Uitspraak 201406056/1/A1


Volledige tekst

201406056/1/A1.
Datum uitspraak: 6 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de vereniging Vereniging 10 voor Texel, de vereniging Vereniging Landschapszorg Texel, de vereniging Vereniging Vogelwerkgroep Texel, de stichting Stichting Texelcampings, alle gevestigd te Texel, [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Kuip Texel B.V., [appellant sub 1C], handelend onder de naam [bedrijf], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G], allen gevestigd dan wel wonend te De Koog, (hierna: de vereniging 10 voor Texel en anderen),
2. het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2014 in zaak nr. 13/606 in het geding tussen:

vereniging 10 voor Texel en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Wadventure Texel ten behoeve van het realiseren van een klimbos en een uitgiftepunt nabij het parkeerterrein P21 op het perceel kadastraal bekend sectie G nummer 573 te De Koog (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 12 juni 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door de vereniging 10 voor Texel en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vereniging 10 voor Texel en anderen hoger beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de vereniging 10 voor Texel en anderen en Wadventure Texel een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vereniging 10 voor Texel heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2015, waar de vereniging 10 voor Texel en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H. Mineur, advocaat te Haarlem, A.J. Dijksen, D.M. Alderlieste en M. Stam, en het college vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Wadventure Texel, vertegenwoordigd door C. Thuijs, bijgestaan door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Het incidenteel hoger beroep van het college

1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet alle partijen aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het besluit van 12 februari 2013. Het college voert hiertoe aan dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Kuip Texel B.V., [appellante sub 1B], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E], en [appellant sub 1G] zijn gevestigd dan wel wonen op een afstand van ongeveer 400 m tot meer van het perceel, dat het perceel van [appellant sub 1C] handelend onder de naam [bedrijf] is gelegen op een afstand van ongeveer 350 m van het perceel en [appellante sub 1A], is gevestigd op een afstand van meer dan 300 m tot het perceel. Verder bestaat vanuit hun woning of pand geen direct zicht op het perceel en is de ruimtelijke uitstraling van het project niet van dien aard dat zij daardoor rechtstreeks in hun belangen worden getroffen, aldus het college.

1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

1.2. In hetgeen het college in het incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de door het college genoemde partijen ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank heeft hierbij terecht van belang geacht dat zij gelet op de ruimtelijke uitstraling van het te realiseren project aan te merken zijn als belanghebbende. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat naar verwachting dagelijks ongeveer 360 bezoekers het perceel zullen bezoeken en dat de woningen en panden van de door het college genoemde partijen zijn gelegen aan de belangrijkste aanvoerroutes tot het perceel, te weten de Boodtlaan en Ruigendijk. De stelling dat een groot aantal bezoekers met de fiets en/of met een bus naar het perceel zullen afreizen heeft het college niet gestaafd aan de hand van concrete gegevens en kan derhalve niet leiden tot een ander oordeel.

Het betoog faalt.

2. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond.

3. Het perceel heeft ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" de bestemming "Natuurgebied-B".

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Natuurgebied-B" aangewezen gronden bestemd voor doeleinden van landschaps- en natuurbescherming en recreatief gebruik.

Ingevolge het tweede lid mogen deze gronden uitsluitend worden gebruikt en ingericht voor het beheer, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke, bosbouwkundige- en recreatieve waarden en de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.

Ingevolge het derde lid is het oprichten van gebouwen op de in het eerste lid genoemde gronden verboden.

Ingevolge het vierde lid mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken worden opgericht die noodzakelijk zijn voor:

a. het beheer, herstel en de uitbouw van de in de bestemming genoemde waarden tot een hoogte van niet meer dan 3,50 m;

b. de erf- en perceelsscheiding, alsmede recreatief medegebruik in de vorm van eenvoudige voorzieningen zoals een bank, picknickset of afvalbak tot een hoogte van niet meer dan 3 m en een uitkijkpost tot een maximale hoogte van 15 m;

c. de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer tot een hoogte van niet meer dan 5 m;

d. de waterkering en kustverdediging, tot een hoogte van niet meer dan 5,00 m.

4. Het project voorziet in het realiseren van een klimbos en de bouw van een uitgiftepunt. Door middel van touwen, bruggen en ladders kunnen bezoekers zich op een hoogte van 4,00 m tot 7,00 m door het bos bewegen via klimplatforms. Het te bouwen uitgiftepunt wordt gebruikt als verkooppunt van toegangskaarten en kleine versnaperingen en in het gebouw zijn twee toiletruimtes, een verblijfsruimte voor werknemers en een opslagruimte voor klimmaterialen aanwezig. Het bouwplan is in strijd met artikel 5, derde lid, van de planvoorschriften, nu op het perceel geen gebouwen mogen worden opgericht. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo.

Het hoger beroep van de vereniging 10 voor Texel en anderen

5. Ter zitting bij de Afdeling heeft Wadventure Texel betoogd dat de door de vereniging 10 voor Texel en anderen op 7 januari 2015 bij de Afdeling ingediende stukken zodanig laat zijn ingebracht dat deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Dit betoog faalt. Gelet op artikel 8:58, eerste lid, van Awb konden partijen tot en met 8 januari 2015 nadere stukken indienen. In het hogerberoepschrift hebben de vereniging 10 voor Texel en anderen aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het project een ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) noodzakelijk is. De nadere stukken strekken ter toelichting op dat standpunt. Gelet op de aard en inhoud van de stukken ziet de Afdeling geen aanleiding deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

6. De vereniging 10 voor Texel en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013", nu dit bestemmingsplan nog niet onherroepelijk was ten tijde van het besluit van 12 februari 2013 en derhalve diende te worden getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Texel". De rechtbank heeft volgens de vereniging 10 voor Texel en anderen dan ook ten onrechte niet beoordeeld of het gebruik van het perceel als klimbos in strijd is met de in laatstgenoemd bestemmingsplan aan deze grond toegekende bestemming "Natuurgebied-B".

6.1. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat, nu het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" in werking is getreden en het gebruik dat is voorzien met het project volgens de rechtbank past binnen dit bestemmingsplan, de vereniging 10 voor Texel en anderen geen belang meer hebben bij bespreking van het betoog dat het project in strijd is met de in het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" aan het perceel toegekende bestemming "Natuurgebied-B". Hierbij is van belang dat de vereniging 10 voor Texel beroep heeft ingesteld tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" en daarbij het in het bestemmingsplan opgenomen plandeel dat betrekking heeft op het perceel heeft aangevochten. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte niet getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Texel".

Het betoog slaagt.

7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding de overige in hoger beroep aangevoerde gronden te behandelen, nu de rechtbank bij de beoordeling van de overige door de vereniging 10 voor Texel en anderen in beroep aangevoerde gronden ten onrechte het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" als uitgangspunt heeft genomen.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank behoorde te doen zal de Afdeling de in beroep aangevoerde gronden behandelen.

9. De vereniging 10 voor Texel en anderen betogen dat het gebruik van het perceel als klimbos in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" en dat in de ruimtelijke onderbouwing niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de te realiseren klimtoestellen ruimtelijk aanvaardbaar zijn.

9.1. Tussen partijen is, zoals ter zitting van de Afdeling is bevestigd, niet in geschil dat het met het project voorziene gebruik aan te merken valt als intensieve recreatie. Voorts staat in de aan het besluit ten grondslag gelegde door Wadventure Texel overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 20 augustus 2012 dat het plan niet helemaal past binnen het beleid zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan. Volgens deze ruimtelijke onderbouwing is het oprichten van een gebouw daarmee in strijd, maar is dat nodig om de gronden optimaal voor deze vorm van recreatie te gebruiken.

9.2. Het betoog van de vereniging 10 voor Texel en anderen dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een klimbos in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Texel" is terecht voorgedragen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de gronden waarop het project is voorzien ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften, uitsluitend mogen worden gebruikt en ingericht voor het beheer, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke, bosbouwkundige- en recreatieve waarden en de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken. Het gebruik van het perceel voor intensief gebruik als klimbos past, gelet op de omstandigheden van dit geval, niet binnen de aan het perceel verbonden eigen recreatieve waarden en kan derhalve niet worden aangemerkt als recreatief gebruik als bedoeld in artikel 5, tweede lid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het verwachte aantal bezoekers van het klimbos ongeveer 360 personen per dag bedraagt. Voorts wordt daarbij betrokken dat voor het gebruik als klimbos bouwwerken worden opgericht in de bomen met een hoogte van meer dan 3,50 m. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het voorgenomen gebruik van het perceel wat betreft de intensiviteit niet te vergelijken valt met het voormalige gebruik van het perceel als speelbos. Hierbij is voorts van belang dat in de bij het bestemmingsplan behorende toelichting is opgenomen dat binnen de bestemming "Natuurgebied-B" de op Texel aanwezige bosgebieden nabij De Koog en De Cocksdorp en enkele verspreid over het landschap voorkomende bosgebiedjes vallen. Naast een functie op het gebied van landschaps- en natuurbouw vervullen deze gebieden een belangrijke functie als dagrecreatief uitloopgebied, aldus de toelichting. Gelet op het voorgaande is het betoog dat geen goede ruimtelijke onderbouwing aan het in het besluit van 12 juni 2014 gehandhaafde besluit van 12 februari 2013 ten grondslag ligt terecht voorgedragen. Het college had nader dienen te motiveren waarom het medewerking wenst te verlenen aan het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel ten behoeve van het klimbos en het had daarbij tevens dienen in te gaan op de strijdigheid van in de bomen voorziene bouwwerken met artikel 5, vierde lid.

Het betoog slaagt.

10. De Verenging 10 voor Texel en anderen betogen dat het project in strijd is met artikel 14 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: de PRVS). Zij voeren hiertoe aan dat de in het project voorziene bebouwing is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als landelijk gebied en het derhalve niet is toegestaan het voorgenomen uitgiftepunt en de klimtoestellen te bouwen op het perceel, nu in een landelijk gebied geen uitbreiding van bebouwing mogelijk mag worden gemaakt.

10.1. Ingevolge artikel 1, onder 23, van de PRVS wordt onder landelijk gebied verstaan: het gebied, niet zijnde Bestaand Bebouwd Gebied (hierna: BBG).

Ingevolge dat artikel, onder 38, wordt onder verstedelijking verstaan: alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, wordt onder een bestemmingsplan mede verstaan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 of tweede lid van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de PRVS wordt als BBG aangewezen:

a. het gebied, als zodanig aangegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan en

b. de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de PRVS - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen, waaronder mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking als bedoeld in artikel 1 van de PRVS in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van de PRVS.

10.2. Vast staat dat het perceel is gelegen in landelijk gebied als bedoeld in artikel 1, onder 23, van de PRVS. Het project voorziet in bouwwerken en een gebouw ten behoeve van recreatief gebruik. Derhalve is geen verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van de PRVS aan de orde. Anders dan de vereniging 10 voor Texel en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene bebouwing ten behoeve van het klimbos is aan te merken als een ingevolge artikel 14 van de PRVS verboden overige vorm van verstedelijking. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de functies die in de definitie van verstedelijking in artikel 1, onder 38, worden genoemd corresponderen met de functies die in artikel 9, eerste lid, onder b van de PRVS worden genoemd. Indien bebouwing ten behoeve van het klimbos als verstedelijking zou worden aangemerkt, betekent dit dat het perceel deel zou uitmaken van het BBG. Dit zou tot gevolg hebben dat overal waar op grond van een omgevingsvergunning bebouwing ten behoeve van een klimbos is toegestaan, kan worden voorzien in een burgerwoning, zonder dat hierbij aan artikel 13 en 14 van de PRVS hoeft te worden getoetst. Vergelijk in dit verband ook de uitspraak van 15 april 2015 in zaak nr. 201309926/1/R1.

Het betoog faalt.

11. De vereniging 10 voor Texel en anderen betogen voorts dat het project in strijd is met artikel 19, eerste lid, onder c, van de PRVS. Zij verwijzen daartoe naar een door hen overgelegd advies van Ecoresult van 10 maart 2014.

11.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de PRVS geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, dat:

a. een bestemmingsplan de gronden als "natuur" bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

[…];

c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die de omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten.

d. […].

11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2014 in zaak nr. 201308563/1/A1) is artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de PRVS, eerst van toepassing, indien de natuurfunctie nog niet op het perceel is gerealiseerd. In dit geval is de natuurfunctie reeds gerealiseerd op het perceel en is derhalve artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van de PRVS niet van toepassing.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 9.2, is de Afdeling van oordeel dat met de omgevingsvergunning de gronden in strijd met de bestemming "Natuurgebied-B" zullen worden gebruikt zodat de omgevingsvergunning voorziet in gebruik dat in strijd is met artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de PRVS.

Het betoog slaagt.

12. Verder betogen de vereniging 10 voor Texel en anderen dat voor het project een ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) noodzakelijk is. Zij voeren hiertoe aan dat niet kan worden uitgesloten dat beschermde diersoorten ten gevolge van het project zullen worden verstoord.

12.1. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, onverminderd het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk van die activiteiten.

Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.

Ingevolge artikel 75b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ffw is afdeling 2a van die wet van toepassing op handelingen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan de minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.

Ingevolge artikel 75c, eerste lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.

Ingevolge artikel 75d wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat de minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.

12.2. Gelet op artikel 75c, eerste lid, van de Ffw moet worden bezien of het college zich ten tijde van het nemen van het besluit van 12 februari 2013 terecht op het standpunt heeft gesteld, dat de realisering van het project geen handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw omvat. In het aan het besluit van 12 februari 2013 ten grondslag gelegde ecologische onderzoek van 27 augustus 2012 van Koeman en Bijkerk is geconcludeerd dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden slechts in een beperkte mate invloed hebben op broedende vogels en dat slechts verstorende effecten kunnen worden verwacht indien de bouwwerkzaamheden zullen worden verricht gedurende de periode dat de vogels broeden. Voorts staat in een nader advies van 7 oktober 2013 van Koeman en Bijkerk dat in het plangebied, op het konijn en vogels na, geen beschermde of kwetsbare soorten voorkomen en dat vogels alleen kunnen worden verstoord tijdens het broedseizoen als bezoekers van het klimbos in bomen klimmen of indien door de grotere aantallen bezoekers extra geluid wordt geproduceerd. Verwacht wordt echter dat vogels niet in de te beklimmen bomen zullen broeden en zelf verstoringen zullen mijden.

Gelet op de voormelde conclusies van het ecologisch onderzoek heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd waarom geen handelingen zullen plaatsvinden als bedoeld in artikel 75b, eerste lid van de Ffw. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet duidelijk is of ten gevolge van de activiteiten vogels zullen worden verstoord. Dat vogels naar gesteld verstoringen zullen vermijden betekent niet dat geen verstoring zal plaatsvinden. Voorts heeft het college, zoals de vereniging 10 voor Texel en anderen betogen, niet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden dat, ter voorkoming van mogelijke verstoringen, de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels dient plaats te vinden. Het besluit is dan ook in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

13. Het hoger beroep van vereniging 10 voor Texel en anderen is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van de vereniging 10 voor Texel en anderen gericht tegen het besluit van 12 februari 2013 ongegrond is verklaard. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het incidenteel hoger beroep van het college is ongegrond.

14. Het college dient ten aanzien van vereniging 10 voor Texel en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de vereniging Vereniging 10 voor Texel en anderen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2014 in zaak nr. 13/606, voor zover het beroep van de vereniging Vereniging 10 voor Texel en anderen ongegrond is verklaard;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 12 februari 2013, kenmerk 13.UP00576;

IV. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Texel ongegrond;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging 10 voor Texel en anderen in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.513,58 (zegge: tweeduizend vijfhonderddertien euro en achtenvijftig cent), waarvan € 2.450,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Texel aan de vereniging Vereniging 10 voor Texel en anderen het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Vermeulen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015

700.