Uitspraak 201410549/2/R4


Volledige tekst

201410549/2/R4.
Datum uitspraak: 23 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de stichting Stichting Dorpsbelangen Zuidplas en de vereniging Moordrechtse Milieuvereniging De Zuidplaspolder, beide gevestigd te Moordrecht, gemeente Zuidplas (hierna: de stichting en de vereniging),
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "De Brinkhorst" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer de stichting en de vereniging beroep ingesteld.
De stichting en de vereniging hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting en de vereniging, de raad en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BPD Ontwikkeling B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2015, waar de stichting en de vereniging, vertegenwoordigd door G.C. Hekkert en L.A.G. Loch, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en L.A. van Duijl, en de raad, vertegenwoordigd door H. Fawzi, R. te Veldhuis en A. de Vries, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door ing. S.N. Pieterse en mr. A.A. Kozijn, bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, ir. N.J. Dolman en ing. A. Poot, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woonwijk van maximaal 385 woningen en een brede school in het noordwesten van de kern van Moordrecht.

3. Het verzoek van de stichting en de vereniging is gericht tegen de voorziene nieuwe woonwijk.

4. De stichting en de vereniging betogen dat de woningbouw in het plangebied in strijd is met artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.

Daartoe voeren zij aan dat de woningbouw in het plangebied niet voorziet in een actuele behoefte. Volgens hen is onvoldoende rekening gehouden met het aantal te koop staande huizen in de gemeente Zuidplas, de grotere prijsdaling bij woningen in de gemeente Zuidplas dan elders, de voorspelde bevolkingskrimp of hoogstens marginale groei voor de gemeente Zuidplas, het verwachte overschot aan koopwoningen in Moordrecht en de in de vastgestelde bestemmingsplannen "Lameroen", "Prinsessenkwartier" en "Stevensstraat" voorziene woningen. In dit verband voeren zij tevens aan dat de woningbouw in het plangebied niet regionaal is afgestemd.

Daarnaast voeren de stichting en de vereniging aan dat een aanzienlijk deel van de in het plan voorziene woningen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kunnen worden gerealiseerd. Daartoe wijzen zij op de volgende locaties: Meester Lallemanschool, St. Jozefschool, Zorgcentrum Land voor Water, Rabobanklocatie, Prinsessenkwartier, voormalige maalderij, Sjaloomschool en Oostpolder.

Voorts voeren de stichting en de vereniging aan dat niet is voldaan aan artikel 2.2.1, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 dat overeenkomstig artikel 2.1.1, eerste lid, sub c, onder ii, van de Verordening ruimte 2014 van toepassing is. Volgens hen past de woningbouw qua aard en schaal niet binnen het plangebied en is de ruimtelijke kwaliteit van deze nieuwe ontwikkeling niet gewaarborgd. Daartoe voeren zij onder meer aan dat gestapelde woningen met een bouwhoogte van 17 m kunnen worden gerealiseerd aan de kant van het agrarische buitengebied.

4.1. Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 voldoet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende eisen:

a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;

b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of

c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,

ii. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en

iii. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Ingevolge het derde lid kan het college van gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

4.2. In de plantoelichting staat dat de ontwikkeling onderdeel uitmaakt van het woningbouwprogramma waarover door de regio Midden-Holland met het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bestuurlijke afspraken zijn gemaakt. De raad heeft toegelicht dat bij brief van 24 april 2014 het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft ingestemd met de door de regio Midden-Holland overgelegde resultaten van de doorontwikkelde Regionale Agenda Wonen, te weten de jaarlijkse monitor woningbouw Midden-Holland, de regionale projectenlijst woningbouw en het regionaal afwegingskader woningbouw, ter verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Verordening ruimte 2012. In die brief is vermeld dat plannen die overeenstemmen met de doorontwikkelde Regionale Agenda Wonen voldoen aan de op basis van de Verordening ruimte 2012 gestelde vereiste verantwoording van de behoefte en regionale afstemming als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. De raad stelt dat het onderhavige plan in de regionale projectenlijst woningbouw is opgenomen. Voorts heeft de raad toegelicht dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij brief van 25 september 2014 te kennen heeft gegeven dat door aanvaarding van de regionale woonvisie de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 is doorlopen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hiermee gelet op artikel 2.1.1, derde lid, van de Verordening ruimte 2014 is voldaan aan artikel 2.1.1, eerste lid, onder a, van de Verordening ruimte 2014.

4.3. Voor zover de stichting en de vereniging aanvoeren dat een aanzienlijk deel van de in het plan voorziene woningen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kunnen worden gerealiseerd, overweegt de voorzieningenrechter dat tussen partijen niet in geschil is dat het plangebied niet is gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. In de plantoelichting is vermeld dat de omvang en het aantal van binnenstedelijke locaties te gering is om het gewenste aantal woningen te realiseren. De raad heeft uiteengezet dat de locaties Meester Lallemanschool, St. Jozefschool en Sjaloomschool eerst beschikbaar komen door de onderhavige ontwikkeling, dat ter plaatse van het zorgcentrum Land voor Water en het Prinsessenkwartier projecten zijn voorzien die zijn opgenomen in de regionale projectenlijst en dat de voormalige maalderij in eigendom is van een particulier. Op de Rabobanklocatie en de locatie Oostpolder kunnen volgens de raad niet het benodigde aantal woningen in een dorps woonmilieu worden gerealiseerd. In hetgeen de stichting en de vereniging hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden gerealiseerd.

4.4. Ten aanzien van de in artikel 2.1.1, eerste lid, sub c, onder ii, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen eis is in de plantoelichting vermeld dat de locatie grenst aan het bestaande dorpsgebied van Moordrecht en de kwaliteitskaart geen bijzondere waarden aangeeft in het gebied. De voorzieningenrechter overweegt dat in dit geval een deel van het agrarische buitengebied wordt getransformeerd naar een nieuwe woonwijk, zodat ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, sub c, van de Verordening ruimte 2014 deze ruimtelijke ontwikkeling uitsluitend wordt toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De raad heeft uiteengezet dat een stedenbouwkundig plan met beeldkwaliteitskader is opgesteld die ten grondslag ligt aan het plan. Volgens de raad is de ruimtelijke kwaliteit geborgd in de planregels. De raad heeft toegelicht dat onder meer de locaties voor gestapelde woningen, de hoofdontsluiting, groen en water zijn vastgelegd. Hiermee wordt volgens de raad de inpassing van het plan in de bestaande omgeving geborgd. Wat betreft de in het plan mogelijk gemaakte gestapelde woningen grenzend aan het agrarisch buitengebied, heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet inzichtelijk gemaakt dat in zoverre aandacht is besteed aan de overgang van het gebied naar de omgeving. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van de stichting en de vereniging toe te wijzen voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" met de aanduidingen "gestapeld" en "specifieke bouwaanduiding - 3". De overige gronden die de stichting en de vereniging met betrekking tot dit plandeel naar voren hebben gebracht behoeven gelet hierop geen bespreking meer.

5. De stichting en de vereniging betogen dat de woningbouw in het plangebied in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030. Daartoe voeren zij aan dat het plan uitsluitend zou moeten voorzien in woningen ten behoeve van de eigen woningbehoefte, maar in werkelijkheid het voorziene maximale aantal van 385 woningen de eigen woningbehoefte van Moordrecht overstijgt. Voorts voeren zij aan dat in het plan gebouwen met vier bouwlagen en hoger worden mogelijk gemaakt. Volgens de stichting en de vereniging kan de onderhavige locatie niet als passend hiervoor worden beschouwd, omdat geen sprake is van een stationslocatie dan wel een gebied waar al hoogbouw voorkomt.

5.1. In de gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030 is vermeld dat volgens de woonvisie uit 2011 de totale behoefte gemiddeld 400 woningen per jaar bedraagt. Deze woningbehoefte bestaat uit 110 woningen per jaar voor de eigen behoefte en 290 woningen per jaar voor de (boven)regionale behoefte. De raad heeft toegelicht dat in de woonvisie is gekozen voor de variant ‘autonoom+’. Dit betekent dat wordt gebouwd voor de eigen behoefte alsmede voor de bovengemeentelijke vraag. De raad stelt dat de in het onderhavige plan voorziene woningbouw dient om te voldoen aan de eigen behoefte en tevens bijdraagt aan de bovengemeentelijke vraag. In hetgeen de stichting en de vereniging hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het in het plan voorziene aantal woningen niet in overeenstemming met de gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030 heeft kunnen achten.

5.2. Uit de gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030 volgt dat nieuwe gestapelde bouw van vier tot en met acht bouwlagen alleen is toegestaan op passende locaties. Hierbij moet worden gedacht aan een stationslocatie of dorpsgebieden waarin hogere bouwvormen al voorkomen. De raad heeft toegelicht dat de in het plan voorziene gestapelde woningen kunnen bestaan uit maximaal vier bouwlagen met een kap. Voorts heeft de raad toegelicht dat het merendeel van het plan bestaat uit grondgebonden woningen en dat drie locaties zijn aangewezen waar vanuit stedenbouwkundig oogpunt gestapelde woningen als accent gewenst zijn. Deze locaties zijn afgestemd op de ruimtelijke opzet van het plan en de omgeving. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen de stichting en de vereniging hebben aangevoerd voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene gestapelde woningen nabij de brede school en aan de centrale groene zone in strijd zijn met de gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030.

6. De stichting en de vereniging voeren aan dat niet wordt voldaan aan de in het rapport ‘Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder; gebiedspecifieke, ruimtelijke en structuurbepalende onderdelen’ van 24 juli 2008 van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard opgenomen eis dat het nieuwe grondgebruik de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren. Daartoe voeren zij, kort samengevat, aan dat de verlaging van het grondwaterpeil leidt tot verzakking van onder meer tuinen, funderingen, wegen en rioleringen in de bestaande wijk Vijfakkers, door ophoging van het plangebied de waterbergingscapaciteit van het gebied afneemt waardoor het omliggende gebied met meer risico’s en overlast te maken krijgt en de bestaande wijken van Moordrecht als gevolg van het plan bij overstromingen met een grotere waterhoogte te maken krijgen. Voorts voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de eis van het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in stedelijk gebied zware regenval moet worden vastgehouden in de eigen wijk.

6.1. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting is de waterparagraaf opgenomen. Deze is gebaseerd op de door Royal HaskoningDHV verrichte watertoets waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Definitieve Waterparagraaf Vijfakkers-Noord" van 1 februari 2013. In de plantoelichting is vermeld dat in het kader van het vooroverleg het plan reeds is besproken met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en akkoord bevonden. Voorts is vermeld dat op 25 mei 2014 een watervergunning voor het plan is afgegeven door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard. De raad heeft uiteengezet dat van het overdragen van waterkwantiteit- en kwaliteitsproblemen in ruimte en tijd geen sprake is. Daartoe heeft raad toegelicht dat alle bestaande waterpeilen blijven gehandhaafd en het peil in de watergang langs de Weidezoom juist wordt verhoogd ten opzichte van het huidige peil, door het ophogen geen waterberging verdwijnt, voor het bestaande en omliggende gebied de regionale waterveiligheid ongewijzigd blijft en de compensatie voor verharding is gebaseerd op een maatgevende neerslagsituatie eens per 100 jaar. Gelet hierop hebben de stichting en de vereniging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande waterhuishouding verslechterd als gevolg van het plan.

7. De stichting en de vereniging betogen dat mogelijk de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van de woningbouw in het plangebied. Daartoe voeren zij aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de betekenis van het plangebied voor vleermuizen. In dit verband wijzen zij op het rapport ‘Themarapport Natuur - Natuurwaarden in de Zuidplaspolder’ van november 2008 van Adviesbureau E.C.O. Logisch. Voorts voeren de stichting en de vereniging aan dat als gevolg van de woningbouw in het plangebied het waardevolle broedgebied van weidevogels zoals de grutto ontoelaatbaar wordt aangetast. Volgens hen is hier onvoldoende rekening mee gehouden.

7.1. De raad heeft bij de totstandkoming van het plan onderzoek laten verrichten naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport ‘Flora- en faunaonderzoek project Vijfakkers te Moordrecht’ van 7 juni 2013 van IDDS. In dit rapport staat dat vanwege het ontbreken van bomen en bebouwing in het plangebied, de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en structureel van belang zijnde vliegrouten niet aan de orde is. Voorts staat in dit rapport dat vanwege het open karakter het plangebied een beperkte betekenis heeft als foerageergebied voor vleermuizen. Daarbij wordt opgemerkt dat de aanwezige sloten niet bijzonder geschikt zijn als foerageergebied vanwege de slechte waterkwaliteit. De raad heeft ter zitting erop gewezen dat nu het overige veenweidegebied rondom Moordrecht natuurgebied wordt, in de omgeving voor vleermuizen voldoende ruimte zal blijven om te foerageren. Hetgeen de stichting en de vereniging hebben aangevoerd leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot de conclusie dat wat betreft vleermuizen te weinig onderzoek is gedaan of van onjuiste gegevens is uitgegaan. Hierbij is van belang dat het door de stichting en de vereniging deels overgelegde rapport ‘Themarapport Natuur - Natuurwaarden in de Zuidplaspolder’ dateert van november 2008 en ziet op de gehele Zuidplaspolder.

7.2. In het rapport ‘Flora- en faunaonderzoek project Vijfakkers te Moordrecht’ staat dat het plangebied het broedgebied van diverse soorten vogels vormt. Volgens het rapport heeft het plangebied geen betekenis als broedgebied voor vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats. Om te voorkomen dat tijdens het broedseizoen broedende vogels worden gestoord wordt geadviseerd om de werkzaamheden te starten voor aanvang van het broedseizoen en het deel van het plangebied waar werkzaamheden plaatsvinden ongeschikt te maken als er geen actieve nesten aanwezig zijn. De raad heeft te kennen gegeven deze voorzorgsmaatregelen te zullen opvolgen. De stichting en de vereniging hebben deze conclusies in het rapport niet gemotiveerd bestreden.

7.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van de woningbouw in het plangebied in de weg staat.

8. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" met de aanduidingen "gestapeld" en "specifieke bouwaanduiding - 3" te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.

9. De raad dient ten aanzien van de stichting en de vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 15 oktober 2014, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" met de aanduidingen "gestapeld" en "specifieke bouwaanduiding - 3";

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij de stichting Stichting Dorpsbelangen Zuidplas en de vereniging Moordrechtse Milieuvereniging De Zuidplaspolder in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 996,04 (zegge: negenhonderdzesennegentig euro en vier cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan de stichting Stichting Dorpsbelangen Zuidplas en de vereniging Moordrechtse Milieuvereniging De Zuidplaspolder het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Lodeweges
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2015

625.