Uitspraak 201303953/3/R2


Volledige tekst

201303953/3/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

de vereniging IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Asten-Someren, gevestigd te Asten, en anderen (hierna: IVN en anderen),
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013, kenmerk C2054174/3354317, heeft het college aan [vergunninghouder] krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) een vergunning verleend voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Someren.

Tegen dit besluit hebben IVN en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2013, waar IVN en anderen, vertegenwoordigd door [persoon], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door ing. V. Bax, werkzaam bij de provincie, en mr. M. Uittenbosch, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, gehoord.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben partijen nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Bij tussenuitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201303953/1/R2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen een termijn van zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 19 maart 2013 te herstellen.

Bij besluit van 23 juli 2014, kenmerk C2054174/3618231, heeft het college een besluit genomen waarbij opnieuw op de aanvraag is beslist.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben IVN en anderen een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college en IVN en anderen nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. In rechtsoverweging 14.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog toereikend te motiveren dat is verzekerd dat als gevolg van stikstofdepositie veroorzaakt door uitbreiding van de pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Someren de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.

3. Bij besluit van 23 juli 2014 is opnieuw op de aanvraag beslist. Daarbij is de aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 onder aanvulling van de motivering opnieuw verleend.

4. IVN en anderen brengen in hun zienswijze naar voren dat het oorspronkelijk bestreden besluit niet is ingetrokken, waardoor de eerder in dat kader verleende vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Nbw 1998 ten onrechte is blijven bestaan.

4.1. Nu het college opnieuw op de aanvraag heeft beslist, moet het er voor worden gehouden dat het besluit van 19 maart 2013 is ingetrokken.
Het betoog faalt.

5. IVN en anderen betogen dat directe samenhang tussen de verleende Nbw-vergunning en de ingetrokken milieuvergunning van de inrichting aan de [locatie 2] ontbreekt, zodat daarmee niet gesaldeerd had mogen worden. In dit verband brengen IVN en anderen naar voren dat dit bedrijf ten tijde van belang, 22 februari 2005 toen door het college principemedewerking is verleend aan de sanering van dit bedrijf, niet in eigendom was van vergunninghouder maar van zijn ouders. Nadien is het bedrijf nog verscheidene keren in andere handen overgegaan, aldus IVN en anderen.

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. 201303243/1/R2) wordt directe samenhang aangenomen als de vergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken milieuvergunning.

In rechtsoverweging 14.1 van de tussenuitspraak is vastgesteld dat het bedrijf aan de [locatie 2] in het kader van de gemeentelijke regeling "Verplaatsing Intensieve Veehouderijen" wordt verplaatst naar de [locatie 1] waar het bestaande bedrijf zal worden uitgebreid. Voorts is overwogen dat in een geval van bedrijfsverplaatsing een overeenkomst over de overname van stikstofdepositie aanwezig moet worden geacht. De milieuvergunning voor de veehouderij aan de [locatie 2] van 20 november 2008 is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren bij besluit van 22 september 2011 ingetrokken.

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de vergunning voor het bedrijf aan de [locatie 2] daadwerkelijk is ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf aan de [locatie 1]. Hetgeen IVN en anderen aanvoeren over achtereenvolgende eigendomsoverdrachten van het bedrijf aan de [locatie 2] geeft geen aanleiding om in dit geval niettemin geen directe samenhang aan te nemen.

Het betoog faalt.

6. IVN en anderen betogen dat in de aan het besluit ten grondslag liggende salderingsberekeningen ten onrechte is uitgegaan van de op 1 juli 2010 ingetrokken milieuvergunning van 18 februari 2000 voor de veehouderij aan de [locatie 3] ingevolge waarvan een ammoniakemissie van 1020,8 kg per jaar is toegestaan. Zij voeren daartoe aan dat blijkens het Bestand Veehouderij Bedrijven (hierna: BVB) van de provincie Noord-Brabant op de referentiedatum van 10 juni 1994 voor deze veehouderij de milieuvergunning van 17 november 1986 gold waarbij een ammoniakemissie van 815 kg per jaar is toegestaan.

6.1. Op grond van de door IVN en anderen naar voren gebrachte, door het college niet gemotiveerd betwiste gegevens uit het BVB gold op de referentiedatum voor de vogelrichtlijngebieden Deurnse Peelgebieden & Mariapeel en Groote Peel van 10 juni 1994 voor de veehouderij aan de [locatie 3] de milieuvergunning van 17 november 1986 die betrekking had op 1.760 legkippen in een stalsysteem met RAV-code E 2.4 waarvoor ten tijde van belang een emissiefactor van 0,463 kg per dier per jaar geldt. IVN en anderen brengen dan ook terecht naar voren dat in de passende beoordeling voor zover deze betrekking heeft op de effecten op de bovengenoemde vogelrichtlijngebieden van de activiteiten waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend, ten onrechte is gesaldeerd met een ammoniakemissie vanwege de veehouderij aan de [locatie 3] van 1020,8 kg per jaar. Dit had maximaal (1.760 dieren x 0,463 kg per dier per jaar =) 814,88 kg per jaar mogen zijn.

Het betoog slaagt.

6.2. De conclusie is dat het besluit van 23 juli 2014 is genomen in strijd met artikel 19g van de Nbw 1998.

7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het college opnieuw op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling overweegt daartoe dat uit het feit dat in de salderingsberekeningen voor zover het de effecten van de vergunde activiteiten voor de instandhoudingsdoelstellingen van bovenvermelde vogelrichtlijngebieden betreft ten onrechte is uitgegaan van een ammoniakemissie van het bedrijf aan de [locatie 3] van 1020,8 kg per jaar in plaats van 814,88 kg per jaar, anders dan door IVN en anderen betoogd, niet zonder meer met zich brengt dat de Nbw-vergunning niet had kunnen worden verleend. Het college dient uitgaande van bovenvermeld uitgangspunt nieuwe salderingsberekeningen uit te voeren teneinde toereikend te kunnen motiveren dat is verzekerd dat als gevolg van stikstofdepositie veroorzaakt door uitbreiding van de pluimveehouderij aan de [locatie 1] te Someren de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van hetgeen in rechtsoverwegingen 6.1 en 7 is overwogen het besluit van 23 juli 2014, kenmerk C2054174/3618231, te herstellen, danwel te wijzigen of een nieuw besluit te nemen;

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Baaren
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015

579.