Uitspraak 201400649/1/R4


Volledige tekst

201400649/1/R4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Dordrecht,
2. [appellant sub 2] en anderen (hierna: [appellant sub 2] en anderen), allen wonend te Dordrecht,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2013, kenmerk 1076736, heeft de raad het bestemmingsplan "Reeland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een toelichtend geschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [persoon 1] en [persoon 2], bijgestaan door mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, P. Bezemer MSc en mr. H. Cappelle, allen werkzaam bij het Servicecentrum Drechtsteden, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime voor het gebied Reeland te Dordrecht.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Sport" voor zover de in artikel 12, lid 12.3, van de planregels neergelegde afwijkingsbevoegdheid uitbreiding van het voetbalstadion mogelijk maakt.

De woning van [appellant sub 1] is gesitueerd aan de Reeweg-Oost in een strook met woningen, gelegen tussen de Provincialeweg, het spoor, de N3 en het sportpark Krommedijk, waartoe ook het voetbalstadion van FC Dordrecht behoort.

4. [appellant sub 1] betoogt dat het onwenselijk is dat een grote bedrijfsmatige exploitatie van betaald voetbal op de locatie aan de Krommedijk kan worden uitgebreid. [appellant sub 1] is met name bevreesd voor de mogelijkheid om het stadion anders te situeren binnen het complex, waardoor zij niet meer op de voetbalvelden, maar tegen het stadion kijkt. Ook is zij bevreesd voor het toenemen van het aantal bezoekers. Bij vernieuwing zou het stadion volgens [appellant sub 1] elders, buiten een woonwijk, moeten worden gerealiseerd. Weliswaar zijn er momenteel geen plannen voor herontwikkeling ingediend, maar de accommodatie is verouderd en zal op enig moment moeten worden vernieuwd. Hoewel in de raad is besproken dat het stadion bij voorkeur dient te verhuizen, biedt het plan mogelijkheden tot vernieuwing op de huidige locatie, om welke reden zij tegen het plan opkomt, aldus [appellant sub 1].

[appellant sub 1] betoogt dat de afwijkingsbevoegdheid niet objectief is begrensd, nu is bepaald dat het aanduidingsvlak "stadion" kan worden vergroot "indien dit nodig is voor een verbetering van de accommodatie", terwijl niet is uiteengezet wanneer daarvan sprake is. Voorts is bepaald dat dit aanduidingsvlak met maximaal 50% kan worden vergroot, zonder dat is bepaald op welke wijze dit kan geschieden, waardoor de vergroting zowel in de lengte als de breedte kan plaatsvinden en zelfs de situering van het stadion kan worden gewijzigd, temeer omdat de raad onder vergroting ook verschuiving verstaat. [appellant sub 1] begrijpt hieruit dat het stadion ook vlak voor haar woning of over de volledige breedte van de Reeweg-Oost kan worden gesitueerd. Ook is niet ondenkbaar dat de velden die thans voor haar woning zijn gelegen moeten wijken voor infrastructurele en crowdcontrol voorzieningen ten behoeve van het stadion. Anders dan de raad stelt, is er niet één vaste afmeting voor voetbalvelden en kunnen ook voorzieningen rond het veld invloed hebben op de uitbreiding van het stadion. [appellant sub 1] wijst erop dat de contouren van de vergroting of verschuiving slechts worden beperkt door de bestemming "Sport".

4.1. De raad stelt dat het huidige stadion als zodanig is bestemd. Het verplaatsen van het stadion is op dit moment niet aan de orde. Er zijn geen concrete plannen ingediend voor een herontwikkeling, dan wel nieuwe locatie. Bewust is dit bestemmingsplan niet gericht op "mogelijke ontwikkelingen", omdat de daarvoor noodzakelijke onderzoeken, zoals ter zake van verkeer, parkeren, flora en fauna, niet kunnen worden gedaan. Het bestemmingsplan is identiek aan het voorheen geldende bestemmingsplan, met dat verschil dat een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om het aanduidingsvlak "stadion" met maximaal 50% te vergroten indien dit nodig is voor een verbetering van de accommodatie. Het gaat daarbij alleen om het stadion en niet om functies als detailhandel, horeca, parkeerterrein, enzovoort, aldus de raad. De hoogtemaat blijft gelijk. Via deze regeling is het mogelijk om het stadion iets te vergroten indien dat nodig is voor een verbetering van de accommodatie. Hoewel in de regels wordt gesproken over "vergroten" zal het waarschijnlijk vooral om een verschuiving gaan, aangezien het voetbalveld vastgestelde afmetingen heeft en de tribunes naar verwachting niet veel groter zullen worden. De afwijkingsmogelijkheid is volgens de raad vooral opgenomen om,
indien wordt gekozen voor verbetering van het huidige stadion, wat meer ruimte te hebben dan de strakke grenzen om het huidige stadion. Het stadion blijft - ook wanneer gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid - binnen de bestemming "Sport" en kan door de aanwezigheid van watergangen aan de west- en zuidzijde feitelijk alleen maar in noordelijke richting (maximaal ongeveer 70 m) en in oostelijke richting (maximaal ongeveer 60 m) worden vergroot. Een geheel nieuwe locatie elders op het sportcomplex kan via deze bestemmingsregeling niet tot stand komen; daarvoor dient een bestemmingsplanherziening te worden opgesteld, aldus de raad.

4.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor:

[…]

b. stadion, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "stadion";

c. zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "zwembad";

[…].

Ingevolge lid 12.2.2 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

a. bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de in de verbeelding aangegeven hoogtemaat.

Ingevolge artikel 12, lid 12.3, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 12.1, onder c [lees: b], voor het vergroten van het aanduidingsvlak "stadion" met maximaal 50% indien dit nodig is voor een verbetering van de accommodatie;

b. lid 12.2.2 voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zoals een tribune, met dien verstande dat de totale oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 200 m² en 5 m.

4.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.

Met deze bepaling kan de bevoegdheid worden gecreëerd op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken.

4.4. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting is vermeld: "De verschillende sportacommodaties in het plangebied zijn opgenomen binnen de bestemming "Sport". Er is een bouwvlak opgenomen voor de kantine, kleedkamers, tribunes e.d. Voorts is geregeld dat buiten het bouwvlak bouwwerken als dugouts, ballenvangers, lichtmasten en hekwerken, mogen worden geplaatst. Het stadion van FC Dordrecht is afzonderlijk aangeduid; er is bepaald dat dit bouwvlak met een afwijking (ontheffing) met 50 % mag worden vergroot. Op deze wijze kan worden ingespeeld op een aanpassing van de accommodatie."

De raad heeft ter zitting toegelicht dat de afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om te kunnen voldoen aan wensen van de club op de kortere termijn, in verband met promotie van de club naar de eredivisie, ten aanzien van voorzieningen voor onder meer de veiligheid en de media.

Anders dan in de plantoelichting is vermeld, maakt de afwijkingsbevoegdheid van artikel 12, lid 12.3, aanhef en onder a, van de planregels het niet mogelijk om het bouwvlak te vergroten, maar slechts om het aanduidingsvlak "stadion" te vergroten. Het doel waartoe de raad die afwijkingsbevoegdheid heeft opgenomen, zoals door de raad ter zitting toegelicht, impliceert echter dat ook het bouwvlak zou moeten kunnen worden vergroot. Weliswaar maakt artikel 12, lid 12.3, aanhef en onder b, van de planregels het mogelijk om onder omstandigheden af te wijken van de regel dat uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd, maar dit voorziet niet in de mogelijkheden die op grond van de door de raad ter zitting gegeven toelichting nodig zouden zijn. Gelet hierop komt aan deze afwijkingsbevoegdheid niet de betekenis toe die de raad voor ogen had en is het plan in zoverre niet in overeenstemming met hetgeen de raad heeft beoogd. Het bestreden besluit is wat artikel 12, lid 12.3, aanhef en onder a, van de planregels betreft, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

Tijpoortbrug

5. [appellant sub 2] en anderen, die woonachtig zijn in het gebied Plan Tij, kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Water - Natuurwaarden" met de aanduiding "brug", de bestemming "Groen - Park" op de noordelijke oever van de rivier de Vlij, een zijtak van het Wantij, en de bestemming "Groen" op de zuidelijke oever, voor zover daarmee een voetgangers-/fietsersbrug over de Vlij mogelijk wordt gemaakt. De brug - de zogeheten Tijpoortbrug −is voorzien tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] en verbindt Plan Tij en het Wantijpark met elkaar.

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het mogelijk maken van de brug leidt tot aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), waarvan de locatie deel uitmaakt, hetgeen zich volgens hen niet verdraagt met artikel 2.10.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro) en artikel 5, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, zoals dit luidde ten tijde van belang, (hierna: de Verordening Ruimte).

Zij voeren hiertoe aan dat voor de EHS een "nee, tenzij beleid" van toepassing is, waaraan echter niet is getoetst.

Voorts voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat de raad ten onrechte stelt dat de Tijpoortbrug reeds door het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk werd gemaakt.

Verder verstaat de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] en anderen aldus dat de raad er volgens hen bij de vaststelling van het plan niet van kon uitgaan dat voor de brug een omgevingsvergunning voor bouwen kon worden verleend, aangezien de raad er niet van kon uitgaan dat ten behoeve daarvan een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kon worden afgegeven, omdat er strijd is met artikel 11 van de Flora- de faunawet (hierna: Ffw) en niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing.

In dit verband betogen [appellant sub 2] en anderen dat nabij de brug de bever, die dagelijks wordt waargenomen, zijn vaste rust- en verblijfplaats heeft. De brug leidt volgens hen tot aantasting van het leef- en foerageergebied van de bever. Met name recreanten met honden zullen ervoor zorgen dat de bever de oevers van de Vlij niet meer als foerageergebied zal gebruiken. Hiertoe verwijzen zij naar het rapport "De bever, de Vlij en plan Tij - Onderzoek naar de bever rond de Vlij en de consequenties voor plan Tij" van J. Reinhold van juli 2007. Voorts stellen zij onder verwijzing naar de nadere brief "Bever Wantijpark" van J. Reinhold dat een toename van recreanten met loslopende honden nabij de verderop aan de Vlij gelegen burcht ertoe leidt dat de bever in de burcht wordt verstoord. Verder stellen zij dat de locatie waar de brug is geprojecteerd zich op een afstand van minder dan 20 m van een hol of bijburcht bevindt, terwijl remmingswerken of wachtplaatsen worden voorzien binnen 5 m van dit hol.

Er zullen volgens hen onvoldoende mitigerende maatregelen kunnen worden genomen. Het daarnaar verrichte onderzoek in het rapport "Aanleg fietsbruggen Plan Tij, Dordrecht; Effecten op beschermde soorten" van Bureau Waardenburg van 11 augustus 2011, rapport nr. 11-103 (hierna: rapport Waardenburg I), het rapport "Definitief advies second opinion loopbruggen Plan Tij" van Alterra van 14 december 2012 (hierna: rapport Alterra) en het rapport "Activiteitenplan fietsbrug tussen Tijpoort en het Wantijpark, Dordrecht" van Bureau Waardenburg van 28 maart 2013, nr. 12-146 (hierna: rapport Waardenburg II) is volgens [appellant sub 2] en anderen onvoldoende en verouderd. Daarbij wijzen zij erop dat het onderzoek geen betrekking heeft op de gebruiksfase van de brug en op het hol naast de brug. Nu andere bevredigende oplossingen mogelijk zijn en er geen dwingende reden van groot openbaar belang is, kan volgens hen geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw worden verleend.

Voorts betogen [appellant sub 2] en anderen dat in en rond het Wantijpark een grote diversiteit aan vogels aanwezig is, waaronder de groene specht. Er is volgens hen ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelsoorten. Verder is volgens hen ten onrechte geen onderzoek gedaan naar eventuele andere beschermde diersoorten, waarvan volgens hen aannemelijk is dat ze aanwezig zouden kunnen zijn.

6.1. De raad stelt dat de brug reeds mogelijk was op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" van 9 november 2004. In de Nota van Uitgangspunten heeft de raad bepaald dat de bruggen die op grond van het bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" mochten worden gerealiseerd, in het plan "Reeland" dienen te worden opgenomen. Wel is de hoogte teruggebracht van 25 m naar 5 m.

De raad stelt, wat de verklaring van geen bedenkingen betreft, primair dat het relativiteitsvereiste zich ertegen verzet dat [appellant sub 2] en anderen zich kunnen beroepen op de Ffw. De normen van deze wet strekken volgens de raad niet tot bescherming van hun belangen, nu er geen direct verband is tussen de kwaliteit van hun leefomgeving en de te beschermen dier- en plantensoorten.

Subsidiair stelt de raad dat in opdracht van de ontwikkelaar van Plan Tij door Bureau Waardenburg in 2011 een inventarisatie is uitgevoerd, waaruit onder meer blijkt dat in het gebied de bever voorkomt en op de noordelijke oever van de Vlij een beverburcht is vastgesteld op ongeveer 70 m ten oosten van de locatie van de Tijpoortbrug. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport Waardenburg I. Het rapport beschrijft ook maatregelen en voorzieningen waarmee de bescherming van onder meer deze diersoort kan worden geborgd. Vervolgens is, eveneens in opdracht van de ontwikkelaar, door Alterra een second opinion uitgevoerd, waarvan de conclusie is dat de voor de bever voorgestelde maatregel onvoldoende is om verstoring van de beverburcht te voorkomen. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport Alterra. De ontwikkelaar is in de gelegenheid gesteld om aanvullende maatregelen te overwegen. Dit is gebeurd in het rapport Waardenburg II, waarin is geconcludeerd dat de in het gebied voorkomende bever niet wordt verstoord, wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het voortplantingsseizoen, bij daglicht en bij de opslag van materiaal voldoende afstand tot de beverburcht in acht wordt genomen.

Deze onderzoeken laten volgens de raad zien dat de Ffw niet aan verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de Tijpoortbrug in de weg staat. Bovendien vallen, als er al effecten op de bever zijn, deze in het niet tegen de factoren die in de bestaande situatie al voor verstoring zorgen. In dit verband wijst de raad erop dat de Vlij de toegang vormt tot een jachthaven en wordt gebruikt voor de pleziervaart van en naar de Biesbosch. In het gedeelte waar de brug moet worden aangelegd beschikt bijna ieder perceel over een aanlegsteiger en een boot. Ook wordt de Vlij gebruikt als zwemwater. Deze factoren zijn voor de bever kennelijk geen reden geweest om zich uit het gebied te verwijderen, aldus de raad.

6.2. Ingevolge artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro worden bij provinciale verordening regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

a. er sprake is van een groot openbaar belang,

b. er geen reële alternatieven zijn, en

c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, zoals dit luidde ten tijde van belang, (hierna: de Verordening Ruimte) wijzen bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

Ingevolge artikel 1, vierde lid, worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn, of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vrijstelling of bouwvergunning is verleend dan wel een aanvraag om vrijstelling of bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend, of die in overeenstemming met deze verordening tot stand zijn gekomen, of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of wordt geacht te zijn verleend. Het vervangen van een rechtmatig aanwezig gebouw door een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter wordt hieronder mede begrepen. In alle andere gevallen is sprake van nieuwe functies en nieuwe bebouwing. Onder nieuwe functies of nieuwe bebouwing wordt ook begrepen uitbreiding van bestaande functies en bestaande bebouwing, tenzij anders is bepaald of de bepaling zich daartegen verzet.

Ingevolge artikel 2.20a van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.

Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.

Ingevolge artikel 75d, eerste lid, van de Ffw wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat Onze Minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.

6.3. Aan de gronden waar de brug is voorzien zijn de bestemming "Water - Natuurwaarden" met de aanduiding "brug", en de bestemmingen "Groen - Park" op de noordelijke oever en "Groen" op de zuidelijke oever, toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. beplantingen, grasvelden, bloemperken, tuinen;

b. water;

c. bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, recreatievoorzieningen, verhardingen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen; een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 7.3.

Ingevolge lid 7.2.3 bedraagt de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 4 m.

Ingevolge lid 7.3, aanhef en onder a, is het toegestaan ten behoeve van fiets- en voetpaden op- en afritten te maken.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, zijn de voor "Groen - Park" aangewezen gronden bestemd voor park, water, en bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, recreatievoorzieningen, verhardingen, voet- en fietspaden, verblijfsruimten, dierenverblijven, bruggen, nutsvoorzieningen; een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 8.3.

Ingevolge lid 8.2.3 bedraagt de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 4 m.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, zijn de voor "Water - Natuurwaarden" aangewezen gronden bestemd voor:

a. watergangen, de waterhuishouding;

b. brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "brug";

c. het behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden.

Ingevolge lid 18.2, onder het kopje "Bouwwerken, geen gebouwen zijnde", aanhef en onder e, bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 5 m.

6.4. De gronden van de rivier de Vlij zijn op kaart 3 van de Verordening Ruimte aangeduid als bestaande natuur. Op 11 augustus 2011 is voor de brug een omgevingsvergunning voor bouwen aangevraagd. Dit betekent dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening Ruimte, 23 februari 2013, een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen was ingediend. Uit artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 1, vierde lid, van de Verordening Ruimte volgt dat de brug, als zijnde bestaande bebouwing, als zodanig kon worden bestemd, indien de raad ervan kon uitgaan dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van de brug kon worden verleend.

6.4.1. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de raad ten onrechte stelt dat de Tijpoortbrug reeds door het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" mogelijk werd gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" in de weg stond aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de realisering van de brug. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar hetgeen is overwogen onder 4.4 in de uitspraak van de voorzitter, thans voorzieningenrechter, van de Afdeling van 28 april 2014, in zaak nr. 201400649/2/R4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter, thans voorzieningenrechter, te komen.

6.4.2. Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad er niet van kon uitgaan dat een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo kon worden afgegeven, overweegt de Afdeling als volgt.

6.4.2.1. Volgens het rapport Waardenburg I vormt de Vlij onderdeel van het leefgebied van minimaal één bever en worden de oevers van de Vlij gebruikt als verblijfplaats en foerageergebied door één of meer bevers. Op de noordelijke oever van de Vlij is begin 2011 een beverburcht vastgesteld op ongeveer 70 m van de planlocatie van de Tijpoortbrug. In het rapport wordt gesteld dat werkzaamheden voor de aanleg van de brug op de oever van het Wantijpark geen negatief effect zullen hebben op de aanwezige bever(s) indien deze beperkt blijven tot perioden met daglicht. In het rapport wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden voor de aanleg van de brug bij daglicht dienen plaats te vinden om verstoring van de bever(s) te voorkomen.

In het rapport Alterra is vermeld dat de voorgestelde maatregel van Bureau Waardenburg zeer waarschijnlijk te beperkt is om verstoring van de burcht te voorkomen. Aanvullende mitigerende maatregelen ten aanzien van veiligstellen van de begroeiing rondom de burcht en rekening houden met de voortplantingsperiode van de bever zijn in ieder geval ook nodig. Verder adviseert Alterra om nader onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van heien van de brugpijlers en van de aanleg en het gebruik van remmingswerken en wachtplaatsen.

In het rapport Waardenburg II wordt vermeld dat op ongeveer 40 m van de oostelijke wachtplaats en op ongeveer 20 m van de meest oostelijk geplande dukdalf een actieve beverburcht ligt. De burcht en de benodigde dekking (20 m) daar omheen blijven onaangetast; bomen en struweel worden op een afstand van ongeveer 80 m van de burcht gerooid. Verstoring van de vaste rust- en verblijfplaatsen is evenmin aan de orde. De werkzaamheden in het kader van de realisatie van de brug zijn van korte duur (enkele weken). Het feit dat de bevers zich nabij menselijke bebouwing en in een druk recreatief gebied hebben gevestigd, geeft aan dat ze redelijk bestand zijn tegen menselijke activiteiten, zo vermeldt het rapport Waardenburg II. Het inbrengen van de funderingen/palen voor de brug, wachtplaatsen, dukdalven en remmingswerken duren hooguit een week en het inbrengen van de meest oostelijk gelegen dukdalf hooguit een uur. De werkzaamheden worden overdag uitgevoerd, terwijl bevers overwegend ’s nachts actief zijn. De hei- of trilwerkzaamheden worden uitgevoerd na het voortplantingsseizoen van de bever, dus in de periode september tot en met april. In die periode kan de bever zo nodig uitwijken naar de verderop gelegen burcht aan de oostzijde van het Wantijpark. Na afronding van de werkzaamheden heeft de brug of het gebruik daarvan geen verstorend effect op het functionele leefgebied van de bever. In het rapport wordt op grond van het vorenstaande als (aanvullende) maatregelen aanbevolen dat de hei- of trilwerkzaamheden worden uitgevoerd na het voortplantingsseizoen van de bever. Het rooien van enkele bomen en struweel blijft beperkt tot de locatie van de brugpijlers, op ongeveer 80 m afstand van de nabijgelegen burcht.

6.4.2.2. [appellant sub 2] en anderen hebben voornoemde onderzoeken weliswaar in twijfel getrokken, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg daarvan moet worden gezegd dat zich op het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening Ruimte onmiskenbare belemmeringen voor de afgifte van een zodanige verklaring voordeden.

In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] en anderen hebben gesteld dat met name recreanten met honden ervoor zullen zorgen dat de bever de oevers van de Vlij niet meer als foerageergebied zal gebruiken, terwijl in de door hen overgelegde brief van J. Reinhold wordt vermeld dat verstoring tijdens het foerageren geen effect zal hebben op het functioneren van de beverfamilie, omdat zij snel leren waar en wanneer verstoring plaatsvindt en vooral in de schemer en nacht foerageren, als de meeste mensen en honden niet in het park aanwezig zijn. Voorts hebben [appellant sub 2] en anderen onder verwijzing naar die nadere brief van J. Reinhold gesteld dat een toename van recreanten met loslopende honden nabij de aan de Vlij gelegen burcht tot gevolg heeft dat de bever in de burcht wordt verstoord, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich ten gevolge van de brug een dergelijke toename nabij de burcht daadwerkelijk zal voordoen en, indien dit het geval zou zijn, geen mitigerende maatregelen zouden kunnen worden getroffen. Voor zover [appellant sub 2] en anderen stellen dat de locatie waar de brug is geprojecteerd zich op een afstand van minder dan 20 m van een hol of bijburcht bevindt, terwijl remmingswerken of wachtplaatsen worden voorzien binnen 5 m van dit hol, hebben zij erop gewezen dat J. Reinhold hun op 16 januari 2015 onder meer het volgende heeft laten weten: "Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de straal van 20 m van een beververblijfplaats zal […] al gauw ontheffingsplichtig zijn en is de inzet van een beverdeskundige al snel noodzakelijk. […] In die aanvraag moet dan […] blijken op welke wijze mitigatie van de mogelijke schade aan verblijfplaats en populatie voorkomen gaat worden.", maar hiermee hebben [appellant sub 2] en anderen evenmin aannemelijk gemaakt dat geen mitigerende maatregelen zouden kunnen worden getroffen.

[appellant sub 2] en anderen hebben hun stelling dat een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo niet kon worden afgegeven in verband met de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelsoorten en eventuele andere beschermde diersoorten niet onderbouwd, zodat daarin evenmin een onmiskenbare belemmering voor het verlenen van een omgevingsvergunning is gelegen.

6.4.2.3. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet van kon uitgaan dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van de brug op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" kon worden verleend. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geeft, gelet op artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 1, vierde lid, van de Verordening Ruimte, dan ook geen grond voor het oordeel dat de brug niet, als zijnde bestaande bebouwing in de zin van de verordening, als zodanig kon worden bestemd. De betogen falen.

7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad nut en noodzaak van een brug op deze plek niet heeft aangetoond. Daarbij wijzen zij erop dat 24 bewoners een zienswijze naar voren hebben gebracht, in het jaar 2009 een enquête is gehouden onder bewoners, waarbij de helft van de respondenten heeft aangegeven negatief te staan tegenover de brug, er verschillende procedures zijn gevoerd, de drie nabij gevestigde watersportverenigingen de brug als belemmering voor het vaarplezier beschouwen en de bewonersvereniging Wantijbuurt zich in beginsel keert tegen iedere vorm van verruiming van de ontsluiting van het Wantijpark.

7.1. De raad stelt dat met onder meer de Tijpoortbrug het Plan Tij aansluiting krijgt op de belangrijkste stedelijke recreatieve route voor langzaam verkeer naar het oosten richting de Biesbosch. De uitloop naar het park is een bewuste opzet. De raad stelt dat het ten tijde van de aankoop van de woningen bij de potentiële kopers bekend was dat de brug zou worden aangelegd.

7.2. De Afdeling verstaat het betoog van [appellant sub 2] en anderen aldus dat volgens hen onvoldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor de brug. Ten aanzien hiervan overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting volgt dat met betrekking tot het plan inspraak heeft plaatsgevonden en dat reacties waar mogelijk zijn verwerkt in het plan. Hiermee heeft de raad voldaan aan de in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen verplichting dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving is opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Nu de meerderheid van de raad bij het bestreden besluit heeft ingestemd met het plan en de raad bij de vaststelling van het plan beleidsvrijheid toekomt, maken de omstandigheid dat door omwonenden zienswijzen naar voren zijn gebracht en de mogelijke afwezigheid van maatschappelijk draagvlak voor de in het plan voorziene ontwikkelingen bij delen van de plaatselijke bevolking het voorgaande niet anders. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van een deel van de omwonenden, betekent immers niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. Het betoog faalt.

8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat, nu de Tijpoortbrug toegang biedt tot een recreatieve voorziening, het Wantijpark, rekening had moeten worden gehouden met de parkeernorm.

8.1. De raad stelt dat met de parkeernorm rekening is gehouden. In het woongebied is het uitgangspunt dat bewoners op eigen terrein parkeren. Voor bezoekers zijn er parkeerplaatsen in openbaar gebied. Het ligt volgens de raad niet in de lijn van de verwachtingen dat bezoekers van het Wantijpark met de auto het Plan Tij inrijden om daar te parkeren. Veel eerder zullen zij de gemakkelijkere route via de Baden Powelllaan en de bestaande ingangen kiezen en van de bestaande parkeerplaatsen gebruik maken. De enkeling die via Plan Tij het Wantijpark wil bereiken, kan gebruik maken van de openbare parkeerplaatsen die daar zijn aangelegd. Indien zich onverhoopt parkeerproblemen voordoen zal daarvoor een parkeermaatregel worden getroffen, aldus de raad.

8.2. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben betoogd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan voor zover dit voorziet in de Tijpoortbrug niet uitvoerbaar is, omdat er strijd is met artikel 11 van de Ffw en geen ontheffing van de Ffw kan worden verleend.

9.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.

9.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.4.2 tot en met 6.4.2.3 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat. Het betoog faalt.

Evenementen

10. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dit meer en grotere evenementen in het Wantijpark mogelijk maakt.

10.1. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in artikel 8 van de planregels ten onrechte geen enkele beperking is gesteld aan omvang of duur van evenementen. De raad ziet het gebruik van het Wantijpark voor evenementen binnen de gestelde regels ten onrechte, zonder daar enig onderzoek naar te hebben gedaan, niet als aantasting van de natuur in het park. Voorts vindt, hoewel er een vaststaand beleid is voor het aantal evenementen in het park, dit beleid geen weerslag in het plan. Verder voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat het Wantijpark deel uitmaakt van de EHS, maar uit het plan niet blijkt dat de regeling voor het Wantijpark voldoet aan de voorwaarden die artikel 5 van de Verordening Ruimte stelt aan het opnemen van bestemmingen binnen de EHS.

10.2. De raad stelt dat [appellant sub 2] en anderen het Wantijpark ten onrechte zien verworden tot een evenementenpark, nu het bestemmingsplan slechts aansluit bij de bestaande situatie, waarin evenementen in het Wantijpark worden gehouden na daartoe op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) te zijn vergund. In het bestemmingsplan is slechts bepaald dat het houden van een evenement niet wordt gezien als strijdig gebruik. Dit is gedaan om buiten twijfel te stellen dat het houden van een evenement in overeenstemming is met het plan. Hoewel kortdurende evenementen worden gezien als incidentele afwijking en niet in strijd zijn met het plan, heeft de raad in de gebruiksregels bewust opgenomen dat het organiseren van evenementen is toegestaan, vanwege de evenementen die jaarlijks in het Wantijpark plaatsvinden. Dit betreft sinds 1995 het Wantijfestival (later Wantijpop), dat een evenement is van 2 dagen per jaar, en sinds 2001 op 7 maandagavonden per jaar de zogeheten Wantijconcerten. Aangezien in Dordrecht de toetsing primair is geregeld in de APV en de op 15 februari 2011 vastgestelde "Beleidsregel en nadere regels voor de organisatie en uitvoering van evenementen", acht de raad een toetsing in het kader van het bestemmingsplan onnodig en een ongewenste inzet van capaciteit.

10.3. Aan de gronden van het Wantijpark is de bestemming "Groen - Park" toegekend.

Ingevolge artikel 8, lid 8.3, aanhef en onder a, van de planregels is het toegestaan in het Wantijpark evenementen te houden.

10.4. Nu de jaarlijks te houden evenementen geen kortdurend en incidenteel gebruik betreffen, is de raad er op zichzelf terecht van uitgegaan dat deze evenementen alleen dan niet in strijd zijn met het plan, indien zij in de planregels worden toegestaan. De raad heeft echter ten onrechte, onder verwijzing naar de toetsing in het kader van de APV en de "Beleidsregel en nadere regels voor de organisatie en uitvoering van evenementen", nagelaten te onderzoeken of in het plan nadere regels voor de evenementen moeten worden gesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 februari 2012, in zaak nr. 201002029/1/T1/R2, ligt het op de weg van de planwetgever om omtrent, onder meer, het toegestane aantal evenementen per jaar, de soorten en de maximale bezoekersaantallen voorschriften te stellen, voor zover dat uit een oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenemententerrein op een bepaalde locatie van belang is. Het gaat hier om de beoordeling en de afweging of een bestemming die gedurende de planperiode evenementen op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Deze beoordeling en afweging is een andere dan die op grond waarvan, in een concreet geval, voor een evenement al dan niet vergunning op grond van de APV wordt verleend. Regulering van evenementenvergunningen in de APV geschiedt immers met name vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde, en waarborgt niet de in het kader van een bestemmingsplan vereiste ruimtelijke aanvaarbaarheid. Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat de APV en de "Beleidsregel en nadere regels voor de organisatie en uitvoering van evenementen" van de gemeente Dordrecht mogelijkheden bieden om het houden van evenementen te reguleren, anders dan de raad stelt, geen reden kan zijn een planologische regeling van evenementen in het bestemmingsplan achterwege te laten. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant sub 2] en anderen voor het overige ten aanzien van evenementen hebben aangevoerd geen bespreking.

Bouwvlakken

11. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat de bouwvlakken van de aan de oever van de Vlij gelegen kavels in het Plan Tij worden verkleind ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.

In dit verband betogen zij dat binnen het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" 3 m uit de voorkant, 0 m uit de achterkant (aan de oever van de Vlij) en 2,5 m uit de zijkant van de kavels mocht worden gebouwd. In het ontwerpplan was dit teruggebracht tot de contouren van de huidige bebouwing. In de reactie op de zienswijze is toegezegd dat in het definitieve plan de oppervlakte die bebouwd mag worden, gelijk zal zijn aan die in het voorheen geldende plan. In het vastgestelde plan mogen echter de laatste meters aan de kant van de Vlij niet worden bebouwd. Hiermee wordt geen recht gedaan aan de reactie op de zienswijze en de contractuele afspraken met de ontwikkelaar. Het bouwvlak dient tot 0 m aan de zijde van de Vlij door te lopen.

11.1. Aan de gronden van de woningen van het Plan Tij die grenzen aan de zuidelijke oever van de Vlij zijn in het plan de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend. De bouwvlakken liggen op een afstand van ongeveer 3 m tot de zuidelijke oever van de Vlij.

Ingevolge artikel 19, lid 19.1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen;

[…].

Ingevolge lid 19.2.2 zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".

11.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" was op de plankaart aan de gronden van de woningen van het Plan Tij die grenzen aan de Vlij de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. Het bouwvlak strekte zich uit tot aan de zuidelijke oever van de Vlij.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 2, mogen woningen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak, waarbij, behoudens bij de gestapelde woningen, maximaal twee woningen aaneen mogen worden gebouwd.

11.3. Ter zitting heeft de raad erkend dat het niet zijn bedoeling was de desbetreffende bouwvlakken te verkleinen ten opzichte van het voorheen geldende plan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.

Bestemming "Water - Natuurwaarden" voor de Vlij

12. [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Water - Natuurwaarden" voor de rivier de Vlij.

Zij betogen dat in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden" was toegekend. In het ontwerpplan was de bestemming "Water" toegekend. Naar aanleiding van hun zienswijze heeft de raad toegezegd dat de Vlij en het overige water in Plan Tij in het definitieve plan de bestemming "Water - Natuurwaarden" zal krijgen. De inhoud van de bestemming zou dan vergelijkbaar zijn met die in het voorheen geldende plan. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat in de planregeling zoals vastgesteld, anders dan in het voorheen geldende plan, echter geen beperkingen zijn gesteld aan de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder afmeervoorzieningen of wachtplaatsen. In het belang van de aangrenzende woningen en de na te streven ruimtelijke kwaliteit hadden zodanige beperkingen moeten worden opgenomen, aldus [appellant sub 2] en anderen.

12.1. De raad stelt in de beantwoording van de zienswijzen dat de bestemming van de Vlij een andere benaming heeft dan in het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat sinds 2008 landelijk is voorgeschreven te werken met zogenaamde hoofdgroepen van bestemmingen, welke voor water de bestemming "Water" is. De toevoeging "natuurwetenschappelijke waarden" was in het ontwerp achterwege gelaten, omdat er feitelijk weinig verschil was met de gewone bestemming "Water". De raad heeft er echter geen overwegende bezwaren tegen om de in het ontwerp opgenomen bestemming "Water" in het plan te splitsen in verschillende soorten, waarbij onder meer de Vlij wordt aangegeven als "Water - Natuurwaarden". De inhoud van de bestemming is hierdoor vergelijkbaar met die in het voorheen geldende bestemmingsplan, aldus de raad.

12.2. Aan de rivier de Vlij is de bestemming "Water - Natuurwaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels zijn de voor "Water - Natuurwaarden" aangewezen gronden bestemd voor:

a. watergangen, de waterhuishouding;

b. brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "brug";

c. het behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden.

Ingevolge lid 18.2, onder het kopje "Bouwen algemeen", zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ingevolge het gestelde onder "Bouwwerken, geen gebouwen zijnde" gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:

a. per aangrenzende woning is een aanlegsteiger toegestaan met een oppervlakte van maximaal 40 m2; vanaf de aanlegsteiger mag een verbinding worden gemaakt naar het bij de woning behorende terras;

b. in de Vlij mag een aanlegsteiger niet verder uitsteken dan de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige dukdalven;

c. ter plaatse van de in de verbeelding aangegeven aanduiding "aanlegsteigers" zijn gemeenschappelijke aanlegsteigers toegestaan;

d. het is toegestaan aan de gemeenschappelijke aanlegsteigers vingersteigers te realiseren, met dien verstande dat deze niet meer dan 10 m mogen uitsteken;

e. aansluitend aan het bouwvlak van de woningen is de bouw van een terras toegestaan tot een diepte van maximaal 3 m buiten het bouwvlak;

f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 m. Indien de bouwhoogte op het moment van ter visie legging van het ontwerp van het plan hoger is, geldt die hoogte als maximum.

12.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" was op de plankaart aan de rivier de Vlij de bestemming "Waterstaatsdoeleinden met natuurwetenschappelijke waarden" toegekend.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van dat plan, waren de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:

a. de waterhuishouding, scheepvaart en andere waterstaatsdoeleinden;

b. voor het behoud en herstel van de aanwezige natuurwetenschappelijke waarden.

Ingevolge het tweede lid waren toegelaten:

a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, scheepvaarttekens;

b. afmeervoorzieningen voor de recreatievaart, echter uitsluitend op de plankaart aangewezen gronden.

12.4. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen toegelicht dat in het plan de arcering, zoals deze op de plankaart van het bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" was opgenomen op delen van de gronden van de rivier de Vlij langs de zuidelijke oever, ten onrechte is vervallen. Hierdoor worden volgens hen in het plan minder beperkingen gesteld aan de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De arcering op de plankaart van het bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" betrof de aanduiding "ligplaats recreatievaart", waarmee gronden werden aangewezen waarop afmeervoorzieningen voor de recreatievaart waren toegestaan als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van dat plan. Ingevolge artikel 10, derde lid, van de planvoorschriften van dat plan mocht de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder deze afmeervoorzieningen voor de recreatievaart, niet meer bedragen dan 25 m. In het bestreden plan worden deze aanlegsteigers niet meer geregeld door middel van een aanduiding op de verbeelding, maar door middel van de regeling in artikel 18, lid 18.2, van de planregels. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze regeling ruimer is dan die van het voorheen geldende plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder het kopje "Bouwwerken, geen gebouwen zijnde", aanhef en onder e, de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 5 m mag bedragen.

Wachtplaatsen of remmingswerken zijn, zoals ook uit voornoemde uitspraak van de voorzitter, thans voorzieningenrechter, van 28 april 2014 volgt, niet aan te merken als afmeervoorzieningen voor de recreatievaart, en waren ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" − ook buiten de gearceerde gronden − toegestaan. In het bestreden plan zijn deze toegestaan ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder het kopje "Bouwen algemeen". Onder het bestemmingsplan "De Vlij en omgeving" mocht de hoogte 25 m bedragen en onder het bestreden plan mag deze 5 m bedragen. Ook in zoverre ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de regeling van het bestreden plan ruimer is dan die van het voorheen geldende plan.

Tegen deze achtergrond ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de door hen gestelde ruimtelijke impact van de afmeervoorzieningen en van de wachtplaatsen of remmingswerken niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voor zover [appellant sub 2] en anderen in dit verband hebben gewezen op de gevolgen voor de bever, verwijst de Afdeling naar hetgeen is overwogen onder 6.4.2 tot en met 6.4.2.3 en 9.2.

Het betoog faalt.

Zienswijzen

13. [appellant sub 2] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Relativiteit

14. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.

Conclusie

15. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover de aanduiding "bouwvlak" voor de gronden van het Plan Tij die grenzen aan de zuidelijke oever van de Vlij zich niet uitstrekt tot de aan de oever van de Vlij gelegen grenzen van de vlakken met de bestemming "Wonen", alsmede de artikelen 8, lid 8.3, onder a, en 12, lid 12.3, van de planregels.

16. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

17. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij gaat de Afdeling ten aanzien van de door [appellant sub 2] en anderen gevraagde vergoeding van verletkosten, nu deze niet zijn onderbouwd, uit van het forfaitaire bedrag van € 7,00 per uur voor één persoon.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dordrecht van 26 november 2013, kenmerk 1076736, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reeland", voor zover de aanduiding "bouwvlak" voor de gronden van het Plan Tij die grenzen aan de zuidelijke oever van de Vlij zich niet uitstrekt tot de aan de oever van de Vlij gelegen grenzen van de vlakken met de bestemming "Wonen", alsmede wat betreft de artikelen 8, lid 8.3, onder a, en 12, lid 12.3, van de planregels;

III. draagt de raad van de gemeente Dordrecht op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Dordrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Dordrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.043,00 (zegge: duizenddrieënveertig euro), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Dordrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuipers
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015

271.