Uitspraak 201403438/1/A1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:934
- Datum uitspraak
- 25 maart 2015
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 30 januari 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] reguliere bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een zeugen-, kraam-, biggen-, en vleesvarkensstal op het perceel aan de [locatie] te Diessen (hierna: het bouwplan).
- Hoger beroep
- Bouwen
201403438/1/A1.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D], allen wonend te Diessen, gemeente Hilvarenbeek (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2014 in zaak nr. 13/5239 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] reguliere bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een zeugen-, kraam-, biggen-, en vleesvarkensstal op het perceel aan de [locatie] te Diessen (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. P.J.M. van Leest, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Gielen en L.J.M. Blok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum en I.A.G.J. Spapens, gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beoogde luchtwassers in de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zo veel groter zijn dan de luchtwassers in de aanvraag om bouwvergunning eerste fase, dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning tweede fase niet opnieuw hoeft te worden getoetst aan de weigeringsgronden die gelden voor de bouwvergunning eerste fase.
Volgens [appellant] heeft het college zich ten onrechte niet over de wijziging van de luchtwassers door de Welstandscommissie laten adviseren, hoewel dit wel verplicht is gesteld in de welstandsnota Gemeente Hilvarenbeek.
1.1. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend.
Ingevolge het derde lid mag de bouwvergunning tweede fase slechts en moet zij worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge het achtste lid, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, delen burgemeester en wethouders, indien het bouwplan waarvoor de bouwvergunning eerste fase is verleend als gevolg van hun besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning tweede fase zodanige wijziging behoeft dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders wederom een toetsing aan de weigeringsgronden van de eerste fase noodzakelijk is, dit onverwijld mede aan de aanvrager van de bouwvergunning tweede fase. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen.
1.2. Volgens de bouwtekeningen die deel uitmaken van de aanvraag om bouwvergunning eerste fase hebben de beoogde stallen voor zeugen, biggen en varkens acht luchtwassers met elk een lengte van ongeveer 3 m.
Volgens de bouwtekeningen die deel uitmaken van de aanvraag om bouwvergunning tweede fase hebben de varkensstallen twee luchtwassers met elk een lengte van ongeveer 15 m en twee luchtwassers met elk een lengte van ongeveer 13,5 m.
Verder hebben de stallen voor zeugen en biggen twee luchtwassers met elk een lengte van ongeveer 4,5 m en twee luchtwassers met elk een lengte van ongeveer 7,5 m. De hoogte van de luchtwassers als voorzien in de aanvraag om bouwvergunning tweede fase is ongewijzigd gebleven.
1.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde wijzigingen van de luchtwassers als voorzien in de aanvraag om bouwvergunning tweede fase, hoewel die in absolute zin niet zonder meer als gering kunnen worden aangemerkt, gelet op de omvang van het totale, omvangrijke bouwplan, niet ingrijpend zijn. De verschijningsvorm van de beoogde stallen blijft vrijwel ongewijzigd en de ruimtelijke gevolgen en uitstraling van de wijzigingen zijn beperkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de hoogte van de luchtwassers en daarmee de bouwhoogte van de stallen in de bouwaanvraag tweede fase, ongewijzigd zijn gebleven.
Verder worden de zijkanten van de luchtwassers uitgevoerd in dezelfde kleur als de zadeldaken van de stallen waarop de luchtwassers zijn gebouwd.
Voorts is niet gebleken dat derden door de wijzigingen in hun belangen zijn geschaad.
[appellant] betoogt tevergeefs dat het college zich volgens de welstandsnota door de Welstandscommissie had moeten laten adviseren over de vraag of de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning tweede fase wederom moet worden getoetst aan de weigeringsgronden die gelden voor de bouwvergunning eerste fase.
In de welstandsnota staat dat een regulier vergunningplichtig bouwwerk dat bij de indiening in de tweede fase afwijkt van de criteria waarop in de eerste fase streng en kritisch is getoetst, opnieuw aan de welstandscommissie ter beoordeling en advisering moet worden voorgelegd.
Er is echter niet gesteld noch op voorhand gebleken dat de aanvraag om bouwvergunning tweede fase afwijkt van de ter plaatse geldende criteria als neergelegd in de welstandsnota waarop in de eerste fase streng is getoetst. De rechtbank heeft reeds daarom terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college hierin aanleiding had moeten zien om de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning tweede fase opnieuw voor te leggen aan de welstandscommissie.
Het betoog faalt derhalve.
2. [appellant] betoogt verder dat het bouwplan in strijd is met het Reconstructieplan Beerze-Reusel en dat ten onrechte voor een bouwblok van 2,5 hectare vrijstelling is verleend, nu de beoogde ontwikkeling daar niet binnen past.
2.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010 in zaak nr. 200904350/1/H1, overweegt de Afdeling dat, gelet op artikel 56a, derde lid, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 44, eerste lid, onderdeel a en b, van die wet, slechts het Bouwbesluit 2012 en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening van belang zijn voor het antwoord op de vraag of het college de bouwvergunning tweede fase terecht heeft verleend.
De door [appellant] aangevoerde gronden staan niet in verband met het Bouwbesluit 2012 of de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en kunnen derhalve niet leiden tot weigering van de gevraagde bouwvergunning tweede fase.
2.2. Verder heeft [appellant] ter zitting zijn betoog dat het advies van de welstandscommissie, dat ten grondslag is gelegd aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 14 april en 27 oktober 2009, waarbij het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning eerste fase heeft verleend voor het bouwplan, zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, ingetrokken.
3. [appellant] betoogt verder dat hij staat achter de in het beroepschrift ingenomen standpunten en het beroepschrift letterlijk als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3.1. Dit betoog faalt. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de wijze waarop de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak zijn beoordeeld onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het college te veroordelen in de kosten die [appellant] in bezwaar heeft gemaakt.
4.1. Er doet zich hier geen situatie voor waarbij het college het bestreden besluit heeft herroepen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog faalt derhalve.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
543.