Uitspraak 200104964/1


Volledige tekst

200104964/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

appellanten,

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Gorssel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 28 januari 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1987, herziening 2000-3, GSM-opstelpunt Joppe".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 21 augustus 2001, nr. RE2001.19516, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G. Raaben, ambtenaar van de gemeente, en T.P. van het Hof, deskundige, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling die de plaatsing van een opstelpunt voor mobiele communicatie met een maximale hoogte van 44 meter mogelijk maakt op een perceel nabij de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Gorssel, sectie […], nr. […]. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellanten voeren allereerst als formeel bezwaar aan dat verweerders de hoorplicht hebben geschonden.

2.4. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden zij die tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting tegenover gedeputeerde staten. Appellanten zijn uitgenodigd voor de hoorzitting van 31 mei 2001, zodat verweerders hebben voldaan aan de wettelijke vereisten inzake de hoorplicht. Dat appellanten op die datum verhinderd waren, bracht voor verweerders niet de verplichting mee een nieuwe hoorzitting te houden om hun in de gelegenheid te stellen alsnog hun bedenkingen mondeling toe te lichten.

2.5. Appellanten kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stellen dat verweerders door het plan goed te keuren hebben gehandeld in strijd met het provinciaal beleid. Appellanten menen dat verweerders ten onrechte eraan zijn voorbijgegaan dat de in het plan voorziene GSM-mast (hierna: de GSM-mast) afbreuk zal doen aan de omgeving. Voorts voeren zij aan dat de gemeenteraad voor een andere locatie had moeten kiezen. Zij stellen dat onvoldoende is gekeken naar de effecten op de leefbaarheid in de omgeving ten gevolge van het plan. Zij zijn bang dat voor het resterende deel van het perceel geen reële invulling meer mogelijk zal zijn. Verder is het hun niet duidelijk of zij schade zullen leiden ten gevolge van het plan.

2.6. Verweerders achten het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat hun beleid terzake zend- en antennemasten is opgenomen in de partiële herziening van het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het Streekplan). Zij stellen dat de GSM-mast inpasbaar is in de omgeving, aangezien deze aansluit op de infrastructuur en de openheid van het landschap niet wordt aangetast. Gelet op het vorenstaande zijn verweerders van mening dat de gemeenteraad heeft voldaan aan het provinciale beleid. Op grond van het rapport van de Gezondheidsraad inzake GSM-basisstations zijn verweerders van mening dat de leefbaarheid, daarbij inbegrepen de volksgezondheid, van de omgeving geen gevaar loopt. Verweerders stellen dat de bestemming alleen verandert daar waar het GSM-opstelpunt komt. Zij zijn van mening dat de gebruiksmogelijkheden van het omliggende perceel niet worden aangetast ten gevolge van het plan.

2.7. Blijkens de streekplankaart van het Streekplan is het plangebied aan te merken als “Stedelijk gebied”. De Afdeling is van oordeel dat de feitelijke situatie ten tijde van het nemen van het besluit bepalend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van stedelijk gebied dan wel landelijk gebied. In dit geval kan het gebied niet worden aangemerkt als stedelijk gebied, gelet op het verspreide karakter van de aanwezige bebouwing.

2.7.1. In de partiële herziening van het Streekplan wordt met betrekking tot zend- en antennemasten onder andere vermeld dat ten behoeve van de mobiele telefonie een vlakdekkend (inter)nationaal netwerk wordt ontwikkeld. Het provinciaal beleid is erop gericht het landelijk gebied zoveel mogelijk te vrijwaren van zend- en antennemasten. Bij plaatsing dient vooral aansluiting te worden gezocht bij stedelijke gebieden, bedrijventerreinen en bebouwing langs hoofdinfrastructuur. Landschappelijke verstoringen dienen zo beperkt mogelijk te zijn. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.

2.7.2. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Lochemseweg - een provinciale weg - en de Spoordijk te Joppe, waarover een dubbelspoor van de NS loopt, en ligt nabij de kruising van deze weg met het spoor. Het vorenstaande in aanmerking genomen hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de GSM-mast aansluit op de aldaar aanwezige infrastructuur. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften kan de hoogte van de GSM-mast maximaal 44 meter bedragen. Gezien de toegestane hoogte van de GSM-mast zal deze zichtbaar zijn in de omgeving. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de GSM-mast geplaatst zal worden op een weiland dat omzoomd wordt door een smalle bosrand. Verweerders hebben in redelijkheid kunnen stellen dat de smalle bosrand een afschermende werking heeft naar het omliggende gebied en dat derhalve de aantasting van het landschap hierdoor beperkt zal zijn. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders in redelijkheid kunnen oordelen dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid.

2.7.3. Voorzover appellanten stellen dat niet kan worden ingebroken in de bestaande feitelijke situaties en de planologische situatie met het argument dat een goed functionerend netwerk voor mobiele communicatie van groot maatschappelijk belang wordt geacht, overweegt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen steeds andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen. Overigens is niet gebleken dat de gebruiksmogelijkheden van het resterende deel van het weiland beperkt of aangetast worden ten gevolge van het plan.

2.7.4. Blijkens het rapport van de Gezondheidsraad inzake GSM-basisstations (Gezondheidsraad: GSM-basisstations. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000; publicatie nr. 2000/16) is de kans dat zich in woon- en werkruimtes onder basisstations gezondheidsproblemen voordoen als gevolg van blootstelling aan de elektromagnetische velden die van de antennes afkomstig zijn, verwaarloosbaar klein. De veldsterktes liggen altijd ruimschoots beneden de blootstellingslimieten. Als vuistregel kan aangehouden worden dat in de vrije ruimte de minimale afstand tot de antennes in de bundel drie meter moet zijn en daarbuiten een halve meter. In de nabijheid van de in het plan voorziene GSM-mast is geen bebouwing aanwezig. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat verweerders zich niet op dit rapport hadden mogen baseren. Het vorenstaande in aanmerking genomen hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de leefbaarheid, daarbij inbegrepen de volksgezondheid, in de omgeving geen gevaar loopt ten gevolge van het plan.

2.7.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat in de onmiddellijke nabijheid van de GSM-mast een karakteristiek pand ligt. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de GSM-mast afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde, wat daar ook van zij, van de omgeving.

2.7.6. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van appellanten betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.

2.7.7. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat de GSM-mast op een andere locatie geplaatst kan worden, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Niet is gebleken dat deze situatie zich hier voordoet.

2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Lauwaars w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

218-409.