Uitspraak 200101360/1


Volledige tekst

200101360/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],

en

gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2000 heeft de gemeenteraad van Dronten, op voorstel van burgemeester en wethouders van 28 maart 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Centrum Dronten".
Het besluit van de gemeenteraad is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 19 december 2000, ROV/00.092348/C, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.J. Jacobse, advocaat te Lelystad, en verweerders, vertegenwoordigd door J. van der Perk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad,
mr. A. Deuzeman, Ir. K. Bijlsma en B. Braaksma, ambtenaren van de gemeente, en namens Foruminvest B.V., mr. C.B. van Sliedregt en
mr. drs. P.B. Jansema, gemachtigden, gehoord.

2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan beoogt de herontwikkeling van het centrumgebied van Dronten mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellanten voeren aan dat er sprake is van een onthouding van goedkeuring van rechtswege.
2.4.1. Ingevolge artikel 28, derde lid, van de WRO wordt aan een plan geacht goedkeuring te zijn onthouden indien het eerste lid, tweede volzin, niet is nageleefd en niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, tweede volzin, van de WRO wordt het plan zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden ter goedkeuring.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, wordt het goedkeuringsbesluit bekend gemaakt door toezending van een afschrift van het goedkeuringsbesluit aan de gemeenteraad binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan.
2.4.2. Het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad dateert van 27 april 2000. Op 26 mei 2000 is het plan ter goedkeuring aan gedeputeerde staten gezonden. Er is derhalve niet voldaan aan artikel 28, eerste lid, tweede volzin, van de WRO.
De termijn van terinzagelegging van het plan liep af op 23 juni 2000. Verweerders hebben op 21 december 2000 hun goedkeuringsbesluit bekendgemaakt. Het besluit is derhalve tijdig bekendgemaakt.
Gelet op het vorenstaande is niet voldaan aan de voorwaarde in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring is bekend gemaakt. Er is derhalve geen sprake van een onthouding van goedkeuring van rechtswege.
2.5. Voorts voeren appellanten als bezwaar van formele aard aan dat het bestreden besluit foutief is gepubliceerd. Met betrekking tot dit bezwaar stelt de Afdeling vast dat de door appellanten gestelde onregelmatigheden, wat daar ook van zij, van na het nemen van het bestreden besluit zijn en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Deze onregelmatigheden kunnen dan ook geen grond vormen voor vernietiging van het besluit.
2.6. Appellanten stellen in beroep dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan voor zover daarbij de bouw van de Haventoren en de aanleg van een jachthaven mogelijk worden gemaakt. Zij vrezen visuele hinder tengevolge van de bouw van de Haventoren. Tevens voeren zij aan dat de wijze van meten van de hoogte van de Haventoren niet duidelijk is. Verder voeren appellanten aan dat het plan in strijd is met het Streekplan Flevoland 1993 en het Omgevingsplan Flevoland (hierna: het Omgevingsplan). Met betrekking tot de jachthaven stellen appellanten dat niet wordt voldaan aan de afstandsnorm die voor jachthavens in de Brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Brochure) wordt gehanteerd.
2.7. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de bouw van de Haventoren en de aanleg van de jachthaven niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Zij achten de visuele hinder voor de omwonenden niet dermate groot dat de Haventoren niet aanvaardbaar is. Wat betreft de ecologische zone zijn verweerders uitgegaan van het Omgevingsplan. Zij stellen zich op het standpunt dat er slechts sprake is van een ecologische verbindingszone van lokaal niveau en dat de bouw van de Haventoren en de aanleg van de jachthaven geen afbreuk doen aan de functie van die zone. Verweerders hebben goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Water" met uitzondering van een klein plandeel dat grenst aan een eiland in de Lage Vaart. Zij hebben hiermee willen voorkomen dat overal in het plandeel met de bestemming "Water" lig- en aanlegplaatsen zouden kunnen worden gerealiseerd, hetgeen zij mede gelet op de in de Brochure voor jachthavens gehanteerde grootste afstand, namelijk 50 meter voor geluid, onaanvaardbaar achten.
2.8. De Afdeling neemt het volgende in aanmerking. Het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van de zogenoemde Haventoren op het schiereiland in de Lage Vaart. Het plan laat de bouw toe van een toren van 10 bouwlagen met een maximale hoogte van 30 meter, waarin 30 appartementen kunnen worden gerealiseerd. Niet in geschil is dat hierdoor een aanzienlijke verandering van de bestaande situatie zal ontstaan. Uit de stukken is af te leiden dat de afstand van het gebouw tot de dichtstbijzijnde woningen aan de overkant van het water, waaronder de woningen aan de Arendschelling, 150 meter is. De afstand tot het appartementencomplex "De Vlinder" is meer dan 360 meter. Ter zitting is gebleken dat de Haventoren in de belangrijkste zichtlijnen maximaal 30 meter breed zal zijn. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het uitzicht van appellanten niet ernstig zal worden aangetast.
2.8.1. Ten aanzien van de overige gronden merkt de Afdeling het volgende op. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften wordt de hoogte van een gebouw gemeten van het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften is het peil voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst, de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen is het peil de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. De wijze van meten van de hoogte van de Haventoren is hiermee voldoende in het plan geregeld.
2.8.2. Op 2 november 2000 is door provinciale staten het Omgevingsplan vastgesteld. Dit plan vervangt het Streekplan Flevoland 1993. Het goedkeuringsbesluit dateert van na de datum van vaststelling van het Omgevingsplan, zodat verweerders terecht van het Omgevingsplan zijn uitgaan.
2.8.3. In het Omgevingsplan is aangegeven dat om Dronten heen twee ecologische verbindingen zullen worden geleid. Deze zijn bestemd voor de salamander en de pad enerzijds en de das en de ree anderzijds. Het gedeelte van de Lage Vaart dat door de kern van Dronten loopt wordt aangewezen als ecologische verbinding van lokaal niveau die specifiek van belang is voor de blankvoorn en de libelle. In bijlage 6 van het Omgevingsplan is langs ongeveer een kwart van de gehele ecologische verbinding een ongeveer 10-15 meter brede strook voorzien met natuurlijke oevers, plas-drasbermen en bosschages. Verweerders hebben aangegeven dat voor het overige deel kan worden volstaan met een strook water die als corridor voor vissen in principe slechts 2 tot 5 meter breed hoeft te zijn, waarbij de libelles zich langs de oever moeten kunnen verplaatsen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van de Haventoren en de aanleg van de jachthaven een nadelige invloed hebben op de ecologische structuur en in strijd is met het provinciale ecologische beleid.
2.8.4. Vast staat dat het eiland, anders dan appellanten stellen, niet tot het stiltegebied als bedoeld in de Wet milieubeheer behoort. Uit de stukken is voorts gebleken dat in het plandeel met de bestemming "Water", waaraan goedkeuring is verleend, 80 ligplaatsen kunnen worden aangelegd. Slechts een korte strook van het plandeel, waarin de aantakking van de hoofdsteiger aan het eiland is voorzien, ligt op 45 meter afstand van de Haventoren. Hier zullen echter geen boten liggen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerders de indicatieve afstanden uit de Brochure op andere wijze hadden moeten hanteren dan zij bij het bestreden besluit hebben gedaan.
2.9. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover zij dit hebben goedgekeurd, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht gedeeltelijk goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

218-409.