Uitspraak 201311035/1/R1


Volledige tekst

201311035/1/R1.
Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Amsterdam,

en

de deelraad van het stadsdeel Zuid, thans: de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de raad),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Boerenweteringgarage 2013" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2015, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door drs. E.M. Korevaar, werkzaam bij EW Milieuadvies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, ir. A. Vos, mr. L.M.W. Gratama, J. Stolk en J. de Jong, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een ondergrondse parkeergarage onder de Boerenwetering tussen de Diamantbrug en de Brandweerbrug mogelijk.

Ontvankelijkheid

4. De terinzagelegging van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden vanaf 1 november 2013. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 2 november 2013 en geëindigd op 13 december 2013.

[appellant sub 1] heeft bij brief, ingekomen bij de Afdeling op 6 december 2013, mede namens [5 appellanten sub 1], beroep ingesteld. Het aanvullende beroepschrift van [appellant sub 1] en anderen, ingekomen bij de Afdeling op 31 december 2013, is mede ingediend namens [appellant sub 1A].

4.1. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

Het beroepschrift van [appellant sub 1] en anderen van 6 december 2013 is niet mede namens [appellant sub 1A] ingediend. Het aanvullende beroepschrift van [appellant sub 1] en anderen, dat wel mede namens [appellant sub 1A] is ingediend, is buiten de beroepstermijn ingediend.

Gelet hierop zal het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 1A], niet-ontvankelijk worden verklaard in de einduitspraak.

4.2. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 1], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor de Brandweerbrug, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

In het beroep richten [appellant sub 1] en anderen zich tegen de verbreding van de Brandweerbrug. Weliswaar heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, maar dit doet zich, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, niet voor ten aanzien van de breedte van het plandeel met de bestemming "Verkeer -Verblijfsgebied" voor de Brandweerbrug, nu ook in het ontwerpplan werd voorzien in een breedte van 17,5 m van dat plandeel. Van een nadeliger positie ten opzichte van het ontwerpplan is dan ook geen sprake.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de einduitspraak.

De voorbereiding van het plan

5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de inspraakfase opnieuw had moeten worden georganiseerd, omdat het voorontwerp nog uitging van 400 parkeerplaatsen, terwijl het ontwerpplan voorzag in een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen.

[appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de inspraak van bewoners over het plan.

5.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. De gestelde omstandigheden dat het voorontwerp uitging van een parkeergarage met minder parkeerplaatsen dan waarin het ontwerpplan voorzag en dat geen rekening is gehouden met de inspraakreacties kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het besluit. Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad het ontwerpplan opnieuw ter inzage had moeten leggen en de mogelijkheid had moeten bieden opnieuw een zienswijze naar voren te brengen. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat bij het ontwerpplan slechts conceptrapporten ter inzage zijn gelegd en niet de definitieve rapporten.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle rapporten tot aan de vaststelling van het bestemmingsplan als concept zijn aangeduid. De inhoud en de conclusies van de definitieve rapporten zijn volgens de raad gelijk gebleven, met uitzondering van een wijziging in de waterparagraaf en de risicoanalyse planschadevergoeding.

6.2. De Afdeling overweegt dat gedurende de gehele voorbereidingsfase onderzoek kan worden verricht ten behoeve van het plan. Dat na de terinzagelegging van het ontwerpplan nader onderzoek zou zijn verricht, betekent niet dat het ontwerpplan opnieuw ter inzage zou moeten worden gelegd. Voorts geldt dat de rapporten slechts als concept werden aangeduid om aan te geven dat het plan nog niet was vastgesteld. Verder staat vast dat de inhoud van de rapporten die ten behoeve van het plan zijn opgesteld gelijk is gebleven, met uitzondering van wijzigingen in de waterparagraaf en de risicoanalyse planschadevergoeding. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd biedt derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het ontwerpplan opnieuw ter inzage had moeten leggen. Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad in de nota van beantwoording zienswijzen hun zienswijzen ten onrechte heeft samengevat. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat op grond hiervan geen goede belangenafweging heeft kunnen plaatsvinden.

7.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de financiële paragraaf van het investeringsbesluit en de rapporten ter onderbouwing daarvan niet ter inzage heeft gelegd, maar uitsluitend de conclusies heeft medegedeeld. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat zij hierdoor de conclusies van die rapporten niet konden controleren.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de financiële paragraaf van het investeringsbesluit en de rapporten ter onderbouwing daarvan niet openbaar zijn gemaakt, omdat deze stukken de financiële positie van het stadsdeel zouden benadelen in de procedure voor de aanbesteding van de realisatie van de parkeergarage. Het plafondbedrag, de hoogte van de budgetten per projectonderdeel en de dekkingsbronnen uit het investeringsbesluit zijn wel openbaar gemaakt, aldus de raad.

8.2. De financiële paragraaf van het investeringsbesluit en de rapporten ter onderbouwing daarvan zijn ingevolge artikel 3:11, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), wegens de financiële belangen van de gemeente bij het voorkomen van onevenredige benadeling van de onderhandelingspositie, niet met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. In de plantoelichting bij het ontwerpplan is evenwel in overeenstemming met artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro voldoende inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid.

Nadat de aanbesteding van de realisatie van de parkeergarage was afgerond, heeft de raad voornoemde stukken wel in deze procedure overgelegd. Derhalve staat vast dat [appellant sub 1] en anderen in beroep over de stukken beschikten en in de gelegenheid zijn geweest daarop te reageren, hetgeen zij niet hebben gedaan. Aangenomen mag worden dat mogelijke andere belanghebbenden, als zij dit hadden gewild, een zienswijze naar voren zouden hebben gebracht waarin op het ontbreken van de stukken zou zijn gewezen. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend konden dit punt vervolgens in beroep aan de orde stellen, zoals [appellant sub 1] en anderen hebben gedaan. Onder deze omstandigheid is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] en anderen niet zijn benadeeld en niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden zijn benadeeld doordat het investeringsbesluit en de rapporten ter onderbouwing daarvan niet met het ontwerp ter inzage hebben gelegen. Het betoog faalt.

Nut en noodzaak

9. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de nut en noodzaak van de voorziene parkeergarage ontbreekt.

[appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte ervan uitgaat dat behoefte bestaat aan de parkeergarage. Volgens [appellant sub 1] en anderen is de parkeerdruk in de Noord Pijp, behalve in de Frans Halsbuurt, niet hoger dan 95%. Verder zijn volgens [appellant sub 1] en anderen in de nabijheid van het plangebied garages aanwezig die niet volledig worden benut. Voorts is de raad er ten onrechte van uitgegaan dat bezoekers van het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum zorgen voor een toenemende vraag naar parkeerplaatsen. De parkeergarage onder het Museumplein staat volgens [appellant sub 1] en anderen immers voor de helft leeg. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de gemeente een hoge parkeerdruk veroorzaakt door het verlenen van nieuwe parkeervergunningen. [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat de parkeerdruk zou kunnen dalen indien de parkeergebieden worden gewijzigd. [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat in veel andere gemeenten parkeergarages leeg staan en het aantal verkochte parkeeruren per jaar met 10% daalt. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de behoefte aan parkeerplaatsen zal dalen omdat het autogebruik zal afnemen.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene parkeergarage twee doelen heeft. Ten eerste wordt door toevoeging van parkeerplaatsen de parkeerdruk verlaagd. Ten tweede wordt de openbare ruimte verbeterd omdat voor iedere twee plaatsen in de parkeergarage, één parkeerplaats op het maaiveld wordt opgeheven. De vrijkomende ruimte zal worden benut voor andere functies, waaronder functies die, gelet op de komst van de Noord/Zuidlijn, nodig zijn om de toenemende stroom van voetgangers en fietsers te verwerken.

Volgens de raad komt de parkeergarage direct naast de Frans Halsbuurt te liggen. De parkeerdruk in deze buurt bedraagt volgens de raad één van de hoogste van de stad. Voorts zijn volgens de raad 640 aanvragen om een parkeervergunning in het parkeervergunninggebied in behandeling. Hieruit volgt volgens de raad ook dat de noodzaak om meer parkeerplaatsen te realiseren hoog is. Verder acht de raad het wijzigen van parkeervergunninggebieden en het verminderd verlenen van parkeervergunningen geen oplossing, nu daarmee de bestaande parkeerdruk in zijn totaliteit niet wordt verminderd. Voorts zou dat ertoe leiden dat personen op grotere afstand van hun woning of bedrijf moeten parkeren, hetgeen de raad onwenselijk acht.

9.2. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben niet betwist dat de parkeerdruk in de Frans Halsbuurt 95% bedraagt. Voorts hebben zij niet betwist dat bij de gemeente 640 aanvragen voor een parkeervergunning in deze buurt in behandeling zijn. De raad heeft zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene parkeergarage.

In het niet nader toegelichte betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het autogebruik zal afnemen ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit betekent bovendien niet dat thans geen behoefte bestaat aan de voorziene parkeergarage. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, is de raad bij de beoordeling van de behoefte niet uitgegaan van een toenemend aantal bezoekers van onder meer het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat reeds vanwege het bestaande tekort aan parkeerplaatsen voor bewoners meer parkeerplaatsen nodig zijn.

9.2.1. De Afdeling overweegt voorts dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat het wijzigen van de parkeervergunninggebieden of het verminderd verlenen van parkeervergunningen niet wenselijk is, omdat personen in dat geval op grotere afstand van het perceel van hun bestemming moeten parkeren en hiermee voorts de totale parkeerdruk niet vermindert. Voor zover [appellant sub 1] en anderen wijzen op deels onbenutte garages in de omgeving, heeft de raad toegelicht dat deze niet kunnen functioneren als parkeergarage voor bewoners van de Frans Halsbuurt. Volgens de raad heeft de garage onder het Museumplein onvoldoende parkeerplaatsen en zijn deze bovendien te duur. De uitbreiding van de Marie Heinekengarage was volgens de raad ten tijde van de vaststelling van het plan onzeker omdat realisatie afhankelijk was van een derde partij. Voorts was ten tijde van de vaststelling van het plan de parkeergarage onder het NH Hotel volgens de raad technisch niet geschikt. [appellant sub 1] en anderen hebben dit standpunt van de raad niet betwist. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 1] en anderen genoemde alternatieven ongeschikt zijn om in dezelfde behoefte te voorzien als de voorziene parkeergarage.

Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar draagvlak voor het plan onder omwonenden. Volgens [appellant sub 1] en anderen heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de opgehaalde handtekeningen van bewoners die tegen de parkeergarage zijn.

10.1. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen, betekent de omstandigheid dat onder de omwonenden van het plangebied geen draagvlak voor het plan zou bestaan niet dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Deze omstandigheid behoeft niet mee te brengen dat geoordeeld moet worden dat het plan daarom niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan zijn. De raad heeft de omstandigheid dat weerstand bestaat tegen het plan in zijn afweging betrokken en heeft hieraan, gelet op de met de uitvoering van het plan te dienen doelen, zoals in 9.1 beschreven, in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen. Het betoog faalt.

Parkeerdruk Johannes Vermeerbuurt

11. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat de voorziene parkeergarage een verkeersaantrekkende werking heeft op de buurt en dat daardoor meer mensen in de Johannes Vermeerbuurt zullen parkeren. [appellant sub 2] en anderen voeren in dit verband aan dat alhoewel er een parkeergarage onder het Museumplein is waar voldoende plaatsen zijn, bezoekers van het Concertgebouw toch vaak eerst op straat in de buurt van het Concertgebouw een parkeerplaats zoeken, waardoor bewoners niet kunnen parkeren.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de realisatie van de parkeergarage het bestaande tekort in de Oude Pijp wordt verminderd. De raad verwacht dat gelet hierop de kans van overloop van parkeerders richting de Johannes Vermeerbuurt juist zal afnemen.

11.2. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat vanwege de voorziene parkeergarage het tekort aan parkeerplaatsen in de Oude Pijp wordt verminderd. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersaantrekkende werking van de garage zo groot zal zijn dat de parkeerdruk in de Johannes Vermeerbuurt zal toenemen. Het betoog faalt.

Strijd met beleid

12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het realiseren van een parkeergarage in de stad in strijd is met het gemeentelijke beleid. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat het gemeentelijke beleid niet toestaat dat ter plaatse een bezoekersgarage wordt gerealiseerd. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het beleid erop is gericht parkeergarages aan de rand van de stad te realiseren.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene parkeergarage voor zowel bewoners als bezoekers toegankelijk zal zijn. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het realiseren van de garage in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, nu de parkeergarage zorgt voor een verbetering van de openbare ruimte door verminderd ruimtebeslag door auto’s. Volgens de raad worden vanwege de parkeergarage ongeveer 300 parkeerplaatsen op straat opgeheven, waardoor ruimte ontstaat, die kan worden gebruikt voor andere functies.

12.2. In de structuurvisie "Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam", vastgesteld door de raad bij besluit van 17 februari 2011 (hierna: structuurvisie) staat in de paragraaf over de auto en de openbare ruimte onder meer dat het centrumgebied van Amsterdam zal groeien. Ruimte voor de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer wordt dan steeds belangrijker. Daar waar dat nodig en haalbaar is, zal ruimte voor het autoparkeren op straat ingeruild worden voor inpandige of ondergrondse parkeervoorzieningen. De vrijgekomen ruimte wordt dan gebruikt om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, maar ook om de capaciteit voor de alternatieven te vergroten, zoals bredere stoepen en fietspaden, meer stallingruimte voor fietsen, ruimere ov-haltes en beter functionerende bus- en trambanen, aldus de structuurvisie.

Verder is in de paragraaf over parkeer- en reisfaciliteiten opgenomen dat parkeervoorzieningen voor incidentele binnenstadbezoekers en toeristen gecreëerd zullen moeten worden op aanvullende locaties aan multimodale knooppunten rond de ringweg A10 en langs de belangrijkste invalswegen, aldus de structuurvisie.

12.3. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen terecht dat het gemeentelijke beleid is gericht op het realiseren van parkeervoorzieningen aan de randen van de stad voor incidentele binnenstadbezoekers en toeristen. De voorziene parkeergarage is echter niet gericht op binnenstadbezoekers en toeristen, maar zal een parkeergarage voor zowel bewoners als bezoekers zijn. Verder staat in de structuurvisie dat daar waar dat nodig en haalbaar is, ruimte voor het autoparkeren op straat moet worden ingeruild voor inpandige of ondergrondse parkeervoorzieningen. Met de voorziene parkeergarage wordt een ondergrondse parkeervoorziening mogelijk gemaakt. De raad heeft voorts te kennen gegeven dat vanwege de parkeergarage 300 parkeerplaatsen op straat voor andere functies kunnen worden gebruikt. Volgens de raad wordt hierdoor de kwaliteit van de openbare ruimte verbeterd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorziene parkeergarage in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

13. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van het plan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet zullen worden overschreden. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen voeren hiertoe aan dat de onderzoeken naar de luchtkwaliteit gebreken vertonen.

[appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de uitkomsten van de onderzoeken naar de luchtkwaliteit voor een parkeergarage met 400 parkeerplaatsen voor bewoners ten onrechte zijn geëxtrapoleerd naar een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen. Voorts is er in de onderzoeken geen rekening mee gehouden dat de voorziene parkeergarage openbaar toegankelijk zal zijn. Verder is in de onderzoeken ten onrechte geen rekening gehouden met de herinrichting van de Frans Halsbuurt en het project de Rode Loper, terwijl deze plannen volgens [appellant sub 1] en anderen zullen zorgen voor meer verkeer in het onderzoeksgebied.

[appellant sub 2] en anderen voeren aan dat bij de berekening van de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening is gehouden met afslaand verkeer, wachtende auto’s voor de garage en het verouderde wagenpark in Amsterdam. [appellant sub 2] en anderen voeren voorts aan dat in het onderzoek is uitgegaan van een te lage turnover.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de onderzoeken naar luchtkwaliteit rekening is gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen voor zowel bewoners als bezoekers. Volgens de raad zijn de verkeerskundige gevolgen van het plan onderzocht. Uit de onderzoeken volgt dat zowel in 2013 als in 2020 de grenswaarden voor luchtkwaliteit als gevolg van het plan niet zullen worden overschreden. Gelet op de dalende trend van de achtergrondconcentraties en emissiefactoren, verwacht de raad dat ook in 2022 wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Verder verwacht de raad dat in de omgeving van de voorziene parkeergarage minder verkeer zal zijn vanwege afname van het zoekverkeer.

13.2. In het rapport "Parkeergarage Boerenwetering Luchtkwaliteit onderzoek vanwege verkeersaantrekkende werking" van februari 2013, opgesteld door Royal HaskoningDHV in opdracht van de raad, is het onderzoek naar de invloed van de verkeersaantrekkende werking van de parkeergarage op de luchtkwaliteit neergelegd. In het onderzoek is zowel rekening gehouden met een parkeergarage met 400 parkeerplaatsen met 20% bezoekers als een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen met onderscheidenlijk 20%, 50% en 100% bezoekers.

In het rapport staat verder dat is uitgegaan van het snelheidstype "doorstromend stadsverkeer" voor de Hobbemakade en "stagnerend stadsverkeer" voor onder meer de Ruijsdaelkade.

In het rapport staat welke wegvakken zijn onderzocht. Volgens het rapport betreffen dit de wegvakken waarop vanwege de parkeergarage de grootste wijzigingen in de verkeersgegevens optreden. Volgens het rapport behoren de wegvakken op de Stadhouderskade hier niet bij.

In het rapport wordt geconcludeerd dat bij alle varianten van de parkeergarage de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof niet zullen worden overschreden.

13.3. In het rapport "Luchtkwaliteit garage Boerenwetering" van 1 oktober 2012, opgesteld door Deerns Raadgevende ingenieurs in opdracht van de raad, is het onderzoek naar de invloed van de afvoer van de parkeergarage op de luchtkwaliteit neergelegd. In het rapport wordt uitgegaan van een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen.

In het rapport staat dat indien van van Royal HaskoningDHV verkregen gegevens en de gegevens van het onderzoek naar de luchtkwaliteit van Deerns worden opgeteld, de waarden voor fijn stof en stikstofdioxide voor het onderzochte gebied ruim onder de maximaal toelaatbare concentratie liggen.

13.4. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, is in de onderzoeken naar de luchtkwaliteit rekening gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen. Voor zover sprake is van extrapolatie van de berekende verkeersintensiteiten, hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de berekende prognoses van de verkeersintensiteiten om die reden onjuist zijn. Voorts is, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, in het onderzoek van Royal HaskoningDHV ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de parkeergarage voor 100% gebruikt zal worden door bezoekers. Derhalve is, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, niet uitsluitend uitgegaan van een parkeergarage voor bewoners.

Met betrekking tot het betoog dat geen rekening is gehouden met de herinrichting van de Frans Halsbuurt en het project de Rode Loper, wordt overwogen dat de raad heeft toegelicht dat rekening is gehouden met éénrichtingsverkeer op de Ruijsdaelkade, maar dat er voor het overige nog geen concreet plan is voor de herinrichting van het gebied. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet heeft mogen uitgaan van de gebruikte verkeersgegevens en verkeersstromen.

Verder is rekening gehouden met verschillende snelheidstypen van het verkeer. In het onderzoek van Royal HaskoningDHV is uitgegaan van de snelheidstypen "doorstromend stadsverkeer" en "stagnerend stadsverkeer". Bij deze snelheidstypen is rekening gehouden met doorstroomvariaties door bijvoorbeeld afslaand verkeer en wachtende auto’s voor de parkeergarage.

Dat in Amsterdam sprake is van een gemiddeld ouder en vervuilender wagenpark dan waar de onderzoeken naar luchtkwaliteit van zijn uitgegaan, hebben [appellant sub 2] en anderen niet onderbouwd.

Anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, is in het rapport van Royal HaskoningDHV voorts rekening gehouden met de bijdrage van de parkeergarage op de verkeersintensiteit op de Hobbemakade.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de onderzoeken naar de luchtkwaliteit is uitgegaan van een te lage turnover en daarom rekening had moeten worden gehouden met hogere verkeersintensiteiten, overweegt de Afdeling dat de waarden voor fijn stof en stikstofdioxide voor het onderzochte gebied ruim onder de maximaal toelaatbare concentraties liggen. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat een hogere turnover leidt tot zodanig meer verkeer in het onderzoeksgebied dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit daar zullen worden overschreden.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van het plan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in het onderzoeksgebied niet zullen worden overschreden.

Het betoog faalt.

14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat gezondheidsschade zal optreden bij leerlingen van het Montessori Lyceum aan de Hobbemakade. [appellant sub 2] en anderen wijzen in dit verband op het rapport "Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam" waarin staat dat gezondheidsschade ook kan optreden indien geen sprake is van overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

14.1. In het rapport "Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam", vastgesteld door de raad in 2006, staat dat voor zwevende deeltjes geen gezondheidskundige grenswaarde bestaat beneden welke geen gezondheidsschade optreedt. Ook bij lage blootstelling kan dus gezondheidsschade ontstaan. Het is belangrijk dat blootstelling aan verontreinigde lucht zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een gebied waar geen mensen verblijven, of waar mensen minder lang verblijven, is wat betreft gevoeligheid anders dan een school of een woongebied, aldus het rapport.

14.2. [appellant sub 2] en anderen wijzen er op zich terecht op dat in het rapport "Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam" staat dat het belangrijk is om blootstelling aan verontreinigde lucht zoveel mogelijk te voorkomen. In het rapport staat evenwel niet dat ontwikkelingen die leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in de nabijheid van scholen in het geheel niet zijn toegestaan. De raad heeft ter zitting toegelicht dat ten gevolge van het plan sprake is van een zodanig geringe toename van de luchtverontreiniging in een stedelijke omgeving dat deze ter plaatse van de school niet onaanvaardbaar is. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen op dit punt hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het beleid opgenomen in bedoeld rapport heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

15. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de Stadhouderskade niet zijn onderzocht. [appellant sub 2] en anderen voeren hiertoe aan dat het toenemende verkeer naar de parkeergarage en het bouwverkeer zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op de Stadhouderskade. Een toename van stikstofdioxide ter plaatse is niet toegestaan, nu daar reeds sprake is van overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide, aldus [appellant sub 2] en anderen. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen op het rapport "2nd opinion luchtkwaliteitsonderzoeken Boerenweteringgarage" van 14 oktober 2014 van EW Milieuadvies en het rapport "Toepasbaarheid NIBM Stadhouderskade Amsterdam in relatie tot ontwikkeling Boerenweteringgarage" van 13 november 2014, van het bureau MOBilisation for the Environment, aangevuld bij memo van 17 december 2014.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toename van het verkeer op de Stadhouderskade als gevolg van het plan zeer beperkt is. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de voorziene parkeergarage niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse van de Stadhouderskade. De raad wijst in dit verband op het memo van Royal HaskoningDHV van 16 december 2014 waarin staat dat de grenswaarde voor stikstofdioxide van 40 microgram/m3 ter plaatse van één punt op de Stadhouderskade in 2018 wordt overschreden, maar dat de toename van stikstofdioxide maximaal 0,1 microgram/m3 bedraagt. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de gemeente aanvullende maatregelen neemt om de luchtkwaliteit ter plaatse van de Stadhouderskade te verbeteren.

15.2. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;

c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.

Ingevolge voorschrift 2.1 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer gelden voor stikstofdioxide de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:

a. 200 microgram/m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en

b. 40 microgram/m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) draagt na de vaststelling van het NSL een project niet in betekenende mate bij aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt.

Ingevolge artikel 5 worden bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties, locaties voor inrichtingen en locaties voor infrastructuur ten aanzien waarvan redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze met toepassing van dit besluit worden of zullen worden gerealiseerd gedurende de periode, waar het programma, bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, betrekking op heeft, voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepaling als één locatie beschouwd, voor zover die locaties:

a. gebruikmaken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur, en

b. aan elkaar grenzen of zullen grenzen dan wel in elkaars directe nabijheid zijn gelegen of zullen zijn gelegen, tot een afstand van ten hoogste 1000 m vanaf de grens van de betreffende locatie of inrichting, met dien verstande dat locaties en inrichtingen buiten beschouwing blijven voor zover de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 microgram/m3.

15.3. In het rapport van EW Milieuadvies staat dat de luchtkwaliteitsonderzoeken zoals weergegeven in de rapporten van Royal HaskoningDHV van februari 2013 en Deerns raadgevende ingenieurs van oktober 2012 uit zijn gegaan van een te lage turnover van 0,72. Met turnover wordt bedoeld het gemiddeld aantal keren dat een parkeerplaats per dag wordt bezet. Volgens het rapport van EW Milieuadvies zou bij maximale benutting van de planologische mogelijkheden moeten worden uitgegaan van een turnover van 2,5. Dit leidt volgens het rapport tot een toename van 1792 motorvoertuigen per etmaal op de Stadhouderskade. Indien hier vanuit wordt gegaan is op de Stadhouderskade sprake van een toename van stikstofdioxide van 0,4 microgram/m3. Ter plaatse is sprake van een jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide van 44,4 microgram/m3 in 2015, aldus het rapport. In het rapport staat voorts dat geen rekening is gehouden met de in juli 2014 geopende parkeergarage Prins en Keizer en evenmin is gebleken of andere projecten binnen een straal van 1 km zijn beschouwd.

15.4. In het rapport van het bureau MOBilisation for the Environment en de aanvulling daarop staat dat een reductieopgave van 8,9 microgram/m3 voor 2015 bestaat ter plaatse van de Stadhouderskade. Volgens het rapport is verdere verschoning van het wagenpark door aanvullend nationaal en Europees beleid tezamen met de verschoningsbijdrage van het bedrijfsleven onrealistisch. Voorts zijn volgens het rapport al veel maatregelen opgenomen in de monitoringstool en derhalve al verwerkt in de rekenresultaten. Andere maatregelen, zoals volumemaatregelen en doorstromingsverbeteringen, zijn niet overwogen of nog in fase van onderzoek. Gelet hierop wordt het redelijkerwijs niet mogelijk geacht dat op 1 januari 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide ter plaatse van de Stadhouderskade wordt voldaan, aldus het rapport.

15.5. De raad heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunt dat de toename van het verkeer op de Stadhouderskade ten gevolge van de voorziene parkeergarage zeer beperkt zal zijn op 16 december 2014 een memo van Royal HaskoningDHV overgelegd waarin met berekeningen inzichtelijk wordt gemaakt wat de gevolgen van de verkeerstoename zijn voor de stikstofconcentraties ter plaatse van de Stadhouderskade. In dit memo staat, rekening houdende met 600 parkeerplaatsen extra en 100% bezoekers, dat de toename van de stikstofconcentratie in 2018, zijnde het jaar waarin de parkeergarage voor het eerst geheel in gebruik zal zijn, maximaal 0,1 microgram/m3 bedraagt. De berekende stikstofconcentraties op de Stadhouderskade inclusief de parkeergarage zijn, behoudens één punt, in het jaar 2018 niet hoger dan 37,1 microgram/m3. Alleen op de Stadhouderskade in de nabijheid van de Van Woustraat is een stikstofconcentratie berekend van 41,8 microgram/m3 in het jaar 2018.

In het rapport van EW Milieuadvies staat dat in de berekening naar de verkeerstoename, dus ook in het memo van Royal HaskoningDHV van 16 december 2014, is gerekend met een turnover van 0,72. Volgens het rapport van EW Milieuadvies is bij deze turnover niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en is een gemiddelde turnover van 2,5 vanwege de locatie van de parkeergarage voorstelbaar.

De Afdeling overweegt dat, daargelaten of de berekende turnover door EW Milieuadvies juist is, [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad niet van de door RoyalHaskoning DHV berekende verkeersgeneratie als gevolg van het plan heeft mogen uitgaan. In dit verband neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat de gemeente inzet op het weren van bezoekers die met de auto de stad in willen door het hanteren van parkeertariefstelling en het voeren van P&R beleid. Voorts worden weliswaar 600 parkeerplaatsen in de parkeergarage mogelijk gemaakt, maar de raad heeft ter zitting bevestigd dat er 300 parkeerplaatsen op het maaiveld verdwijnen. De parkeergarage zal verder primair voor vergunninghouders bestemd zijn. Verder houdt de gemeente de exploitatie in eigen hand en kan het de bezettingsverhouding actief beïnvloeden. Bovendien wordt de parkeergarage niet opgenomen in het parkeerverwijssysteem als bezoekersparkeergarage en wordt de garage voorzien van een kentekenherkenningssysteem. Voorts zijn er geen voetgangersentrees aan de Hobbemakade voorzien. Deze zouden volgens de raad de bereikbaarheid van de garage vergroten, maar hiervan is bewust afgezien om bezoekers te weren. Gelet op de gegeven toelichting van de raad ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op de door Royal Haskoning DHV berekende verkeersintensiteit heeft mogen baseren omdat daarbij niet zou zijn uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan.

Anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onderzoek had moeten doen naar de invloed van het plan op de luchtkwaliteit eerder dan het jaar 2018, nu de raad met een overgelegde planning heeft onderbouwd dat 2018 het eerste volledige jaar zal zijn dat de parkeergarage in gebruik zal zijn.

Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat ingevolge artikel 5 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) andere locaties hadden moeten worden beschouwd, nu de toename van de concentratie stikstofdioxide als gevolg van het plan op de Stadhouderskade niet meer bedraagt dan 0,1 microgram/m3.

Volgens de memo van 16 december 2014 stijgt de concentratie in de buitenlucht van stikstofdioxide als gevolg van het plan niet meer dan de NIBM-grens van 3% van 40 microgram/m3 (=1,2 microgram/m3), zodat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht van stikstofdioxide. Derhalve bevestigt het memo van Royal HaskoningDHV van 16 december 2014 het standpunt van de raad dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van de Stadhouderskade.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat aanvullende maatregelen om de luchtkwaliteit op de Stadhouderskade te verbeteren niet mogelijk zijn, overweegt de Afdeling dat de reductieopgave waarop zij wijzen niet ziet op het jaar 2018 waarin de parkeergarage voor het eerst geheel in gebruik zal zijn, maar alleen op het jaar 2015. Voorts heeft de raad toegelicht dat op slechts één locatie op de Stadhouderskade niet wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 microgram/m3, maar dat verschillende maatregelen in beeld zijn en onderzocht worden die zullen zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit op de Stadhouderskade, waaronder een doorstromingsmaatregel en het reduceren van bussen op de Stadhouderskade. Gelet op deze toelichting hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2018 ten gevolge van de ingebruikname van de voorziene parkeergarage niet kan worden voldaan aan de grenswaarde voor stikstofdioxide ter plaatse van de Stadhouderskade.

Het betoog faalt.

Geluid

16. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot onevenredige geluidhinder. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat het onderzoek naar de geluidbelasting gebreken vertoont. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de uitkomsten van het onderzoek naar de geluidbelasting voor een parkeergarage met 400 parkeerplaatsen voor bewoners zijn geëxtrapoleerd naar een parkeergarage voor 600 parkeerplaatsen. Verder is er in het onderzoek ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de parkeergarage openbaar toegankelijk zal zijn. Verder is in het onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met de herinrichting van de Frans Halsbuurt en het project de Rode Loper, terwijl deze plannen zullen zorgen voor meer verkeer in het gebied.

16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het onderzoek naar de geluidbelasting rekening is gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen voor zowel bewoners als bezoekers.

16.2. In het rapport "Parkeergarage Boerenwetering Akoestisch onderzoek vanwege verkeersaantrekkende werking" van februari 2013, opgesteld door Royal HaskoningDHV in opdracht van de raad, is het onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de parkeergarage neergelegd. In het onderzoek staat dat zowel rekening is gehouden met een parkeergarage met 400 parkeerplaatsen met 20% bezoekers als met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen met onderscheidenlijk 20%, 50% en 100% bezoekers. In het rapport staat dat de hoogste geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar de parkeergarage 52 dB bedraagt.

16.3. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, is in het onderzoek naar de geluidbelasting rekening gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen. Voor zover sprake is van extrapolatie van de berekende verkeersintensiteiten, heeft de Afdeling reeds in 13.4 overwogen dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de berekende prognoses van de verkeersintensiteiten om die reden onjuist zijn. Voorts is, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, in het onderzoek van Royal HaskoningDHV naar de geluidsbelasting als gevolg van het plan ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de parkeergarage voor 100% gebruikt zal worden door bezoekers. Derhalve is, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, niet uitsluitend uitgegaan van een parkeergarage voor bewoners.

Met betrekking tot het betoog dat geen rekening is gehouden met de herinrichting van de Frans Halsbuurt en het project de Rode Loper, is in 13.4 reeds overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad in zoverre is uitgegaan van onjuiste verkeersgegevens.

In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek naar de geluidbelasting zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet zal leiden tot onevenredige geluidhinder.

Het betoog faalt.

Grondwater en waterkering

17. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan leidt tot verandering van de grondwaterstand waardoor schade aan funderingen en kelders kan ontstaan. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de parkeergarage te dicht op de woningen aan de Ruijsdaelkade is voorzien en vrezen daarom voor verzakking van die woningen.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat het onderzoek naar de gevolgen van de voorziene parkeergarage niet deugdelijk is. Ter onderbouwing van dit betoog wijzen zij op het rapport "Grondwater en de Boerenweteringgarage Amsterdam" van Wareco Ingenieurs van 29 augustus 2014 (hierna: het rapport van Wareco). [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat het onderzoek naar de gevolgen van het plan wat betreft grondwater ten onrechte is gebaseerd op een parkeergarage met 400 parkeerplaatsen.

17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat rekening is gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen. Voorts zijn volgens de raad alle relevante bodemlagen en de eigenschappen daarvan in het plangebied onderzocht.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat in de waterparagraaf de gevolgen van het plan op het grondwater en de mogelijke ontwerpoplossingen om een te hoge en te lage grondwaterstad te voorkomen, zijn beschreven. Voorts stelt de raad dat voor de grondwaterstand tijdens de bouw nog een bemalingsadvies en monitoringsadvies moet worden opgesteld, maar dat deze pas na het ontwerp van de voorziene bouwgarage kunnen worden opgesteld.

17.2. In het rapport "Waterparagraaf parkeergarage Boerenwetering" (hierna: waterparagraaf) van 4 juni 2013, opgesteld door het ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam, is het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor het oppervlaktewater, de waterkeringen, het grondwater en de hemelwaterafvoer neergelegd. Voorts wordt het onderdeel geotechniek beschreven. In de waterparagraaf staat dat rekening is gehouden met een ondergrondse parkeergarage met drie verdiepingen met ongeveer 600 parkeerplaatsen.

In de waterparagraaf staat voorts dat de Hobbemakade een secundaire indirecte waterkering vormt. De kering is verholen, wat betekent dat deze zich onder het maaiveld bevindt en niet direct als waterkering herkenbaar is. Verder staat in de waterparagraaf dat binnen de kernzone van de waterkering niet mag worden gebouwd, maar dat er geen absoluut verbod is op het bouwen in de beschermingszone van de waterkering. Hierbij stelt Waternet/het waterschap Amstel, Gooi en Vecht stikte voorwaarden aan de constructie en bouwwijze. In de waterparagraaf staat dat de parkeergarage is voorzien buiten de kernzone.

In de waterparagraaf staat verder dat is onderzocht wat de bodemopbouw van het plangebied is. De verschillende bodemlagen worden als freatisch pakket, slecht doorlatende laag en eerste watervoerend pakket aangeduid. Ter plaatse van het freatisch pakket bevindt zich het ondiepe grondwater. Ter plaatse van het eerste watervoerend pakket bevindt zich het diepere grondwater.

In de waterparagraaf staat dat de aanleg van een ondoorlatende kelderwand zowel vernattend als een verdrogend effect heeft. De verwachte veranderingen zijn groter dan de locatie specifieke normen die gesteld zijn. Daarom is een ontwerpoplossing nodig waarbij het effect van de parkeerkelder op het ondiepe (freatische) grondwater wordt geneutraliseerd. Gelet hierop staan in de waterparagraaf twee ontwerpoplossingen om te voorkomen dat te hoge of te lage grondwaterstanden zullen ontstaan. Voorts staat in de waterparagraaf welke aandachtspunten er bestaan voor de grondwaterstand tijdens de bouw van de parkeergarage.

17.3. In het rapport van Wareco staat dat de gevolgen van het plan voor de gronden aan de Museumpleinzijde en de slecht doorlatende laag mogelijk onvoldoende zijn onderzocht. Voorts is volgens het rapport van Wareco niet duidelijk in hoeverre rekening is gehouden met de omstandigheid dat er meerdere kelders en parkeergarages aan de Museumpleinzijde zijn gebouwd. Deze omstandigheid is met name belang voor de gevolgen van het plan voor de slecht doorlatende laag. Bij beïnvloeding van de waterspanning in deze laag kunnen zakkingen van houten palen plaatsvinden. Voorts wordt in het rapport het belang van een monitoringsplan benadrukt om verantwoord met risico’s om te gaan.

17.4. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen stellen terecht dat in de waterparagraaf niet staat dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan op de slecht doorlatende laag. De raad heeft ter zitting toegelicht dat onderzoek naar de slecht doorlatende laag heeft plaatsgevonden. De Afdeling overweegt echter dat de uitkomsten van dit onderzoek niet met verifieerbare gegevens inzichtelijk zijn gemaakt.

De Afdeling stelt voorts vast dat in de waterparagraaf inzichtelijk is gemaakt wat de gevolgen van het plan zijn voor de grondwaterstanden ten oosten van het plangebied en welke maatregelen kunnen worden genomen om negatieve gevolgen tegen te gaan. Een dergelijke onderbouwing voor de gronden ten westen van het plangebied ontbreekt echter. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de situatie ten westen van het plangebied wel is onderzocht en dat uit dat onderzoek volgde dat daar geen knelpunten met betrekking tot het grondwater zullen ontstaan. De Afdeling overweegt echter dat ook de uitkomsten van dit onderzoek niet met verifieerbare gegevens inzichtelijk zijn gemaakt.

In de waterparagraaf staat verder dat in het onderzoek naar de gevolgen van het plan op het grondwater rekening is gehouden met een parkeergarage met 600 parkeerplaatsen. Ter zitting heeft de raad echter erkend dat in de waterparagraaf is uitgegaan van een parkeergarage gelegen op een afstand van ongeveer 5 à 6 m van de Hobbemakade. Het plan maakt echter een parkeergarage mogelijk tot tegen de Hobbemakade. Derhalve is in de onderzoeken naar de gevolgen van het plan op het grondwater ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.

Gelet op het voorgaande is het besluit in zoverre in strijd met de bij het besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

Het betoog slaagt.

18. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte niet is vastgelegd hoe de monitoring van het grondwater zal plaatsvinden.

18.1. De raad heeft te kennen gegeven dat de opdrachtnemer, Waternet/het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente de grondwaterstand voorafgaand, tijdens en na de bouw zullen monitoren. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de monitoring van de grondwaterstand in het bestemmingsplan had moeten regelen, nu dat een kwestie van uitvoering betreft. Het betoog faalt.

19. [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat het plan ten onrechte voorziet in een parkeergarage in of nabij de waterkering. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat de raad zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat het bouwen in of in de nabijheid van een waterkering niet is toegestaan.

19.1. Aan de westelijke zijde van het plandeel met de bestemming "Water" is de aanduiding "Waterstaat - Waterkering" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering.

19.2. Zoals in 18.2 staat, vormt de Hobbemakade de waterkering. De Hobbemakade ligt buiten het plangebied. Het plan voorziet derhalve niet in een parkeergarage ter plaatse van de waterkering. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte binnen de beschermingszone van de waterkering kan worden gebouwd, wordt overwogen dat daar geen absoluut bouwverbod geldt. Het betoog faalt.

Bouwregels

20. Het beroep richt zich voorts tegen de bouwregels met betrekking tot de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Water".

[appellant sub 1] en anderen betogen dat de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -1", "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2", "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3" en "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -4" ten onrechte aan de Ruijsdaelkade zijn toegekend, nu dat tot gevolg heeft dat dit deel van de Ruijsdaelkade geheel kan worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit leidt volgens [appellant sub 1] en anderen tot rechtsonzekerheid.

[appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat het plan ten onrechte niet regelt waar de in- en uitritten van de parkeergarage zijn voorzien. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat dit, gelet op de impact van de hellingbanen op het woon- en leefmilieu van bewoners, wel had gemoeten.

[appellant sub 1] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte geen maximale bouwhoogte voor ventilatievoorzieningen is vastgesteld.

[appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat een bouwhoogte voor de doorrijhoogtebeveiliging van 3,5 m te hoog is en dat 2,5 m daarvoor volstaat, nu alleen personenauto’s gebruik kunnen maken van de parkeergarage. Voorts achten [appellant sub 1] en anderen verlichte signaleringsborden die aangeven waar de inrit van de parkeergarage zich bevindt, ongewenst.

[appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2" ten onrechte (entree)gebouwen mogelijk maakt. [appellant sub 1] en anderen stellen voor dat gebouwen alleen mogen worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -1". [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat de maximale bouwhoogte voor bovengrondse (entree)gebouwen van 4 m te hoog is. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat een maximale hoogte van 3 m voldoende is.

[appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -4" ten onrechte uit het water stekende delen van nooduitgangen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en ventilatiekanalen, mogelijk maakt. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat het zicht hierop ontsierend is.

20.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.30, van de planregels wordt onder peil voor een bouwwerk in het water verstaan het plaatselijk aan te houden waterpeil, tenzij in deze regels anders is bepaald.

Ingevolge artikel 2, lid 2.3, wordt bij toepassing van de bouwhoogte gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:

[…];

c. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

d. voet- en fietspaden;

e. parkeervoorzieningen op het maaiveld;

f. gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, (entree)gebouwen, nooduitgangen en ventilatievoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -1", "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2" en "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3".

Ingevolge lid 4.2.1, mag op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat gebouwen slechts zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -1" en "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2" en "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3".

Ingevolge lid 4.2.2, onder b, sub 2, zijn ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -1", "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2", "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3" tevens bovengrondse delen van gebouwen voor nooduitgangen toegestaan, met dien verstande dat wordt voldaan aan de volgende regels:

- maximum aantal bovengrondse nooduitgangen: 3;

- maximum oppervlakte bovengrondse nooduitgangen: 10 m2 per uitgang;

- maximum bouwhoogte bovengrondse nooduitgangen: 1 m.

Ingevolge sub 3 zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2" tevens bovengrondse (entree)gebouwen voor voetgangers en fietsers, met ventilatievoorzieningen toegestaan, met dien verstande dat wordt voldaan aan de volgende regels:

- maximum aantal bovengrondse (entree)gebouwen: 2;

- maximum oppervlakte bovengrondse (entree)gebouwen: 20 m2 per gebouw;

- maximum bouwhoogte bovengrondse (entree)gebouwen: 4 m.

Ingevolge sub 4 zijn in- en uitritten van een parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3" toegestaan;

Ingevolge sub 5 bedraagt de maximale ondergrondse bouwdiepte 16 m onder NAP.

Ingevolge lid 4.2.3, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:

a. maximum bouwhoogte van muren, hekwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1,5 m.

b. maximum bouwhoogte doorrijhoogtebeveiliging: 3,5 m.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder c, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals nooduitgangen en ventilatievoorzieningen.

Ingevolge lid 5.2.1, mag op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Ingevolge lid 5.2.2, onder c, zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -4" tevens bovengrondse delen van gebouwen voor nooduitgangen toegestaan, met dien verstande dat wordt voldaan aan de volgende regels:

1. maximum aantal bovengrondse nooduitgangen: 3;

2. maximum oppervlakte bovengrondse nooduitgangen: 10 m2 per uitgang; 3. maximum bouwhoogte bovengrondse nooduitgangen: 1 m, gemeten vanaf de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de nooduitgang.

Ingevolge lid 5.2.3 geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen een maximum bouwhoogte van 3 m.

20.2. Aan de Ruijsdaelkade is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels zijn ter plaatse van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de bestemming. Dat de exacte locaties van de bouwwerken op de Ruijsdaelkade nog niet vast staan, betekent niet dat het plan rechtsonzeker is. Voorts ziet de Afdeling gelet op de aard en omvang van de toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening de planregeling met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

20.2.1. De aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -3" is toegekend aan twee locaties op de Ruijsdaelkade. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder b, sub 4, van de planregels zijn uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding in- en uitritten voor de parkeergarage toegestaan. De plandelen met deze aanduidingen hebben elk een lengte van ongeveer 46 m. Dat de exacte locatie van de in- en uitritten nog niet vast staat, betekent niet dat het plan rechtsonzeker is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat enige marge voor de locatie van de in- en uitritten nodig is voor de bouwtechnische uitvoering van de parkeergarage. Het betoog faalt.

20.2.2. Een losstaand gebouwde ventilatievoorziening ten behoeve van de parkeergarage wordt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, aangemerkt. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, geldt ter plaatse van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, onder a, van de planregels een maximale bouwhoogte van 1,5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse van de bestemming "Water" geldt ingevolge artikel 5, lid 5.2.3, van de planregels een maximum bouwhoogte van 3 m voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het plan voorziet derhalve in een maximale bouwhoogte voor een ventilatievoorziening. Het betoog mist derhalve feitelijke grondslag.

20.2.3. De raad heeft toegelicht dat de garage bereikbaar moet blijven voor hoge voertuigen van onderhoudsdiensten en hulpdiensten. Hiervoor is volgens de raad een hoogte van 3,5 m nodig. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een bouwhoogte van 3,5 m voor de doorrijhoogtebeveiliging.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen vrezen voor overlast van verlichte signaleringsborden die aangeven waar de inrit van de parkeergarage zich bevindt, overweegt de Afdeling dat dit niet in het plan wordt geregeld, maar een uitvoeringsaspect betreft. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

20.2.4. [appellant sub 1] en anderen hebben hun betoog ten aanzien van het ten onrechte voorzien in gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -2" en dat een maximale bouwhoogte voor (entree)gebouwen van 3 m volstaat, niet onderbouwd. Voor zover zij vrezen voor een (entree)gebouw tegenover hun woning, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu de omvang en het aantal (entree)gebouwen is gemaximeerd, de ruimtelijke uitstraling hiervan beperkt is. Het betoog faalt.

20.2.5. Aan de oostzijde van het plandeel met de bestemming "Water" is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parkeergarage -4" toegekend. Ingevolge deze aanduiding kunnen ter plaatse bovengrondse delen van nooduitgangen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ruimtelijke uitstraling van bovengrondse delen van nooduitgangen beperkt is, nu op de gronden met voornoemde bestemming en aanduiding maximaal drie nooduitgangen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 10 m2 per nooduitgang.

Wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld ventilatievoorzieningen, geldt een maximum bouwhoogte van 3 m. Deze bouwhoogte dient, gelet op artikel 1, lid 30 in samenhang bezien met artikel 2, lid 2.3, van de planregels te worden gemeten vanaf het plaatselijk aan te houden waterpeil. Nu het verschil tussen het peil en de straathoogte ongeveer 1 m bedraagt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het zicht op uitstekende bouwwerken en andere overige bouwwerken, gering zal zijn. Verder heeft de raad mogen uitgaan van een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan en dat derhalve niet overal in het water bouwwerken, geen gebouwen zijnde, komen.

Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, heeft de raad gelet hierop in redelijkheid in de voorziene bouwmogelijkheden kunnen voorzien.

Het betoog faalt.

Afwijkingsregels

21. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen richt zich voorts tegen artikel 10 van de planregels waarin de algemene afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de bevoegdheden tot het afwijken van het bestemmingsplan te ruim zijn vastgesteld. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat de afwijkingsbevoegdheid met betrekking tot vrijstaande muren en ventilatievoorzieningen te ruim is, nu vrijstaande muren en ventilatievoorzieningen niet van geringe omvang zijn.

[appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat artikel 10, onder a, sub 3, van de planregels ten onrechte voorziet in een afwijkingsbevoegdheid voor het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen dan wel maximale oppervlaktematen met ten hoogste 2 m voor uitkragingen, luifels en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat een overschrijding van 2 m te ruim en onnodig is.

21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afwijkingsregels zoals opgenomen in artikel 10 van de planregels, standaard in bestemmingsplannen worden opgenomen ten behoeve van de flexibiliteit. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de afwijkingsmogelijkheden gering van aard en omvang zijn.

21.2. Ingevolge artikel 10, onder a, van de planregels, is, indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, het dagelijks bestuur (lees: bevoegd gezag) bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

1. het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 m en een maximaal vloeroppervlak van 25 m²;

2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, plastieken, beeldende kunst en kunstobjecten, vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies, ondergrondse vuilstortcontainers en ventilatievoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 m en een maximaal vloeroppervlak van 10 m²;

3. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen dan wel maximale oppervlaktematen met ten hoogste 2 m voor uitkragingen, luifels en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

21.3. De raad heeft niet gemotiveerd waarom de bouwmogelijkheden die ingevolge artikel 10, onder a, sub 1 en 2, van de planregels bij afwijkingsmogelijkheid zijn toegestaan, noodzakelijk zijn binnen het plangebied. De enkele toelichting van de raad ter zitting dat de afwijkingsbevoegdheden in dit artikel enige flexibiliteit bieden bij het ontwerp van de voorziene bouwgarage is hiervoor onvoldoende. Hierbij betrekt de Afdeling dat de bouwmogelijkheden die bij afwijkingsmogelijkheid zijn toegestaan, niet gering zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad artikel 10, onder a, sub 1 en 2, van de planregels in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb heeft vastgesteld. Het betoog slaagt.

21.3.1. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid artikel 10, onder a, sub 3, van de planregels heeft kunnen vaststellen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de afwijkingsmogelijkheid in dit artikel uitsluitend ziet op uitkragingen, luifels en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Het betoog faalt.

Verbreding Brandweerbrug

22. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ter plaatse van de Brandweerbrug aan de noordkant van het plangebied. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een verbreding van deze brug met ongeveer 8 m. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat verbreding tot maximaal 2 m voldoende is voor een rijbaan, fietspad en stoep.

22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de brug wordt verbreed vanwege de toename van fietsers- en voetgangersverkeer tussen het Museumkwartier en de Oude Pijp. De raad voert hiertoe aan dat met de verbreding van de brug de verkeersveiligheid toeneemt.

22.2. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor een breedte van ongeveer 17,5 m voor de Brandweerbrug. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verbreding van de brug noodzakelijk is om de toename van het fietsers- en voetgangersverkeer te verwerken en de verkeersveiligheid te verbeteren. Het betoog faalt.

Economische en financiële uitvoerbaarheid

23. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan financieel en economisch niet uitvoerbaar is.

[appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat onduidelijk is of de voorziene parkeergarage financieel uitvoerbaar is, nu onzeker is of de investering in 40 jaar is afgelost.

[appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat alleen de exploitatiekosten moeten worden terugverdiend en dat de investering in het realiseren van de parkeergarage niet hoeft te worden terugverdiend. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat een dergelijk uitgangspunt niet kan worden gehanteerd indien de parkeergarage feitelijk een bezoekersgarage zal worden. Volgens [appellant sub 1] en anderen gaat de gemeente hierdoor een oneerlijke concurrentie aan met private parkeergarages.

23.1. Bij besluit van 11 december 2012 (hierna: het investeringsbesluit) heeft de raad een krediet van € 47.400.000,- beschikbaar gesteld voor de realisatie van de parkeergarage. Voorts is € 8.500.000,- beschikbaar gesteld voor bijkomende kosten in de jaren 2013-2017. Deze kosten worden volgens het investeringsbesluit gedekt uit de zogenoemde Bestemmingsreserve Inpandige ParkeerVoorziening.

23.2. In de financiële paragraaf, behorend bij het investeringsbesluit, staat dat de bouwkosten van de garage en de installatiekosten zullen worden gefinancierd door middel van twee separate kredieten. Het krediet voor de bouwkosten wordt in 40 jaar afgelost, met een restwaarde van 25% van het investeringsbedrag. Het krediet voor de installatiekosten wordt in 15 jaar afgelost.

23.3. In het rapport "Exploitatieanalyse Parkeergarage Boerenwetering Amsterdam" van 8 augustus 2012, uitgevoerd door de dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de gemeente Amsterdam in opdracht van de raad, is het onderzoek naar de exploitatie van de garage bij een aantal varianten neergelegd. In het rapport staat dat in alle onderzochte varianten de exploitatielasten en de kapitaallasten van parkeergebonden installaties worden gedekt door de parkeerinkomsten.

23.4. Wat betreft de financiële uitvoerbaarheid overweegt de Afdeling dat de raad krediet beschikbaar heeft gesteld voor de realisatie van de parkeergarage en bijkomende kosten. Uit de financiële paragraaf volgt dat de beschikbaar gestelde gelden hiervoor dekkend zijn. Verder staat in de financiële paragraaf dat het krediet voor de bouwkosten, anders dan [appellant sub 1] en anderen hebben betoogd, in 40 jaar wordt afgelost. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Wat betreft de economische uitvoerbaarheid overweegt de Afdeling dat uit de exploitatieanalyse volgt dat de exploitatielasten en de kapitaallasten van parkeergebonden installaties worden gedekt door de parkeerinkomsten. [appellant sub 1] en anderen hebben de conclusies van de exploitatieanalyse niet inhoudelijk bestreden. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

Overige gronden

24. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte niet is vastgelegd dat de gemeente verantwoordelijk is wat betreft het toezicht bij de bouw van de parkeergarage en indien de aannemer tekortschiet.

24.1. De Afdeling overweegt dat een regeling omtrent de aansprakelijkheid bij schade niet thuis hoort in een bestemmingsplan, nu een dergelijke regeling geen ruimtelijke relevantie heeft. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de aansprakelijkheid niet in het bestemmingsplan behoefde te worden vastgelegd. Het betoog faalt.

25. [appellant sub 1] en anderen betogen dat veel zaken ten onrechte worden doorgeschoven naar de procedure omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen. [appellant sub 1] en anderen voeren hiertoe aan dat het ontwerp van de parkeergarage en de bouwwijze ten onrechte geheel aan de bouwer van de parkeergarage worden overgelaten.

25.1. Het betoog dat de bouwwijze en het ontwerp van de parkeergarage in het bestemmingsplan zou moeten worden geregeld kan niet slagen, nu dat een kwestie van uitvoering betreft en uitvoeringsaspecten niet aan de orde kunnen komen in deze procedure.

26. [appellant sub 1] en anderen betogen dat onduidelijk is waar de westelijke plangrens langs de Hobbemakade loopt.

26.1. De verbeelding is voorzien van een topografische ondergrond. Met deze ondergrond is te zien waar de plangrens ligt. Niet valt in te zien dat de ondergrond onduidelijk is, zodat in zoverre geen sprake is van een rechtsonzekere situatie. Het betoog faalt.

Conclusie, bestuurlijke lus en proceskosten

27. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Voorts is het plan, voor zover het betreft artikel 10, onder a, sub 1 en 2, van de planregels, in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.

28. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8.51d van de Awb op te dragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de hierna te vermelde gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient daartoe:

- met inachtneming van overweging 17.4 inzichtelijk te maken:

- wat de gevolgen zijn van de uitvoering van het plan voor de slecht doorlatende laag;

- wat de gevolgen zijn van het plan voor de grondwaterstanden aan de westelijke zijde van het plangebied;

- waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met de maximale mogelijkheden van het plan;

- met inachtneming van overweging 21.3 een deugdelijke motivering te geven voor de maximale bouwhoogten en vloeroppervlak vastgesteld in artikel 10, onder a, sub 1 en 2 van de planregels, dan wel een andere planregeling vast te stellen.

Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en te worden medegedeeld.

29. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

30. In de einduitspraak zal ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Amsterdam op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van overweging 28 de daarin omgeschreven gebreken te herstellen;

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en de wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam van 25 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Boerenweteringgarage 2013" tot het moment waarop de Afdeling einduitspraak doet dan wel het besluit van 25 september 2013 anderszins onherroepelijk wordt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schaaf
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

523-763.