Uitspraak 200502439/1


Volledige tekst

200502439/1.
Datum uitspraak: 15 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/43281 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 22 februari 2005 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2004 heeft appellant (hierna: de minister) een verzoek van [de vreemdeling] van 23 juli 2004 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 5 april 2005 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.

Bij brief van 10 augustus 2005 heeft de minister een memorie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.

2.1.1. Bij besluit van 2 december 2003 heeft de minister de vreemdeling ongewenst verklaard. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2003 inzake no. 200300844/1, JV 2003/222, kunnen de door de vreemdeling aan het verzoek van 23 juli 2004 ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet tot heroverweging van de in rechte onaantastbare afwijzing van een eerder verzoek om toelating nopen, zolang die ongewenstverklaring voortduurt. Gesteld noch gebleken is dat dat niet het geval is.

Door te overwegen dat het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 maart 2004 inzake Somalië en de door de President van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens getroffen 'interim measures' als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden beschouwd die een rechterlijke beoordeling van de beslissing op het verzoek van 23 juli 2004 rechtvaardigen, heeft de rechtbank dat miskend.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De aangevoerde grieven behoeven geen bespreking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidende beroep ongegrond verklaren.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 22 februari 2005 in zaak no. AWB 04/43281;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005

284.