Uitspraak 201406774/1/A2


Volledige tekst

201406774/1/A2.
Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014 in zaak nr. 14/1808 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 6.126,00.

Bij besluit van 27 januari 2014, aangevuld bij brieven van 11 februari 2014 en 19 februari 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2013 herzien, de kinderopvangtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 7.835,00 en het verzoek van [wederpartij] om een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.

Bij uitspraak van 1 juli 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten betreft, die vergoeding vastgesteld op een bedrag van € 487,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Belastingdienst/Toeslagen en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

[…].

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onder a, bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

Ingevolge de eerste volzin van die bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onder a, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst, en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactoren.

2. [wederpartij] heeft voor het toeslagjaar 2010 kinderopvang geregeld via [gastouderbureau]. Hij heeft zich in bezwaar laten bijstaan door [gemachtigde], destijds medewerkster van dat gastouderbureau. Het hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] bij het besluit van 27 januari 2014, zoals aangevuld bij brieven van 11 februari 2014 en 19 februari 2014, een kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand had moeten toekennen.

3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de werkzaamheden van [gemachtigde] als beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden beschouwd. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft de rechtbank miskend dat [gemachtigde] geen officiële juridische opleiding heeft genoten en haar werkzaamheden evenmin een vorm van praktijkgerichte juridische scholing zijn.

De Belastingdienst/Toeslagen betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat [wederpartij] geen daadwerkelijke kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand.

3.1. Gelet op de toelichting bij het Bpb (Stb. 1993, 763, blz. 6) moet worden aangenomen dat voor het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening.

3.2. De gemachtigde die [wederpartij] in hoger beroep bijstaat, mr. H.P. Hermans, is als jurist werkzaam bij Van de Vijfeijke Management B.V., een vennootschap waarvan de directeur van het gastouderbureau algemeen directeur is. Hermans heeft uiteengezet dat de cliënten van het gastouderbureau naast de ‘oppaskosten’ maandelijks een bedrag aan ‘bureaukosten’ tussen de € 25,00 en € 100,00 zijn verschuldigd. Dit blijkt ook uit de algemene voorwaarden van het gastouderbureau. Met deze bureaukosten verzekeren vraagouder en gastouder zich van een ‘full service’-pakket, waarmee het gastouderbureau de kosten voldoet voor onder meer het aanvragen van kinderopvangtoeslagen en het indienen van bezwaarschriften. Indien een procedure leidt tot een uit te keren rentevergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen, wordt, naast de bureaukosten, de helft van die rentevergoeding als kosten voor verleende rechtsbijstand in rekening gebracht evenals de eventuele forfaitaire vergoeding voor gemaakte proceskosten. Verder geldt dat het gastouderbureau voor het indienen van bezwaarschriften voor voormalige cliënten een bedrag van ten minste € 35,00 rekent, aldus Hermans.

Gelet hierop is het verlenen van rechtsbijstand door het gastouderbureau naar het oordeel van de Afdeling gericht op het vergaren van inkomsten.

3.3. Zoals de rechtbank heeft overwogen, en tussen partijen niet in geschil is, is [gemachtigde] sinds de oprichting van het gastouderbureau in 2007 betrokken bij juridische aangelegenheden van dat bureau als rechterhand van de directeur. Hermans heeft uiteengezet dat de werkzaamheden van [gemachtigde] bestaan uit het aanvragen van kinderopvangtoeslagen, het opstellen en indienen van bezwaarschriften en het bijwonen van hoorzittingen. Deze werkzaamheden verricht zij onder toezicht en verantwoordelijkheid van de directeur, gediplomeerd fiscaal econoom, en sinds 2012 mede onder toezicht van Hermans en diens voorganger. Daarnaast leest [gemachtigde] jurisprudentie over kinderopvangtoeslag en literatuur over het bestuursrecht, bespreekt zij zaken met de directeur en de jurist, en werkt zij mee aan beroepszaken.

Gelet hierop vormt het verlenen van rechtsbijstand naar het oordeel van de Afdeling een vast onderdeel van haar taakuitoefening.

3.4. Om voor een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking te komen, dient degene die als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent voldoende deskundig te zijn. Daartoe dient hij over enige juridische scholing te beschikken. Bij de beoordeling daarvan kunnen onder meer de door hem ingediende processtukken worden betrokken.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in dit geval uit de in deze zaak ingediende stukken, waaronder een overzicht van door [gemachtigde] opgestelde bezwaarschriften in andere zaken, blijkt dat zij regelmatig voor cliënten van het gastouderbureau bezwaarprocedures voert over kinderopvangtoeslagen. Daarom moet op basis van de onder 3.1. gegeven uitleg van dit begrip, en gelet op het door [gemachtigde] in deze zaak opgestelde bezwaarschrift, worden aangenomen dat zij ook in deze procedure beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend in de zin van het Bpb. In de hiervoor vermelde toelichting bij het Bpb wordt weliswaar opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door [gemachtigde] zijn ingediend laat geen andere slotsom toe dan dat zij enige relevante juridische scholing heeft gehad. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat zij niet voldoende deskundig is.

3.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2008 in zaak nr. 200708379/1), is uitgangspunt van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en de jurisprudentie dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Gelet op het forfaitaire stelsel is de hoogte van de werkelijk in rekening gebrachte kosten niet relevant voor de beantwoording van de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend. Evenmin is het aan de rechter om te treden in de beoordeling van de ter zake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraken.

Vaststaat dat [gemachtigde] namens [wederpartij] een bezwaarschrift heeft ingediend, zodat een proceshandeling als bedoeld in de bijlage bij het Bpb is verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Nu, gelet op hetgeen onder 3.2. is vermeld, het gastouderbureau kosten in rekening brengt voor het verlenen van rechtsbijstand, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat [wederpartij] in de bezwaarfase proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen. Of de bureaukosten in dit geval feitelijk vooraf zijn voldaan door [wederpartij], dan wel hij de helft van de rentevergoeding achteraf aan het gastouderbureau heeft betaald als vergoeding voor verleende rechtsbijstand, kan derhalve in het midden blijven.

3.6. De betogen falen.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

611.