Uitspraak 200104165/1


Volledige tekst

200104165/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats]

en

gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2000 heeft de gemeenteraad van Opsterland, op voorstel van burgemeester en wethouders van 23 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Beetsterzwaag-Kom".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 6 juli 2001, no. 45642, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 november 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Leeuwarden en verweerders, vertegenwoordigd door mw. T. de Jong, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, A. Kramer, ambtenaar bij de gemeente, namens de gemeenteraad van Opsterland.

2. Overwegingen
2.1. Het plan heeft betrekking op de gehele kom van Beetsterzwaag en herziet een aantal voor Beetsterzwaag geldende, deels verouderde bestemmingsplannen. Het plan is conserverend van aard. Met het plan wordt beoogd tot een actuele en uniforme regeling voor Beetsterzwaag te komen.
Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant kan zich niet verenigen met de gedeeltelijke goedkeuring van het plan.
Appellant stelt dat het plan de bebouwingsmogelijkheden op zijn terrein onnodig beperkt. Het gaat hierbij om zowel uitbreiding van de bestaande woning [locatie] als de mogelijkheid op zijn naastgelegen perceel woonbebouwing te realiseren. Hij meent dat verweerders zijn belangen volledig ondergeschikt hebben gemaakt aan de belangen die met de conserverende werking van het plan worden beoogd.
2.4. Verweerders hebben overwogen dat de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse van zijn bestaande woning [locatie] niet worden beperkt, aangezien daar een ruimer bouwvlak is opgenomen dan het vigerende plan toestond. Voorts wijzen zij met betrekking tot de bebouwingsmogelijkheden op het perceel tussen de bestaande woning aan [locatie 1] en de woning [locatie 2] erop dat dit perceel in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied” de bestemming “Agrarisch gebied met natuurwaarde” heeft gekregen. Binnen deze bestemming is geen woningbouw mogelijk.
2.5. De Afdeling overweegt als volgt.
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft appellant zijn bezwaar tegen de onjuiste situering van het Kerkepad-West op de plankaart ingetrokken.
Uit de stukken blijkt dat het plan conserverend van karakter is, waarbij de werking van het plan vooral zal liggen op het vlak van beheer. Bij de bestemmingskeuze betekent dit dat de bestaande situatie zoveel mogelijk zal worden vastgelegd. Verruiming van de bestaande bouwmogelijkheden in het landelijk gebied dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet onredelijk. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan ten onrechte een conserverende werking beoogt.
2.6. Voorts is gebleken dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” aan de [locatie] een woning met een inhoud van maximaal 700 m³ mocht worden gebouwd. De Afdeling stelt vast dat aan dit perceel in het aan de orde zijnde plan de bestemming “Woondoeleinden klasse B” is toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze woning een inhoud van ongeveer 1400 m³ mag hebben.
Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het standpunt van verweerders dat de bebouwingsmogelijkheden voldoende zijn niet onredelijk. De Afdeling volgt voorts het standpunt van verweerders dat een verdere verruiming van de bebouwingsmogelijkheden, gelet op de stedenbouwkundige structuur van het gebied waarvan het perceel deel uitmaakt, niet gewenst is. Hierbij slaat de Afdeling acht op het feit dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel ruimtelijk gezien aansluit bij de bijzonder grote woningbouwpercelen in het zogenoemde Helomapark.
De Afdeling is niet gebleken dat de belangen van appellant in onvoldoende mate zijn meegewogen bij de totstandkoming van het plan.
2.7. De Afdeling stelt vervolgens vast dat het perceel tussen de bestaande woning aan de [locatie 1] en de woning [locatie 2] in het aan de orde zijnde plan bestemd is als “Woondoeleinden klasse B”. In het plan is geen bouwvlak voor dit perceel opgenomen.
Dit gebied is in stedenbouwkundig opzicht te typeren als een overgangsgebied van de dorpsbebouwing naar het bosrijke buitengebied met een open bebouwingspatroon. Een verdere verdichting hiervan wordt, ook gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden die hier nog aanwezig zijn, door verweerders niet voorgestaan. Dit standpunt van verweerders acht de Afdeling niet onredelijk. Het door appellant aangevoerde feit dat het perceel gelegen is binnen de bebouwde kom van Beetsterzwaag doet hier niet aan af.
2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. van Onselen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

178-418.