Uitspraak 200104848/1


Volledige tekst

200104848/1.
Datum uitspraak: 3 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 31 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellant om met voorrang in aanmerking te komen voor een woningaanbieding, afgewezen.

Bij besluit van 15 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 31 juli 2001, verzonden op 21 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid onder sub d, van de Huisvestingsverordening 1999 (hierna: de verordening) kunnen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring verlenen aan degenen wier sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang geboden is.

Ter uitvoering van die bevoegdheid hebben burgemeester en wethouders een beleid ontwikkeld dat is neergelegd in de Uitvoeringsinstructies Woonruimteverdeling. Volgens de Uitvoeringsinstructie Woonruimteverdeling nr. 5 moet duidelijk worden gemaakt dat er een absolute noodzaak is om op korte termijn te verhuizen en de aanvrager dit niet op eigen kracht kan realiseren. Van belang daarbij is de woonduur of inschrijvingsduur bij een cluster van woningbouwverenigingen.

2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag hebben kunnen komen. Appellant staat bij het cluster van woningbouwverenigingen Woonwerk ingeschreven als doorstromer met een woonduur vanaf 28 september 1995. Niet kan worden gezegd dat appellant met deze woonduur buiten staat is een grotere woonruimte te vinden. Van een noodsituatie is geen sprake.

2.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte het beroep op een medische indicatie niet heeft gehonoreerd, faalt ook. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat reeds bij de aanvraag van de voorrangsverklaring een medische verklaring was overgelegd. De medische verklaring die aan de rechtbank is overgelegd, is gedateerd 28 februari 2001. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat deze grond pas in beroep naar voren is gebracht, zodat burgemeester en wethouders daarmee ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening hebben kunnen houden.

2.4. Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002

91-421.