Uitspraak 201406262/1/A1


Volledige tekst

201406262/1/A1.
Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2014 in zaak nr. 14/1229 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het CBR.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2013 heeft het CBR geweigerd [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B te verstrekken.

Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2013 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 18 juni 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2014 vernietigd en het CBR opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 4 september 2014 heeft het CBR opnieuw het door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2013 in stand gelaten.

[wederpartij] heeft daartegen gronden ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2015, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, en [wederpartij], bijgestaan door mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat te Voorburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt geëist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.

Ingevolge artikel 102, eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk door de aangewezen arts of artsen, doch uiterlijk acht weken na de aanvang van de keuring, bedoeld in artikel 101, eerste lid, aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.

Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt verstaan onder:

a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B en B+E;

b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1 + E.

Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de Bijlage).

In de Bijlage is in paragraaf 8.2 "Psychosen" onder 8.2.1 "Schizofrenie en andere psychotische stoornissen" bepaald dat psychotische episoden de betrokkene ongeschikt maken voor elk rijbewijs. Als er sprake is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht) en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1. Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.

2. Het CBR betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 augustus 2013 onzorgvuldig is voorbereid en zij het rapport van psychiater N. van Loenen van 10 juli 2013 betreffende [wederpartij], waarin is geadviseerd dat hij ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen, niet aan haar besluit ten grondslag mocht leggen. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat de ontkenning van [wederpartij] dat hij onder invloed van een psychose op 12 december 2012 van een balkon is gesprongen onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van het rapport en de daaraan voorafgaande diagnose. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet aan Van Loenen heeft verklaard dat hij onder invloed van een psychose van het balkon is gesprongen, aldus het CBR. Het CBR voert aan dat uit de verklaring van 16 december 2013 van de eigen psychiater van [wederpartij], C. Siegel van GGZ Haagstreek/Zoetermeer, dat [wederpartij] sinds begin 2013 trouw zijn medicatie gebruikt en in die periode geen terugval heeft, niet volgt dat hij in december 2012 geen psychose had.

2.1. Ten gevolge van het van een balkon springen op 12 december 2012 heeft [wederpartij] een klapvoet opgelopen. Vervolgens heeft hij in verband met zijn gewijzigde gezondheidstoestand een aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs categorie B ingediend, welke hij op 30 april 2013 heeft ondertekend. Op het aanvraagformulier heeft hij niet alleen aangekruist dat hij zijn been of voet slechts beperkt kan gebruiken, maar ook dat hij onder behandeling is of is geweest voor een psychiatrische stoornis, een hersenziekte of een ziekte van het zenuwstelsel en medicijnen gebruikt die volgens de bijsluiter de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, zoals slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen, antidepressieve middelen, antipsychotische middelen of opwekmiddelen. Vervolgens heeft [wederpartij] op 17 juni 2013 een rijtest gedaan naar de praktische rijgeschiktheid. Uit de conclusie van het rapport praktische rijgeschiktheid volgt dat de rijtest voldoende was. Tevens is [wederpartij] op 10 juli 2013 onderzocht door Van Loenen. In het psychiatrisch rapport is vermeld dat [wederpartij] hem heeft bericht dat hij aan schizofrenie lijdt en onder invloed van een psychose van een balkon is gesprongen. Tevens is in het rapport vermeld dat Van Loenen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaar van [wederpartij], dat laatstgenoemde geen lichamelijke gebreken heeft en dat hij antipsychotica gebruikt, namelijk haloperidol. Van Loenen stelt kwalificaties As 1: schizofrenie, as II: V71.09 geen diagnose en as III. V71.09 geen diagnose. Van Loenen heeft aan de medisch adviseur van het CBR gerapporteerd dat [wederpartij] volgens hem ongeschikt is om een motorvoertuig te besturen en dat de recidiefvrije periode ten tijde van het psychiatrische onderzoek zes maanden is.

In een verklaring van 16 december 2013 heeft Siegel bericht dat [wederpartij] sinds begin 2013 trouw zijn medicatie gebruikt. Hierop is hij stabiel in zijn functioneren en is geen sprake van een terugval in de afgelopen periode, aldus Siegel.

2.2. Zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200906382/1/H3 bestaat aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport niet aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 augustus 2013 ten grondslag mocht worden gelegd, nu het rapport gelet op de wijze van totstandkoming gebreken vertoont. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Van Loenen slechts op de enkele vaststelling van de verklaring van [wederpartij] heeft aangenomen dat hij onder psychose van een balkon is gesprongen, terwijl [wederpartij] in bezwaar heeft ontkend dat hij dit heeft gezegd tegen Van Loenen. Het had onder deze omstandigheden op de weg van het CBR gelegen om Van Loenen nader te laten rapporteren of [wederpartij] onder invloed van een psychose was ten tijde van het incident van 12 december 2012. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat in het rapport van Van Loenen is vermeld dat hij contact heeft opgenomen met de behandelaar van [wederpartij] die de informatie van [wederpartij] zou hebben bevestigd, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat er geen contact is opgenomen. Voorts is in dat rapport vermeld dat [wederpartij] geen lichamelijke beperkingen heeft, terwijl hij na de gebeurtenis een klapvoet heeft opgelopen, waardoor ook in zoverre aan de zorgvuldigheid van dit rapport kan worden getwijfeld.

Dat de brief van Siegel niet aantoont, dat [wederpartij] destijds niet onder psychose was, doet niet terzake. Anders dan het CBR betoogt, is het na betwisting door [wederpartij] dat hij onder psychose van een balkon is gesprongen aan de psychiater om na zorgvuldig onderzoek erover te rapporteren of dat al dan niet juist is en hoe lang betrokkene recidiefvrij is van psychosen.

Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat het psychiatrisch rapport zodanige gebreken vertoont, dat het CBR zich niet daarop heeft mogen baseren en dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 augustus 2013 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Het CBR heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 4 september 2014 opnieuw op de bezwaren van [wederpartij] beslist en zijn bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

5. [wederpartij] betoogt dat het CBR in het besluit van 4 september 2014 heeft miskend dat hij geschikt is om een motorvoertuig te rijden. In dit verband voert hij aan dat hij niet onder invloed van een psychose van een balkon is gesprongen op 12 december 2012 en dat er een recidiefvrije periode is van meer dan twee jaar.

5.1. Het CBR heeft haar besluit gebaseerd op het advies van psychiater D.P. Ravelli, zoals weergegeven in het psychiatrisch rapport van 30 augustus 2014. In het rapport zijn de resultaten van het onderzoek op 28 juli 2014, dat bestond uit anamnese, psychiatrisch onderzoek en een psychiatrische diagnose opgenomen. Ravelli heeft het CBR geadviseerd [wederpartij] ongeschikt te verklaren voor de rijbewijzen van groep 1 als bedoeld in de Regeling. In het rapport is vermeld dat [wederpartij] gedurende een periode van langer dan twee weken somber is geweest en toen op 12 december 2012 een poging tot zelfdoding heeft gedaan. Voorts is daarin vermeld dat hij haloperidol gebruikt. Ravelli heeft blijkens het rapport informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van [wederpartij], F.G. van Oest. Uit die aanvullende informatie is gebleken dat de diagnose schizofrenie, paranoïde type bij [wederpartij] is gesteld. Volgens zijn eigen psychiater is [wederpartij] de laatste twaalf maanden stabiel, maar de afgelopen 24 maanden niet gelet op het laatste recidief in december 2012, aldus het rapport. Ravelli heeft vervolgens in zijn rapport geconcludeerd dat [wederpartij] een psychiatrische stoornis heeft en/of lijdt aan paranoïde schizofrenie, die in december 2012 heeft geleid tot een ernstige poging tot zelfdoding met vooralsnog aanwezig restletsel. Op grond van dit onderzoek kan worden aangenomen en aangetoond dat meer dan één jaar maar minder dan twee jaar sprake is van een goede remissie met medicatie, aldus Ravelli.

5.2. In hetgeen [wederpartij] aanvoert, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het CBR het rapport van Ravelli wegens daaraan klevende gebreken niet aan haar besluit ten grondslag mocht leggen. De Afdeling neemt daarbij tevens in aanmerking dat [wederpartij] niet om een tweede keuring heeft verzocht om aan te tonen dat hij wel geschikt is om een motorrijtuig te besturen. [wederpartij] heeft evenmin een rapport van een andere psychiater of een specialist op het gebied van schizofrenie overgelegd waaruit zou blijken dat de conclusie van de keurend psychiater onjuist zou zijn, dat hij onder psychose van het balkon is gesprongen, waardoor de recidiefvrije periode na 12 december 2012 weer begon te lopen.

Uit het nieuwe psychiatrische onderzoek volgt dat [wederpartij] lijdt aan schizofrenie en op 12 december 2012 een psychose had, waardoor ten tijde van het besluit van 4 september 2014 er geen recidiefvrije periode was van twee jaar. Reeds gelet op het ontbreken van een recidiefvrije periode van twee jaar heeft het CBR terecht het besluit van 14 augustus 2013 tot weigering om [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B te verstrekken, in stand gelaten.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Het CBR dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 4 september 2014 ongegrond;

III. bepaalt dat van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven;

IV. veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.

w.g. Kramer w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015

414-761.