mogelijk alsnog een (sub)brandcompartimentering moet worden aangebracht. Hij stelt daartoe dat in de afgelopen maanden het pand een aantal keren door vertegenwoordigers van de eigenaar van het pand, twee ambtenaren van de gemeente en de brandweer is bezocht vanwege een sterke brandgeur.

3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

3.2. In het aanvraagformulier om omgevingsvergunning van 12 augustus 2012 voor gebruik in afwijking van het planologische regime is vermeld dat in het pand op het perceel een glazen deur wordt aangebracht en een afscheiding wordt geplaatst. Uit de aanvraag, die geen betrekking heeft op een bouwactiviteit, volgt niet dat het project een verandering van de draagconstructie dan wel de (beschermde sub)brandcompartimentering of uitbreiding van de bebouwde oppervlakte dan wel bouwvolume van het pand betreft. Dat, naar [appellant] stelt, in de toekomst mogelijk wel een verandering in de (sub)brandcompartimentering van het pand wordt aangebracht, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders, aangezien het college dient uit te gaan van de aanvraag. Nu voorts vaststaat dat het bouwplan voldoet aan de eisen van artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II van het Bor, is voor het project geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het project had moeten toetsen aan het nieuwe bestemmingsplan "Centrum", dat in werking is getreden, nadat de omgevingsvergunning op 16 januari 2013 is verleend. Hij voert daartoe aan dat in het recentere bestemmingsplan minder ruime gebruiksmogelijkheden zijn opgenomen, waardoor het college de aanvraag niet had mogen toetsen aan bestemmingsplan "Binnenstad West" dat gold ten tijde van het besluit van 16 januari 2013.

4.1. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar terecht getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Dat na het besluit op bezwaar het bestemmingsplan "Centrum" in werking is getreden en dat bestemmingsplan minder ruime gebruiksmogelijkheden biedt, wat daar ook van zij, maakt niet dat de vergunningaanvraag moest worden getoetst aan het bestemmingsplan "Centrum".

Het betoog faalt.

5. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat Mac Body & Mind Centre geen buurtfunctie heeft en het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met de "Aanpak kwaliteitsverbetering aanloopstraten Maastricht, eindrapport" van 21 augustus 2012 (hierna: aanloopstratenbeleid), vastgesteld door de raad van Maastricht op 22 januari 2013. Hij voert daartoe aan dat Mac Body & Mind Centre niet aan de hand van een klantenlijst heeft aangetoond dat zij een buurtfunctie heeft. Uit haar advertenties blijkt ook niet dat zij een buurtfunctie heeft, aldus [appellant].

6.1. Het aanloopstratenbeleid is een visie op toekomstige commerciële activiteiten. In dit beleid is gesteld dat het in het cluster Brusselsestraat, Grote Gracht niet wenselijk is om de commerciële activiteiten over het hele cluster te spreiden en dat het wenselijk is deze activiteiten te concentreren rondom het knooppunt met De Kommel en de Oude Tweebergenpoort. Het pand bevindt zich in het cluster Brusselsestraat, Grote Gracht.

Het college heeft het aanloopstratenbeleid van de raad gevolgd en zich op het standpunt gesteld dat van het bestemmingsplan afwijkend gebruik mogelijk is omdat Mac Body & Mind Centre geen specifieke centrumfunctie voor commerciële activiteiten betreft, aangezien haar aanbod is gericht op bewoners uit voornamelijk de buurt en de stad. Onder commerciële activiteiten verstaat het college detailhandel, horeca of consument gerichte dienstverlening. Volgens het college vindt een bezoek aan een yoga/pilates studio over het algemeen plaats door klanten die hier gericht gebruik van maken in de vorm van een abonnement van minimaal drie maanden. De bezoekers aan het centrum, lopende door de aanloopstraten, behoren doorgaans niet tot de reguliere klanten van een sportcentrum, aldus het college. De delen van het cluster Brusselsestraat, Grote Gracht die volgens het aanloopstratenbeleid kansrijk zijn en gestimuleerd moeten worden, zijn wel specifiek bedoeld voor versterking van centrumfuncties, aldus het college. Het college stelt dat Mac Body & Mind Centre reeds is gevestigd in het gebied buiten dit knooppunt en dat het project een uitbreiding daarvan betreft in de nabijheid van de bestaande locatie, Brusselsestraat 74a te Maastricht. Volgens het college vindt de uitbreiding plaats in een pand waarin een min of meer vergelijkbare functie ten opzichte van het woonmilieu heeft gezeten.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het planologisch regime niet in strijd is met het aanloopstratenbeleid. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat het aanloopstratenbeleid zich richt op een concentratie van andere commerciële activiteiten, dan waarop het onderhavige project ziet, en dat het college toereikend heeft gemotiveerd dat de aangevraagde activiteit zich niet specifiek richt op het winkelend publiek waarop het aanloopstratenbeleid betrekking heeft. Niet valt in te zien dat Mac Body & Mind Centre een klantenlijst moet tonen, zoals [appellant] betoogt. Advertenties dat het een uniek body & mind centrum betreft, maakt niet dat dit geen buurtfunctie kan hebben.

Het betoog faalt.

7. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat een akoestisch onderzoek had moeten worden uitgevoerd naar de te verwachten geluidsoverlast ten gevolge van het gebruik van het pand als yoga / pilates studio. Hij voert daartoe aan dat de omwonenden van de sportschool op het perceel Brusselsestraat 74a te Maastricht, dat van dezelfde exploitant is, reeds veel geluidsoverlast ondervinden van de airconditioning van dat pand en de harde muziek die daar wordt gedraaid. Voorts verwijst hij naar geluidmetingen die namens Woonpunt, de eigenaar van het pand, zijn gedaan, waaruit volgens hem volgt dat het onderhavige pand ongeschikt is voor de betreffende activiteit. Tevens verwijst [appellant] naar een brief van 21 januari 2015 van AFL/Bremen Bouwadviseurs b.v., waarin door J. Bookelmann wordt gesteld dat het voor sportscholen gebruikelijk is om een equivalent geluidsniveau van 80 à 90 dB(A) te hanteren, afhankelijk van de beoogde doelgroep. Vanwege het geluidsniveau dat normaliter door een sportschool wordt geproduceerd, zal een verbetering van de bouwkundige omhulling nodig zijn van minimaal 10 dB(A) van het pand, aldus Bookelmann. De rechtbank heeft volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd waarom het project niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast. In dat verband wijst hij erop dat de sportschool in het pand van plan is om 5:30 uur op te starten en dat ook lessen worden gehouden in de avond/nacht en in het weekend.

7.1. In de vergunningaanvraag is vermeld dat maximaal twintig mensen per uur een les volgen in de ochtend en avond. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet op de aangevraagde en vergunde activiteiten, lessen in een yoga / pilates studio voor een body en mind centrum, het college niet voorafgaand aan de vergunningverlening een akoestisch onderzoek had moeten uitvoeren. Daargelaten of [appellant] zelf geluidsoverlast ondervindt ten gevolge van de airconditioning en muziek van de verderop in de straat gelegen sportschool op het perceel Brusselsestraat 74a te Maastricht, heeft de onderhavige omgevingsvergunning betrekking op een body en mind centrum op het perceel. Anders dan bij een normale sportschool, worden bij een yoga / pilates studio de lessen grotendeels in rust gegeven, zoals Mac Body & Mind Centre heeft toegelicht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen reden voor ernstige twijfel of naleving van de geluidsnormen mogelijk is, ook na het nemen van geluidsmaatregelen bij het pand. Hoewel [appellant] in zijn processtukken verwijst naar meerdere akoestische onderzoeken, heeft hij geen akoestisch onderzoek overgelegd waaruit, zoals hij stelt, volgt dat de geluidnormen ter plaatse van zijn woning worden overschreden.

Het betoog faalt.

8. Voor zover [appellant] betoogt dat hij parkeeroverlast ondervindt door de andere vestiging van Mac Body & Mind Centre, die verderop in de straat is gevestigd, wordt overwogen dat alleen het benodigde aantal parkeerplaatsen ten gevolge van dit project diende te worden beoordeeld bij de vergunningverlening. Voor zover hij stelt overlast te vrezen als gevolg van gestalde fietsen wordt overwogen dat ingevolge de op het perceel rustende bestemming "Gemengd gebied (G)" gebruiksfuncties zijn toegestaan die ook een verkeersaantrekkende werking op fietsers hebben. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college vanwege voorziene parkeer- en fietsoverlast ten gevolge het body en mind centrum in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor de afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft toegepast. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn gronden dat het college ten onrechte in het besluit van 11 juli 2013 heeft overwogen dat geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo voor het inpandig wijzigen van het beschermd monument.

9.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

9.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van appellant.

Het vereiste van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo bij het wijzigen van een beschermd monument strekt tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Dit vloeit voort uit artikel 2.15 van de Wabo, waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Het feitelijke belang waarin [appellant] dreigt te worden geraakt, is zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest geluidsoverlast ten gevolge van de activiteiten van het Mac Body & Mind Centre. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, zaak nr. 201113488/1/A2, overweegt de Afdeling dat dit geen belang is dat valt onder het beschermingsbereik van artikel 2.15 van de Wabo. Evenmin betreft dit een belang dat verweven is met de algemene belangen die artikel 2.15 van de Wabo beoogt te beschermen, nu het (inpandige) wijzigingen in de vorm van plaatsing van een glazen wand met deuren in het monumentale pand betreffen, die geen invloed hebben op het woon- en leefklimaat van [appellant].

De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar artikel 8:69a van de Awb overwogen dat zijn betoog niet tot vernietiging van het besluit van 11 juli 2013 kan leiden. Aangezien uit die bepaling voortvloeit dat [appellant] geen gronden kan aanvoeren die leiden tot vernietiging van dat besluit, kan zijn betoog dat een dergelijke omgevingsvergunning is vereist ook niet slagen.

Het betoog faalt.

10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Kramer w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015

414-761.